Klankverschijnselen in dit reisverslag en zijn plaats van ontstaan
In de inleiding op dit reisverhaal mogen niet enkele opmerkingen ontbreken betreffende het vocalisme, zeker niet als daarbij aan de hand van enkele dezer verschijnselen de omgeving waarin het geschreven is, misschien ietwat nader bepaald kan worden. Bovendien kan hiermee een –zeer bescheiden – bijdrage worden geleverd tot een nadrukkelijk bepleite, ‘breed opgezette en door talrijken ondernomen studie van het middeleeuws Oost-Gelders’ Ga naar voetnoot+ Voor een uitgebreide en diepgaande analyse is hier echter niet de plaats. Ga naar voetnoot+ Daarom zullen bij lange na niet alle, maar slechts een beperkt aantal tekenende dan wel interessante klankverschijnselen hier de revue passeren.
Klankvormen die niet alleen in de noordoostelijke dialecten voorkomen. |
1. (…)daer suldy sien den rechter arm van sunte Iohan Baptisten und eyn arm van sunte Katherinen, und eyn vat, daer unse lieve Heer mit synen jongheren uit at (…). |
De vormen sunt(e) en und(e) zijn de oostmiddelnederlandse vormen, maar niet exclusief daar, want sunt(e) en und(e) komen ook in Holland voor. Ga naar voetnoot+ In deze tekst zijn ze trouwens al evenmin exclusief, want naast sunt(e) en und(e) die onderscheidenlijk 40 en 91 maal voorkomen, lees je ook sint [sanctus] en ende, respectievelijk 7 en 62 maal. Ga naar voetnoot+ |
2. (…) und daer waert unse lieve Heere up gebunden (…). (…) daer is aflaet van allen sunden (…). |
De vorm unse, in deze tekst 56 keer genoteerd en 45 maal afgewisseld door onse, evenals vormen als gebunden, under en sunden staan ook in Limburgse en in oudere Brabantse teksten.Het betreft hier een wijziging van de ŏ uit owgerm. ŏ. Ga naar voetnoot+ |
3. (…) ende man zuyt daer dan beneden eyn schoen sterne. |
De uu-vorm in zuyt, die 4 maal voorkomt naast 6 keer siet, komt in de oostelijke, inclusief de Limburgse, dialecten voor alsook in het Hollands. Ga naar voetnoot+ |
4. (…) daer under stiet een cleyn doerken daer giet men in eyn Grexsche kercke (…). Item vor die Capelle ligt eyn ront stien. |
Opmerkelijk is het vocalisme in de vormen giet, stiet en stien, waarbij telkens sprake is van een oorspronkelijk scherplange ê uit oudgerm. ai. Deze ie-vormen komen verspreid voor: in Holland langs de kust, sporadisch in Zuid-West-Vlaanderen, veelal in Zuid-Brabant Ga naar voetnoot+. J.J. Mak heeft ze voorts aangetroffen in drie oostmiddelnederlandse teksten der Moderne Devotie (daterend van ca. 1475, eind 15e eeuw en 1538) en een enkele maal (‘twij’) in de Oldenzaalse oorkonden. In de Cameraers-rekeningen van Kampen las hij ie, ye en y, ‘bijna altijd in de omgeving van r en n’. Nu, voor stien moge dat gelden, giet en stiet beantwoorden niet aan deze observatie; alleen in de eind 15e-eeuwse tekst Uit de colocacien van Claus van Euskerken en de levens van onderscheiden vrome vaders trof Mak min of meer overeenkomstige vormen aan, namelijk gieet en stieet. Ga naar voetnoot+ Bovendien verdient het de aandacht dat noch giet noch stiet in de oostmiddelnederlandse oorkondentaal wordt teruggevonden Ga naar voetnoot+ Daarentegen zijn juist deze twee woorden ook opgetekend voor Asse in Vlaams-Brabant. Ga naar voetnoot+ En nu dus óók in dit reisverhaal: giet 34 maal en stiet 44 maal. De ‘gewone’ vormen gaet en staet komen elk slechts tweemaal voor.
