Reyze van Iacop Kreynck un Deryck Vogel van Zutphen toe Ierusalem na den heylighen Grave Christi Anno MCCCCLXXIX
(2013)–Iacop Kreynck, Deryck Vogel– Auteursrechtelijk beschermdDe afschrijverZo weinig gegevens als er zijn over de beide pelgrims, des te meer is bekend over de afschrijver van het middeleeuws manuscript Antonius Matthaeus III, behalve, naar zal blijken, inzake één kwestie betreffende zijn manuscipt, waarover we nu juist graag beter ingelicht zouden zijn geweest. Geboren te Utrecht op 18 december 1635, en overleden te Leiden op 25 augustus 1710, zoon van Antonius Matthaeus II, (welke laatste als rechtsgeleerde ook nu nog gewaardeerd wordt Ga naar voetnoot+ studeerde ook Antonius Matthaeus III rechten. Al op jonge leeftijd, in 1660, werd hij buitengewoon hoogleraar in Utrecht, later ordinarius aldaar en daarna, vanaf 1672, gewoon hoogleraar in Leiden. De waardering voor hem als jurist en docent is echter niet onverdeeld gunstig geweest. Niet alleen bij de studenten bleek hij weinig geliefd te zijn gelet op het feit dat zijn colleges slechts matig bezocht werden Ga naar voetnoot+, ook van – zo men wil – meer bevoegde zijde is al vrij snel na zijn afsterven het tamelijk harde oordeel geveld dat zijn zeer grote ijver de herinnering aan zijn vader niet kon doen verflauwen: Fuit vero noster vir diligentissimus, sed judicio & doctrina multo inferior patre. Ga naar voetnoot+ Voor wat betreft het reisverhaal van Kreynck en Vogel is het vooral het eerste, op het eerste gezicht positieve deel van deze uitspraak dat onze aandacht vraagt. Zijn grote ijver blijkt immers niet alleen uit de lijst van Matthaeus’ publicaties op juridisch en historisch gebied Ga naar voetnoot+, maar ook – en zo mogelijk nog meer – uit de volgende activiteit. Een aanzienlijk deel van zijn tijd heeft Matthaeus besteed aan het kopiëren van een groot aantal Latijnse en Middelnederlandse manuscripten. Hij heeft die teksten voorzien van geleerde en vooral uitvoerige aantekeningen (niet zelden bevat een pagina slechts 3 à 5 regels tekst tegenover 25 à 30 regels commentaar) en ze uitgegeven in een tiendelig werk: Veteris aevi Analecta (Lugdunum Batavorum, 1698-1710). Bossen ganzenveren moet Antonius Matthaeus hebben versleten, vele inktpotten moet hij hebben geleegd – Fuit vero noster vir diligentissimus – maar juist in verband met het reisverslag van Kreynck en Vogel mag het zeer harde oordeel dat de Utrechtse historicus Caspar Burman (1695-1755) over deze Analecta uitsprak, hier niet achterwege blijven. Burman, die al dat kopieerwerk en al dat commentaar eens kritisch onder de loep heeft genomen, kwam tot de conclusie dat Matthaeus’ werk wel van groot belang voor de geschiedswetenschap was, maar dat het krioelde van de fouten. Collatie van afschrift en origineel had talloze vergissingen aan het licht gebracht. Burmans fraai geformuleerde oordeel is afgewogen, maar op de keper beschouwd uiterst scherp door zijn superlatieven en door zijn ook anderszins erg nadrukkelijke stijl: Licet vero haec Analecta nullo fere ordine edita sint, multa tamen egregia continent, quibus historia obscurioris aevi, & praecipue Trajectina, inlustratur. Dolendum quoque, quod tam innumeris erroribus typographicis scateant, quod praecipue observavi in diplomatibus, quorum varia a me cum originalibus conlata a Matthaeo vel vitiosissime descripta, vel a typographo mendosissime impressa deprehendi. Ga naar voetnoot+[Deze Analecta mogen dan wel nagenoeg ordeloos zijn uitgegeven, ze bevatten toch voortreffelijke gegevens waardoor de – vooral Utrechtse – geschiedenis van een tamelijk duistere tijd belicht wordt. Het valt ook te betreuren dat zij wemelen van de – zó talloos vele – drukfouten, hetgeen ik vooral heb vastgesteld in de officiële bescheiden. En van deze Analecta heb ik, na mijn vergelijking van verscheidene afschriften met de originelen, vastgesteld dat ze ofwel door Matthaeus zéér gebrekkig afgeschreven zijn, ofwel door de drukker zéér foutief gedrukt.] Deze beoordelaar houdt de mogelijkheid open dat niet Antonius Matthaeus maar de drukker al deze uitgaven zo ontsierd heeft met (druk)fouten. De gecorrumpeerde vorm echter waarin het reisverhaal van Kreynck en Vogel tot ons gekomen is – en dit gegeven is tevens de verklaring van de bovenstaande uitweiding over Matthaeus – doet toch vermoeden dat op de eerste plaats de afschrijver verantwoordelijk is geweest voor al die fouten. In zijn Analecta én in het reisverslag. Het aantal fouten daarin dat onmiskenbaar door Antonius Matthaeus en dus niet door de middeleeuwse reisbeschrijver gemaakt is, mag bepaald niet gering heten. Een aantal aantekeningen zal her en der fouten en omissies aan het licht brengen (bijvoorbeeld aantekening 83, respectievelijk aantekening 102). Zeker, Matthaeus heeft zélf al een aantal vergissingen hersteld (zie de codicologische aantekeningen bij bijvoorbeeld 1r, 1v,, 4v en 6v), maar evenzovele laten staan (zie bijvoorbeeld 1r, 2r, 3r en 7r). De slordigheid van de eigen correctie blijkt misschien wel het duidelijkst uit de passage over Veronica’s doek; zie de desbetreffende aantekening 106. Mogelijk echter moet het feit dat Matthaeus dit reisverslag maar weinig nagezien heeft, anders verstaan worden. Het is immers zo, dat Antonius Matthaeus dit reisverhaal uiteindelijk niét heeft opgenomen in zijn Analecta. Dit zou erop kunnen wijzen dat hij, beseffend hoe onvolkomen zijn afschrift was, een nauwkeuriger collatie niet meer kon uitvoeren of niet meer wilde verrichten. Was het hem onmogelijk omdat hij het origineel niet meer tot zijn beschikking had? Of omdat hij zijn aandacht plotseling op andere zaken moest richten? Beide mogelijkheden kunnen gegolden hebben voor enkele teksten, waaronder dit reisverslag, gedurende een zekere periode van zijn twintigjarige kopieerarbeid, maar waar de gehéle verzameling Analecta van fouten vergeven is en dit reisverhaal zich dus niet ongunstig daarvan onderscheidt, is deze verklaring niet voor de hand liggend. Was het dan omdat hij de tekstcontrole niet meer wilde verrichten? Ja, waarschijnlijk is juist hierin de verklaring te zoeken. Een nadere beschouwing van de lijst der onderwerpen in de Analecta maakt het immers zonneklaar dat dit reisverhaal niet past tussen de overige teksten. Die betreffen namelijk alle regionale of locale (rechts)geschiedenis, in enkele gevallen zelfs louter de genealogie van een bekend geslacht, bijvoorbeeld dat van Van Arkel. Dit alles tezamen vormt weliswaar een bonte verzameling – in de woorden van Caspar Burman: ‘nullo fere ordine edita’ – maar het valt niet te ontkennen dat het relaas van Kreynck en Vogel zelfs daarbij sterk uit de toon zou zijn gevallen. Matthaeus zal dan ook veeleer onwillig dan onmachtig zijn geweest over te gaan tot een fatsoenlijke correctie van zijn kopie. Zekerheid omtrent Matthaeus’ beweegredenen is niet te bieden, het blijft gissen, maar wat er ook van zij, dit helaas allerminst vlekkeloze afschrift is de enige kopie die we bezitten. Enkel hierdoor kunnen we kennis nemen van de verre reis die Jacob Kreynck en Derk Vogel in 1479 ondernomen hebben naar Jeruzalem en het Heilig Graf. |
|