Kook mee
(2011)–Ismene Krishnadath– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Waarom Madam Jeanette krom is‘Vandaag was juffrouw jarig,’ vertelt Lienke als ze thuiskomt van school. ‘Ze heeft getrakteerd op loempia's en dat was zóóóó lekker dat ik er vier van heb gegeten. Vooral dat sausje bij die loempia's was heerlijk. Het proefde peper.’
‘Wat toevallig,’ zegt Riesje. ‘Wij moesten op school een verhaal lezen over peper. Het ging over Madam Jeanette, over waarom ze krom is. Zal ik jullie het verhaal vertellen?’ ‘Laten we op het balkon gaan zitten,’ stelt Ma voor. ‘Dat is een stuk gezelliger en als jij je verhaal hebt verteld, lees ik voor jullie wat oom Otto over peper schrijft.’
‘Er was eens een meisje dat Jeanette heette. Ze had een gave, goudbruine huid en roestbruin krullend haar. Haar figuur was rank en slank en als ze haar gele galajurk aantrok en haar groene sjaal over haar schouder speldde, zag ze er heel aardig uit. Maar Jeanette was niet tevreden. Jeanette wilde beroemd worden, als fotomodel, of als filmster, dat mocht ook. Elke dag keek ze afgunstig in de Bollywoodkrant naar de mooie meisjes en wenste ze dat op een dag haar foto ook in zo'n blad kon staan. Ze droomde van horden fans die om haar handtekening kwamen smeken, haar even wilden aanraken en met haar op de foto wilden. Ze zag zichzelf al omringd door een garde lijfwachten die de vrijpostige fotografen van de roddelbladen op een afstand moesten houden, omdat ze haar dag en nacht achtervolgden. Maar in werkelijkheid kwam het maar heel weinig voor dat iemand tegen haar zei: ‘Wat ben je mooi vandaag,’ of ‘Wat zie je er goed uit,’ of ‘Wat zit je haar leuk.’ De jongens draaiden zich niet om als ze voorbijkwam en ze riepen ook geen ‘pssssst’. En natuurlijk had nog helemaal nooit iemand haar opgebeld om te vragen of ze een fotoshoot wilde doen of een screentest voor een film. Dat gebeurde alleen in haar dromen. Niemand, niemand had haar ooit gevraagd om mee uit te gaan. Want wat was er met Jeanette aan de hand? Ze was een driftkikker. Om het minste geringste werd ze kwaad en begon ze te schreeuwen. Zo was ze al vanaf heel klein. Als iemand haar wilde optillen, schopte en beet ze zodat de persoon haar zo snel mogelijk weer neerzette. Alle neefjes en nichtjes die kwamen spelen rammelde ze zodra ze maar even haar speelgoed aanraakten. Op school vocht ze met haar klasgenootjes als die op haar stoel gingen zitten of per ongeluk haar tas opzijschoven. Uiteindelijk wilde niemand meer met Jeanette bemoeien. Soms probeerde een jongen die haar nog niet kende iets tegen haar te zeggen. Zo van: ‘Hi, heb ik jou niet eerder ontmoet?’ Maar dan viel ze beledigend uit. Zo van: ‘Ik denk het niet, want ik heb niet zulke lelijke kennissen.’ Je begrijpt wel dat de jongen dan direct afgekickt was. Jeanette wist zelf niet waarom ze zo was. Eigenlijk had ze er verdriet van, als ze zo gevochten en geschreeuwd en beledigd had. 's Avonds in het donker, als ze in bed lag, huilde ze omdat ze zich eenzaam voelde. De enige die haar een beetje begreep was haar moeder. Toen ze klein was kroop ze op haar schoot, dicht tegen haar aan om uit te huilen, maar toen ze groter werd, kon dat niet meer. Ze huilde alleen in bed, als niemand haar zag. Moeder wist dat ze huilde, want als ze's avonds langs haar kamer liep, hoorde ze het zachte gesnik van Jeanette. ‘Je moet tot tien tellen,’ zei moeder op een dag tegen Jeanette. Toen Jeanette haar niet-begrijpend aankeek, legde ze uit: ‘Als je tot tien telt, heb je even tijd om te bedenken wat de gevolgen zijn als je zomaar dingen uit je mond laat | |