Klankvormen die uitsluitend in de noordoostelijke dialecten voorkomen. |
1. (…) vor den tempel, daer dat hillige graff inne steyt. |
De vorm hillig, die 27 keer in deze tekst aangetroffen wordt, is gesignaleerd in teksten uit Hattem, Zwolle, Diepenveen, Deventer, Zutphen, Arnhem, Doetinchem, Groenlo en Oldenzaal alsook in de Theutonista. Ga naar voetnoot+ |
2.(…) si wolden trecken toe Iherusalem. (…) een holten tralye (…). |
De vormen old en olt als in wolden [=wouden, wilden] en holten [=houten] zijn wellicht van nog groter belang, omdat op grond daarvan de ontstaansgrond van dit reisverhaal waarschijnlijk ten noorden van de Rijn moet worden gezocht, en niet ten zuiden daarvan waar immers de vormen ald/alt overheersten. Ga naar voetnoot+ Deze old/olt-vormen (welke in dit reisverhaal respectievelijk 8 keer en 7 keer voorkomen; oud/out geen enkele maal; evenmin ald/alt) zijn aangetroffen in het hele Gelders-Overijsselse gebied met als begrenzingen het Hoog-Veluws (Elspeet, Nunspeet), het dialect van de Liemers en het Eltenbergs, het oostelijk Zuid-Veluws en Oost-IJssels (Doetinchem, Keppel, Doesburg, Zutphen) ‘en verder van den Rijn tot ten Zuiden van Rees’. Ga naar voetnoot+ |
3. Item daer gietmer aver eyne brugge (…). |
Ende als ghy daer in eyn putte siet, so stoppet baven u hovet toe (…). |
Typisch noordoostelijk is de umlaut van ō (dit is de westgerm. ŏ gerekt) naar ā: apenbaerde, baven, aver [=openbaarde, boven, over], blijkens deze tekst óók wel (naar analogie?) toegepast in leenwoorden: alye [olie, Lat. oleum]. Overigens is deze ā (evenals in woorden als waer, jaer en strate) wellicht de weergave geweest van een meer open uitgesproken ō. Ga naar voetnoot+ Nog een tweede opmerking is hier op haar plaats. Waar op f. 12v driemaal gebaren [=geboren] staat, maar ook –net zoals op f. 13r en 14v – éénmaal geboren, dan is dit laatste denkelijk niet toe te schrijven aan slordigheid van Antonius Matthaeus. Vormen met en zonder umlaut van de ō konden immers heel wel naast elkaar voorkomen, zoals blijkt uit notities dienaangaande. Ga naar voetnoot+ |
4. (…)Christus ansach die Stat van Ierusalem, unde weende op oer (…)daer is eyn water, daer plach onse lieve vrouwe oer kyndes doeken in te wasschen(…). |
Een der kenmerken van het noordoostelijk taalgebruik is de vorm (h)oer voor haer. Ga naar voetnoot+ Als pron. pers. staat hij in dit relaas tweemaal genoteerd; als pron. poss. vijftien keer. Haer of hare als pron. pers. of poss. lees je daarentegen in deze tekst nergens. |
5. (…) daer vergaderen sick alle de Pelgrims. |
