‘Ik heb vaker wijze mannen en vrouwen geraadpleegd’, zei hij. ‘Ze hebben mij steeds verteld dat je geduld kan leren. Je moet naar het land van de heilige meesters gaan. Vraag naar de meester van het geduld.’
Zoals hij gewend was, pakte de ongeduldige jongeman direct zijn sandalen, zijn reistas, wat spullen en een wandelstok en ging op weg naar het land van de heilige meesters.
Zeven dagen en zeven nachten liep hij aan een stuk door. Toen was hij in het land van de heilige meesters. Het was niet moeilijk de meester te vinden die hij nodig had. Er waren wegwijzers. Op de één stond ‘eenvoud’, op de ander ‘liefde’, weer een ander had ‘vergeving’ als opschrift. Zo waren er nog meer bordjes. De jongeman zag al spoedig het bordje met ‘geduld’. Niet lang daarna bereikte hij een werkplaats.
De heilige meester was smid.
Hij vroeg: ‘Wat wil je jongeman?’
‘Ik wil leren geduldig te zijn’, antwoordde de jongeman.
‘Dat is een nobel streven’, zei de smid.
Hij gaf hem de blaasbalg en beval hem te trekken. De jongeman trok en liet de blaasbalg op bevel van de meester weer los, om zo het vuur in de smidse aan te wakkeren.
‘Vanaf nu is dit je werk’, zei de meester. ‘Vanaf nu mag je ook niet meer spreken. Zwijgen is onze belangrijkste leefregel.’
Dag in, dag uit deed de jongeman niets anders dan zwijgend aan de blaasbalg trekken. Er waren andere leerlingen, die ook steeds zwijgend dezelfde handeling herhaalden. Ze deden dit, zonder dat er ooit een klacht uit hun mond kwam. Alleen de heilige meester sprak met de klanten die hun ijzeren voorwerpen brachten of kwamen ophalen.
Na een jaar wisselde de jongeman met een andere jongeman van taak.
Hij mocht hameren op het aambeeld. Na weer een jaar kreeg hij de taak om steeds het water aan te dragen, waarmee het ijzerwerk werd gekoeld.
Zo gingen de jaren voorbij. Na tien jaar hield de jongeman het niet meer uit.
Op een ochtend, net voor hij weer met zijn eentonige taak zou beginnen, waagde hij het de meester aan te spreken.