[pagina 22]
| |
flappen. Als je tot tien telt, zeg je misschien die lelijke dingen niet meer.’ Jeanette was blij met het advies en de volgende dag al begon ze ermee. Ze ging naar de winkel en net voordat ze tegen omu snesi wilde zeggen dat hij een beetje op moest schieten, omdat ze niet de hele dag in zijn winkel kon staan wachten op een pakje suiker, telde ze tot tien. ‘Een, twee, drie, vier vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.’ En toen stond het pakje suiker voor haar neus op de toonbank en hoefde ze alleen nog te betalen. Buiten botste haar buurjongetje, die achter een bal rende tegen haar aan en het pakje viel op de grond. Net voordat ze hem een stomp op zijn neus gaf, bedacht ze dat ze moest tellen. ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.’ En toen had het buurjongetje de zak opgeraapt. Hij duwde de boodschappen in haar hand en rende verder. Jeanette sprong een gat in de lucht. Het ging zo goed. De hele week telde ze tot tien en het lukte haar om met niemand ruzie te krijgen. Toen kwam tante Thelma op bezoek. Tante Thelma was de oudste zus van Jeanette's moeder en ze speelde de baas over de hele familie. Tante Thelma had een puist op haar neus en haar tanden staken zo ver naar voren dat ze haar lippen niet goed dicht kon krijgen. Tante Thelma moest je altijd netjes groeten, anders werd ze kwaad. Dan zei ze tegen moeder dat de kinderen van tegenwoordig geen manieren kenden en dat het in haar tijd wel anders was en dat moeder haar kind wat beter op moest voeden. Dan raakte moeder geïrriteerd en zei dat de tijden waren veranderd en dat kinderen tegenwoordig ook mochten zeggen wat ze dachten. Dan zei tante Thelma weer dat het daardoor kwam dat Jeanette zo'n onopgevoed, ongemanierd kind was. Toen tante Thelma binnenkwam, keek ze strak naar Jeanette die aan de keukentafel zat met een broodje pindakaas. Tellen, dacht Jeanette onmiddellijk, voordat ik tegen tante Thelma zeg dat die wrat op haar neus op een kakkerlakkenpoepje lijkt. ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien,’ zei ze luidop. Tante Thelma zette dreigend haar tas op de tafel. ‘Goedemorgen, Francine, goedemorgen Jeanette,’ zei ze heel nadrukkelijk, waarna ze met haar handen in haar zij afwachtend bleef staan. ‘Goedemorgen Thelma,’ zei moeder vlug. ‘Wil je een kopje koffie?’ Ze hief de koffiepot omhoog. Tante Thelma negeerde moeder en bleef dreigend naar Jeanette kijken. ‘Een, twee, drie,vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien,’ riep Jeanette en met de moed der wanhoop ging ze door: ‘Elf, twaalf dertien, veertien....’ ‘Groet tante Thelma mooi dan,’ smeekte moeder, die zag hoe tante Thelma haar tanden knarsend op elkaar drukte om niet te ontploffen van woede. Maar Jeanette groette niet. Met haar liefste stemmetje vroeg ze. ‘Heeft tante Thelma haar gebit van broer konijn geleend? Ik heb nog nooit een mens met zulke lange tanden gezien.’ Met één stap was tante Thelma bij Jeanette. Ze rukte haar uit haar stoel en schudde haar door elkaar. Ze smeet haar terug op de stoel en gaf haar twee klappen op haar linkerwang en twee klappen op haar rechterwang. Ze greep haar boodschappentas van de tafel en hijgde: ‘Francine, dit gaat te ver. Ik zet geen voet meer in je huis, zolang je die dochter van je geen manieren hebt geleerd.’ Stampend verliet ze de keuken. Jeanette en haar moeder hoorden hoe de voordeur met een knal dichtsloeg. ‘Oh nee,’ kreunde moeder. ‘Als tante Thelma niet op bezoek komt, komt de hele familie niet. We zullen echt iets moeten doen. 's Avonds pakte ze een weekendtas in. ‘We gaan een weekje weg, naar de wijze lukuvrouw Annitji. Zij moet ons helpen.’ | |
[pagina 23]
| |
Lukuvrouw Annitji woonde heel diep in het binnenland. Ze moesten twee dagen reizen, met de bus en met de boot. Een keer werden ze bus uitgezet toen Jeanette slaags raakte met een medepassagier. Hij stonk zo verschrikkelijk dat Jeanette hem met een dichtgeknepen neus had gevraagd of hij familie was van tingi fowru, de stinkvogel. Toen ze een andere bus hadden gevonden, gaf moeder haar een reispilletje waar ze van in slaap viel. Ze werd wakker toen een bootsman haar neerzette op een platte rots ergens aan de oever van de Surinamerivier. Van daaruit was het nog twee uur lopen naar de hut van vrouw Annitji. Een jongen bood aan hen te gidsen. Maar toen Jeanette hardop begon te tellen ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien,’ zei moeder dat ze het wel alleen zouden vinden. Het was laat in de middag toen ze eindelijk de hut van lukuvrouw Annitji bereikten. Ze zat op een bankje voor de deur van haar hut. Een klein gerimpeld vrouwtje, met honderden kleine, grijze vlechtjes die alle kanten uitstaken. Ze leek minstens tweehonderd jaar oud. Toen ze tegen hen lachte, zag Jeanette dat ze maar vier boventanden en twee ondertanden had, die allemaal donkergeel waren van ouderdom. ‘Ze is net een ouwe heks,’ zei Jeanette, maar gelukkig hoorde niemand het, want moeder gaf vrouw Annitji net een stevige brasa en drie klapzoenen op haar wang. Moeder had cadeaus meegenomen: een doos dikke Cubaanse sigaren en een fles pommerakwijn, een mooie omslagdoek, een pak rode kaarsen en een pak witte kaarsen, een nieuwe kokolampu met een liter petroleum en een plastiek bakje met zachte caramelvla in rumsaus. Vrouw Annitji was heel blij met de cadeaus. Ze schonk direct wat wijn in een kalebasje en stak een sigaar op. Zwijgend zat ze te roken tot het donker was en ze alleen nog maar het gloeiende puntje van haar sigaar konden zien. Moeder wist dat ze moesten wachten tot vrouw Annitji zelf begon te praten. Dat deed ze toen de sigaar half op was. ‘Hoe staan de zaken in Paramaribo?’ vroeg ze. Dit was het moment waarop moeder met hun probleem moest komen. ‘Wijze vrouw Annitji,’ zei ze. ‘Tante Thelma is boos. Jeanette heeft haar beledigd. Nu wil ze niet meer bij ons komen. En de rest van de familie ook niet. Maar dat is het niet alleen. Jeanette krijgt met iedereen ruzie. Het is haar mond. Ze heeft haar mond voor haar straf.’ ‘Tjéh,’ zei vrouw Annitji en nog een keer, ‘tjéh.’ Haar stem kraakte. Ze keek op naar Jeanette. Haar ogen puilden uit. Het oogwit stak scherp af tegen de donkere achtergrond van haar gezicht. Help, dacht Jeanette. Wat is die vrouw eng. Ik wil weg hier. Maar ze stak haar vuist in haar mond en zei gesmoord: ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.’ Vrouw Annitji gaf moeder de kokolampu om aan te maken. ‘Sô,’ zei ze, toen het zachtgele licht zich begon te verspreiden. ‘Nu kunnen we elkaar beter zien.’ Ze schonk nog een beetje pommerakwijn in haar kalebasje, spoelde haar mond ermee en spuugde het naast zich uit. ‘Blagh.’ Jeanette stapte met een vies gezicht een stukje naar achteren. Vrouw Annitji deed alsof ze niets had gemerkt. Ze schoof haar bankje een beetje dichter naar haar gasten. ‘Ik ga jullie wat zeggen. Misschien gaan jullie het niet willen geloven, maar ik zeg jullie dat het de waarheid is en niets dan de waarheid.’ Moeder boog zich vol verwachting naar vrouw Annitji toe en ook Jeanette staarde gespannen naar haar onderlip, waar de vier boventanden op rustten. ‘Als Jeanette wil kan ik haar brutale mond zo beroemd | |
[pagina 24]
| |
maken, dat iedereen haar wil kussen. Ze zullen haar willen opeten. Ze zullen van elke minuut in haar gezelschap genieten.’ Moeders mond viel open van verbazing, maar Jeanette flapte uit: ‘Hoe kan zo een lelijke, oude vrouw als u dat nou?’ ‘Jeanette,’ stamelde Moeder, geschokt door haar onbeleefdheid. Maar Jeanette ging koppig door. ‘Ze zit hier maar in haar eentje in dit stomme bos. Hoe weet zij nou wat er in de rest van de wereld gebeurt?’ Vrouw Annitji liet een spottend lachje horen. ‘Het is duidelijk dat jij niet weet wat er in dit bos gebeurt, mi gudu, mijn liefje.’ ‘Pfff,’ blies Jeanette minachtend terwijl haar ogen probeerden door de duisternis om hen heen te boren. ‘Er zijn alleen maar bomen.’ ‘Precies,’ knikte vrouw Annitji, ‘en van de bast van één van die bomen kan ik een drankje voor jou maken dat je zo lekker laat ruiken, dat iedereen zich zal omdraaien als je voorbijkomt. Wie is die Madame, zullen ze vragen. Hoe kan ik haar ontmoeten?’ Jeanettes gezicht veranderde. Er verscheen een dromerige blik in haar ogen. ‘Echt waar?’ fluisterde ze. ‘Ehheung,’ knikte vrouw Annitji bevestigend. ‘Madam Jeanette, zo zullen ze je noemen. En iedereen zal van je houden.’ Alleen moeder zag dat er een vals lachje in haar ogen blonk. ‘Vrouw Annitji,’ smeekte Jeanette, ‘help me alstublieft. Ik heb er genoeg van om altijd ruzie te hebben met mensen.’ Ze lette niet meer op de gele tanden en het stoorde haar ook niet toen vrouw Annitji smakkend het laatste restje pommerakwijn achteroversloeg. ‘Hèhèhè,’ kraakte de stem van vrouw Annitji weer. ‘Er is wel een klein ding nog.’ ‘En wat is dat?’ vroeg moeder wantrouwend. ‘Jeanette moet leren buigen.’ Annitji wees met het overgebleven stompje van haar sigaar naar Jeanette. ‘Sta op, Madam Jeanette en buig voor me.’ ‘Wie? Ik?’ reageerde Jeanette verontwaardigd. ‘Dan ben ik gek.’ Vrouw Annitji stond op van haar bankje. Ze gooide de sigarenstomp van zich af en geeuwde. ‘Je zal het wel leren,’ mompelde ze. Daarna verdween ze in haar hut, moeder en Jeanette alleen achterlatend.‘Ze heeft gelijk,’ siste moeder. ‘Jij moet leren je excuses aan te bieden.’ Ze pakte haar hangmat uit de weekendtas, bond die aan de palen van de hut van vrouw Annitji en klom erin. Ze zei geen ‘goedenavond’ en ook niet ‘slaap lekker’, maar draaide gewoon haar rug naar Jeanette toe. Jeanette ging op het bankje van vrouw Annitji zitten. Ze voelde zich plotseling heel eenzaam. De nachtgeluiden van het bos maakten haar bang. Een uil riep. De wind liet de bladeren ritselen en streek koud over de haartjes op haar armen. Jeanette huiverde. ‘Ma,’ zei ze aarzelend. Geen antwoord. ‘Ma. Slaap je?’ Het bleef stil. Langzaam drong het tot Jeanette door dat moeder boos was. Ze had haar huis in de stad achtergelaten, om met haar helemaal naar het einde van de wereld te gaan, naar dit bos, waar niemand woonde, alleen een heleboel wilde beesten en vrouw Annitji. Ze wist dat vrouw Annitji haar kon helpen. En nu wilde vrouw Annitji werkelijk helpen. Het enige wat ze van haar, Jeanette, vroeg, was dat ze moest buigen. Wat was daar nou aan? Zo verschrikkelijk was dat toch niet? Jeanette schudde haar hoofd. Nee, ze begon er niet aan. Als ze het voor deze hekserige, oude vrouw deed, moest ze het straks ook voor tante Thelma doen. Nooit van haar leven. | |
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Tante Thelma kon op het dak gaan zitten, met de hele rest van de familie. Ze had ze niet nodig. In het bos verhieven de brulapen dreigend hun stem. Steeds dichterbij kwam hun gebrom. Jeanette's hartslag stokte. Waar zaten die beesten? Zo voorzichtig als ze kon, gluurde ze over haar schouder. Een vreemd licht flitste even aan. De brulapen raasden door. Het geluid was nu heel dichtbij. Verstard zat Jeanette op haar bankje. Van angst kon ze geen woord uitbrengen. Niet bang zijn, hield ze zichzelf voor. Diep ademhalen. Diep ademhalen. Haar stem kwam terug. ‘Ma,’ fluisterde ze trillend. Er kwam geen reactie uit de hangmat. Zou moeder in slaap zijn gevallen? Hoe kon ze? Met dit lawaai! Het licht in de kokolampu flakkerde. Even leek het erop dat de vlam uit zou gaan, maar toen lichtte het weer op. Radeloos klemde Jeanette haar handen om de zijkanten van het bankje. Wat moest ze doen? Ze kon hier toch niet de hele nacht blijven zitten? Straks was de olie in de lamp op en zouden de apen haar bespringen. Jeanette voelde de tranen achter haar ogen dringen. Waarom gaf moeder geen antwoord? Waarom deed ze zo boos? Alleen maar omdat ze niet wilde buigen? Waarom boog ze niet gewoon? ‘Ja,’ zei Jeanette luidop tegen zichzelf. ‘Waarom buig ik niet gewoon?’ Een voor een lieten haar vingers de zijkanten van het bankje los. Ze probeerde het geluid van de brulapen te negeren, haalde weer diep adem, strekte haar vingers een paar keer, stond op en nam een sprint naar de hangmat. Ze schudde haar moeder heen en weer. ‘Ma, kijk dan. Ik buig,’ schreeuwde ze boven het oorverdovende gebrul van de apen uit. Ze boog zo diep dat haar neus bijna de grond raakte. Plotseling was het stil. De brulapen leken door de aardbodem verzwolgen. Moeder ging rechtop zitten. Ze wreef haar ogen uit. Jeanette boog nog een keer en nog een keer en nog een keer. ‘Jea.. jea.. sjaane,’ stamelde moeder, ‘wa..wa.. waah gebeurt?’ Jeanette gooide de deur van de hut open. Het leek wel alsof vrouw Annitji op haar had zitten wachten. Ze had een nieuwe sigaar opgestoken en blies de rook in een kringetje naar de dakstijlen van de hut. Al buigend liep Jeanette naar haar toe. ‘Het spijt me zo dat ik u een lelijke oude vrouw heb genoemd.’ Ze boog weer diep en nog een keer en nog een keer. Ze wist van geen ophouden. ‘Hèhèhè,’ kraaklachte vrouw Annitji. ‘Zo is het goed, mi gudu. Stop er maar mee. Morgen krijg je je parfum, morgen maak ik van jou een echte Madam Jeanette.’
En zo kennen we tot de dag van vandaag Madam Jeanette. Een beetje krom, -door al dat buigen-, met een scherpe smaak, -haar venijnige tong- en de heerlijke geur, het parfum dat vrouw Annitji voor haar trok uit de bast van de brulapenboom. |
|