Tweemaal, op f. 10r, duikt in deze tekst het reflexivum sick op, waar je op grond van de overige tekst (h)em mocht verwachten. Sich, de ‘normale’ vorm, staat sinds de 14e eeuw genoteerd in Limburg, de Graafschap en Gelderland. De ietwat jongere verschijningsvorm sick, zoals die in deze tekst te lezen is, moet beschouwd worden als een zeldzame bijvorm daarvan. Het verspreidingsgebied van sick is beperkt tot de noordoostelijke gebieden. Kloeke in Verzamelde opstellen, 34 noemt vier sik-gebieden: een deel van Groningen, een deel van Drente, Twente en –helaas zonder nadere begrenzing – het oostelijk deel van de Graafschap, maar dat is de situatie van 450 jaar later en die kan niet zonder meer op deze tekst toegepast worden. Nu, elke verklaring van deze tweemaal voorkomende, in feite platduitse vorm sick in deze tekst is hachelijk, maar wellicht zou je mogen denken aan de taalinvloed die Hanzeatische relaties konden uitoefenen in het IJsselgebied en aangrenzende streken. Ga naar voetnoot+ |
C. Twee opmerkelijke werkwoordsvormen. |
Op f. 4v valt op: ghy gaen. Natuurlijk is deze vorm te verstaan als ghy gaet, maar het waarom van deze vreemde uitgang is niet geheel duidelijk. Een kopieerfout van Antonius Matthaeus is wel mogelijk, maar wellicht eerder is hier sprake van een werkwoordsuitgang die analoog gevormd is naar de typisch oostelijke vormen ghi hebben, ghi keren, ghi sijn. Ga naar voetnoot+ |
Op f. 10r staat als 3e pers. plur. praes. genoteerd: syne. Weliswaar is éénmaal (in een oorkonde uit 1327) als 3e pers. plur. praes. de vorm synen gesignaleerd Ga naar voetnoot+, maar hier in dit reisverhaal dunkt me syne veeleer een verschrijving door Antonius Matthaeus het geval te zijn. Bovendien zou met syne –als enige plaats in deze tekst – de typisch oostelijke nasale uitgang in de pluralis (en de infinitief) onderdrukt zijn. De in aantekening 140 voorgestelde lezing synt (de gewone oostmiddelnederlandse vorm) lijkt dan ook alleszins gerechtvaardigd. Ga naar voetnoot+ |
De mogelijkheid om op grond van een aantal vocalische elementen de plaats van ontstaan dan wel de herkomst van de schrijver van deze tekst te bepalen lijkt erg beperkt te zijn. Zeker, veel wijst in de richting der noordoostelijke gebieden in zoverre de onder A genoemde verschijnselen niet daarmee in tegenspraak zijn, en in zoverre de onder B (en C) vermelde eigenaardigheden sterk wijzen in de noordoostelijke richting boven de Rijn.
Een nadere bepaling wordt echter moeilijk. De verspreiding van hillig, van old/olt (in oppositie met ald/alt) en van de door Mak gesignaleerde ie-vormen beperkt wel enigszins de omvang van het gebied tot een stuk Gelderland en Overijssel ten oosten van de IJssel (inclusief Kampen en Arnhem en het Hoog-Veluws van Elspeet en Nunspeet) en ten noorden van de Rijn tot Rees. Doch in noordoostelijke richting is met name de begrenzing van old/olt ver te zoeken. Ga naar voetnoot+
Weliswaar verzet geen van deze gegevens zich tegen de voorlopige veronderstelling dat Zutphen (of de omgeving van die stad) de plaats van ontstaan van dit reisverhaal is geweest, maar het is natuurlijk onverstandig op grond van het voorafgaande stellige uitspraken doen. Er is evenwel een gegeven uit het moderne dialectonderzoek dat die veronderstelling een zekere steun kan verlenen.
