Kries werd bleek van schrik. Zou mevrouw Ringeling vandaag raak hebben geslagen? Hij dacht geen twee keer na en rende het grote huis binnen.
In de voorzaal bleef hij staan. Hij keek om zich heen. Niemand te zien.
Voorzichtig sloop hij verder naar een andere kamer.
Daar was de keuken. Om een beter overzicht te hebben, vloog hij op het aanrecht. En toen....zag hij me. Ik lag onbeweeglijk op de bodem van een glazen pot. Geschrokken kwam Kries dichterbij.
‘Karan’, riep hij terwijl hij tegen de pot tikte. Nog een keer.
‘Karan!’
Zijn geroep bleef zonder resultaat. Ik lag zo stil als een lijk.
Kries liet zijn vleugeltjes hangen. Tranen sprongen in zijn ogen.
Hij wilde het niet geloven. Nog een keer klopte hij op de fles.
Toen opeens...voetstappen! Vlug verstopte Kries zich achter een lucifersdoosje. Twee jongens stapten de keuken binnen. De ene was lang en mager, de ander kort en dik. De magere pakte de fles op en schudde hem heen en weer.
‘Hij zal toch niet dood zijn?’, vroeg hij bezorgd aan de dikke.
‘Welnee, hij komt zo weer bij. Ik heb maar een klein beetje vergif gespoten’, antwoordde de dikke geruststellend. De magere schroefde het deksel los, stak zijn vinger in het potje en schoof me heen en weer.
‘Ik hoop echt niet dat hij doodgaat, want ik wil hem zo graag aan de jongens op school laten zien.’
De dikke keek nauwkeurig toe. ‘Pas maar op dat hij niet wegloopt.’
‘Hij moet frisse lucht hebben’, zei de magere. ‘Ik zal een papiertje met wat gaatjes over de pot zetten.’
‘Maak het papiertje wel vast met een elastiekje’, zeurde de dikke weer.
Vanachter het lucifersdoosje keek Kries bezorgd toe, hoe de jongens de pot afdekten. Daarna bleven ze nog even naar me kijken, maar toen ik na een tijdje nog steeds geen teken van leven gaf, gingen ze weg.
Vlug vloog Kries naar de pot en met zijn scherpe kaken scheurde hij het papiertje kapot. Hij landde op de bodem. Daar rolde hij me op mijn rug en legde zijn oor tegen mijn borst. Gelukkig!
Heel zachtjes hoorde hij mijn hart nog kloppen, ‘rikke...tikke...tik...rikke...tik’.