De minister van Wegen, Spoorwegen en Verkeer was blij, maar bedacht ook dat dan eindelijk die rails er zouden moeten komen.
Er was niemand in het land die wist hoe dat moest. Zijn collega van Buitenlandse Zaken zou hem uit de brand moeten helpen.
Hij pakte de telefoon: ‘Collega, jij hebt me zo mooi geholpen met die trein.
Zou je me ook kunnen helpen aan experts die weten hoe ze een spoorweg aan moeten leggen.’
De minister van Buitenlandse Zaken stelde hem gerust.
‘Collega, in het buitenland is alles te koop. Als je maar betaalt.’
En niet lang daarna had hij inderdaad contacten gelegd met spoorwegexperts, maar toen de minister van Financiën hoorde hoe hoog hun honorarium was, schrok ze.
‘Dat is meer dan de helft van wat we gereserveerd hebben voor het hele project’, zei ze. ‘En je hebt al meer dan de helft uitgegeven aan de trein, de stationsgebouwen en het openkappen van het bos.’
De minister van Wegen, Spoorwegen en Verkeer lachte wat schaapachtig.
‘Ach, er is vast nog wel iets te vinden in een potje van de staatskas.’
Met tegenzin stemde de minister van Financiën toe om nog wat geld te zoeken. Ze wist dat het ging om een heel belangrijk project, dat niet mocht mislukken. Toen de buitenlandse experts kwamen, bestudeerden ze alle kaarten die ze konden vinden. Ze gingen het bos in en onderzochten de bodem.
Tenslotte adviseerden ze de route van de spoorbaan een paar bochten te laten maken. De grond onder een rechte route naar het kleine dorpje was te zacht voor de zware trein. Ook keurden ze de stationsgebouwen af. Die hadden geen rekening gehouden met de in- en uitrijdbaan.
Ze vroegen hoe vaak de trein zou rijden en hoeveel mensen er gebruik zouden maken van de trein. Toen berekenden ze hoeveel één treinkaartje moest kosten. De minister van Wegen, Spoorwegen en Verkeer viel steil achterover.
‘Dat is mijn halve maandsalaris’, stamelde hij verbaasd.
‘U kunt de mensen ook gratis laten rijden’, glimlachten de experts.
‘Dan betaalt de regering elke maand vijftigmaal uw salaris om de trein en de spoorbaan te onderhouden.’
De trein is er nooit gekomen. In de stationsgebouwen wonen nu vogels en zwervers.