Hierboven, onder B3, is erop gewezen dat de ā in woorden als baven, aver waarschijnlijk is uitgesproken als een meer open ō. Ga naar voetnoot+ J. Broekhuysen heeft deze uitspraak ō kunnen bevestigen voor het grootste deel van zijn onderzoeksgebied: de Graafschap tot aan de IJssel. Ga naar voetnoot+ Ook is hierboven gewezen op het woord olie, gespeld als alye (f. 14v), gen. alys (f. 2r), dat dus evenzeer met een open ō zal zijn uitgesproken. Een gelukkige omstandigheid is nu, dat Broekhuysen onder het aantal door hem te onderzoeken woorden óók olie heeft opgenomen. Hij noteerde vier verschillende vormen: met lange vocaal, met korte vocaal, met umlaut, zonder umlaut. Dus ɔ.li. als in fr. fort, œ.li. als in freule, ʌli. als in du. Götter, ɔli. als in hok. De korte vocaal trof hij aan in het grootste deel van de Graafschap, mét umlaut in de noordelijke helft, zónder umlaut in de zuidelijke helft ervan. ‘De randgebieden – de streek om Zutfen en een strook langs de Oude IJsel – hebben de lange vocaal. De omgeving van Zutfen heeft hier bovendien Umlaut behalve Zutfen zelf; de strook langs de Oude IJsel heeft overal vormen zonder Umlaut’. Ga naar voetnoot+ Heel belangrijk is de observatie ‘behalve Zutfen zelf’. Met zijn afwijkende, lange vocaal zonder umlaut in olie/alye ligt Zutphen immers als een eilandje in de gehele noordelijke Graafschap mét umlaut. Daarmee lijkt het woord alye (f. 14v), gen. alys (f. 2r), in deze tekst zowat een sjibboleth geworden te zijn.
Toch is hiermee geen absolute zekerheid verkregen. Vooreerst zij gesteld dat Broekhuysen de situatie van ca. 1950 weergeeft. Die van 500 jaar eerder kan heel wel daarvan hebben verschild, in die zin dat Zutphen toentertijd inzake de uitspraak van olie/alye géén eilandje zonder umlaut in de noordelijke Graafschap was. Bovendien is het zo dat je in de stadsrekeningen van Zutphen van de periode 1435/36 tot 1445/46 (175 bladzijden tekst) welke er opzettelijk zijn nagekeken op de hierboven gesignaleerde oosterse taalvormen, lang niet voor al deze verschijnselen steun aantreft. De ie-vormen ontbreken daar bijna helemaal. Twee keer lees je geet, nergens giet ; vier maal staat er steet, nergens stiet ; in de bouwrekening van Johan Kreynck 1445/46 lees je vele malen steen, nergens stien. Ga naar voetnoot+ Slechts éénmaal vind je twie in plaats van het gebruikelijke twe. Ga naar voetnoot+ Het reflexivum sick ontbreekt geheel terwijl het reflexieve hem tweemaal genoteerd staat. Ga naar voetnoot+ De vormen ons, onser, onse etc. zijn regelmatig aan te treffen, daarentegen nergens uns, unser, unse etc. die je toch óók zou mogen verwachten. Wel lees je regelmatig a-vormen als bade [bode], aven [oven] en calen [kolen]. Ga naar voetnoot+ Nergens is de spelling aly(e), gen. alys, aangetroffen, wel telkens oly, gen. olys. Ga naar voetnoot+ (Maar als gezegd: of nu oly dan wel aly gespeld werd, in beide gevallen is in Zutphen de uitspraak van dat woord vermoedelijk ɔ.li. geweest.) Verder is een niet verrassende maar wel complicerende factor dat zowel de spellingsgewoonten der opeenvolgende rentmeesters verschillen alsook, al evenmin bevreemdend, de spelling van een en dezelfde persoon. Zo verwisselde rentmeester Wermboldt Stuvenberch 1445/46 de w vaak met een v, en gebruikte hij blijkbaar naast de ee-vorm ook wel eens de ie-vorm. Ga naar voetnoot+
Met al deze tegenstrijdige gegevens blijkt de verzuchting van Kloeke toepasselijk ‘dat we een ‘Oosterse’ tekst, indien alle andere aanwijzingen ontbreken, alleen op grond van de taal nooit precies zullen kunnen localiseren’. Ga naar voetnoot+ Of is er wél een andere, extra-linguistische aanwijzing? Er is toch het feit dat Kreynck en Vogel twee Zutphenaren waren? Ligt het dan niet voor de hand ligt dat een van hen – vanwege de bijbelse ‘uitglijders’ zal dat eerder Vogel dan de priester Kreynck zijn geweest – dit reisverslag heeft geschreven? Of zouden zij toch iemand van buitenaf daartoe hebben aangetrokken? Misschien is dat laatste minder waarschijnlijk, maar mogelijk is het wel. Afgezien van het opmerkelijke, maar als ‘bewijs’ niet onomstotelijke alye kun je immers op grond van de andere vocalische verschijnselen in dit relaas de schrijver ervan evengoed in de wijdere omgeving van Zutphen laten thuishoren. Ga naar voetnoot+ Al het voorafgaande in aanmerking genomen, staat het dan ook nog niet vast dat Zutphen de plaats is geweest waar de reis van Kreynck en Vogel is teboekgesteld. Ga naar voetnoot+
|
-
voetnoot+
- H.J. Leloux, ‘Middeleeuws Oostgelders. Een oriënterende verkenning’ in Taal en tongval 34 (1981) 8. Ook het onderzoek van Gaspar (2011) kan hierbij van belang zijn.
-
voetnoot+
- Daarbij zou men trouwens voortdurend rekening moeten houden met een persoonlijke inbreng van de afschrijver Antonius Matthaeus. Vgl. ook de opmerking in aant. 58 inzake nicht.
-
voetnoot+
- A. van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst II. Klankleer (Groningen/Antwerpen 19767) , § 16.
-
voetnoot+
- De vorm inde komt in deze tekst niet voor.
-
voetnoot+
- J.J. Mak, ‘Het vocalisme in beklemde syllaben van enige Oost-Mnl.se geschriften uit de kring der Moderne Devotie’ in Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 55 (1936) 89-90, resp. 82. Deze woordvorm twie staat trouwens ook zeven keer in dit reisverhaal.
-
voetnoot+
- Zie: Edda Tille, Zur Sprache der Urkunden des Herzogtums Geldern (Bonn und Leipzig 1925), §§ 229 en 230. Kloeke noteerde in de vorige eeuw giet en stiet ook in Hellendoorn, Diepenheim en in de omgeving van Kampen, Zwolle en Ommen. Zie: G.G. Kloeke, Verzamelde opstellen (Assen 1952) 110-111 en 116.
-
voetnoot+
- A. van Loey, Bijdrage tot de kennis van het Zuidwestbrabantsch in de 13e en 14e eeuw (Tongeren 1937) 98.
-
voetnoot+
- E.M. Emonds, De legende van Sinte Kunera (Diss. Leiden 1922) 43. Voor gelijkaardige vormen uit de tweede helft der 14e eeuw zie: Tille, Zur Sprache der Urkunden, § 70.1
-
voetnoot+
-
Ibidem, 46. De grens tussen old/olt en ald/alt schijnt later wat naar het noorden te zijn opgeschoven. Zie: Jo Daan, ‘Oost-Gelderland en het westen’ in Taal en tongval 34 (1981) 56.
-
voetnoot+
- Van Loey, Spraakkunst II, § 77 c 2. In Doesburg hoort men nu nog in woorden als boven en jaar bijna dezelfde klank: als in fr. fort. H.J. Leloux in: ‘Kenmerken van het middeleeuws Noordoostnederlands’ in Driemaandelijkse Bladen 26 (1974) 130, spreekt in dit verband van een ao-klank.
-
voetnoot+
- Tille, Zur Sprache der Urkunden, § 28.
-
voetnoot+
- Leloux, Middeleeuws Oostgelders, 13, alsook Leloux, ‘Kenmerken’, 127.
-
voetnoot+
- A. van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst I. Vormleer (Groningen/Antwerpen 19644), § 29. Kloeke, Verzamelde opstellen, 34. B. van den Berg, Oude tegenstellingen op Nederlands taalgebied. Een dialektgeografisch onderzoek met zes kaarten (Diss. Leiden 1938) 65-66.
-
voetnoot+
- Van Loey, Spraakkunst I, § 49, Opm. 6 en § 74. De vorm heb in heb ghy, die in deze tekst onmiddellijk volgt op het hier behandelde ghy gaen, is een niet ongewoon geval van syncope van de uitgang bij inversie. Ibidem, § 49 g.
-
voetnoot+
- Tille, Zur Sprache der Urkunden, § 232. Ook in een brief uit 1592, in ’s-Heerenberg geschreven, leest men wy synnen. Zie: Leloux, ‘Middeleeuws Oostgelders’, 19. Zelf heb ik onlangs in een stadsrekening uit 1582 [Oud Archief Doesburg, Inv. nr. 2573] de pluralisvorm sinnen gelezen: Ithem op vrijdach den ven Januarij, wesende op drije Coningen avent, sinnen derwegen als baven vermeldet hier binnen Doesborch gecomen ses vendlen Engelschen voetfolcx (…).
-
voetnoot+
- Van Loey, Spraakkunst I, § 74. Over het vanouds aanwezige nasale element in pluralis en infinitief in het noordoosten zie: A.R. Hol, ‘De –n na de toonloze vocaal in werkwoordsvormen’ in Bundel opstellen van oud-leerlingen, aangeboden aan Prof. Dr. C.G.N. de Vooys (Groningen-Batavia 1940) 176. Over de vormen sijnt en sint zie ook: Tille, Zur Sprache der Urkunden, § 232, alsmede: A.R. Hol, ‘Het meervoud van het praesens in onze oostelijke dialecten’ in Taal en tongval 7 (1956) 93. Voorts Leloux, ‘Middeleeuws Oostgelders’, 16 en 19.
-
voetnoot+
- Zie: J. Goossens, J. Taeldeman en G. Verleyen, Fonologische atlas van de Nederlandse dialecten I (Gent 1998), krt. 26: Oud.
-
voetnoot+
- Zie: J. Broekhuysen, Studies over het dialect van Zelhem in de Graafschap Zutphen (Diss. Utrecht 1950) 95 en krt. 10.
-
voetnoot+
- Broekhuysen, Studies, 101 en krt. 15.
-
voetnoot+
- Wartena, De stadsrekeningen. III, resp. 492 en 610; 512, 516, 546 en 566; 652, 653, 654 en 655
-
voetnoot+
-
Ibidem, resp. 491, 597, 550 en voorts passim.
-
voetnoot+
- Men leest bijv. Ibidem, 613: ‘(…) Gerit quam des anderen dages weder toe huys ende dye ander twie reden woert toe Goch daer dye ander hoeftstede vergadert varen (…)’ Twee alinea’s verderop (Ibidem, 614) schrijft diezelfde Stuvenberch: ‘Des sondages na Sacramenti [scil. reisden] Henric Kaelsac ende Rense Kreyng toe Loebede (…) ende varen uyt twe nacht myt 4 perden (…)’.
-
voetnoot+
- Niet vanzelfsprekend moet dan meteen aan het Sallands gedacht worden. De dialectverschijnselen in het 16e eeuwse Sallands stemmen niet zeer overtuigend overeen met de kenmerken van het reisverslag. Zie: J. Naarding, ‘Over het Sallands in de 16 de eeuw’ in: Driemaandelijkse Bladen XIV (1962) 84-89. En wat te denken van het hoogduitse nicht dat tweemaal (ff. 1v en 5v) in de tekst opduikt? Een vraag te meer.
-
voetnoot+
- M. Carasso-Kok, Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen. Heiligenlevens, annalen, kronieken en andere in Nederland geschreven verhalende bronnen (’s-Gravenhage 1981) onder nr. 292 op pag. 308 geeft, overigens zonder nadere toelichting, als plaats van ontstaan op: ‘mogelijk Zutphen’.
|