Reyze van Iacop Kreynck un Deryck Vogel van Zutphen toe Ierusalem na den heylighen Grave Christi Anno MCCCCLXXIX
(2013)–Iacop Kreynck, Deryck Vogel– Auteursrechtelijk beschermdHet reisverhaalHet relaas vangt aan met de beschrijving van de route die Kreynck en Vogel gevolgd hebben vanuit Zutphen zuidwaarts tot Troyes-en-Champagne en vervolgens via Chatillon en Dijon afbuigend naar het zuidoosten langs de noordelijke oever van het Meer van Genève. Voorts trekken ze recht naar het zuiden over de Grote St. Bernhard tot Aosta, en ze reizen daarna min of meer recht naar het oosten toe, door Savoye en het Hertogdom Milaan tot Mestre, de laatste pleisterplaats op het vasteland voor hun aankomst in de lagunenstad Venetië. De trajecten worden aanvankelijk nauwkeurig vermeld (Zutphen – Nijmegen – Den Bosch), maar later vermeldt het verhaal nog slechts oppervlakkig de etappeplaatsen (Verona – Vicenza – Padua – Mestre). Een zeer merkwaardige vergissing – naast enkele andere bevreemdende plaatsaanduidingen – is wel: Rense in Hispanien voor Reims-en-Champagne. Wie daarvoor verantwoordelijk is, beschrijver of afschrijver, moet in het midden blijven. De wachttijd van enkele weken in Venetië nemen Kreynck en Vogel te baat om allerlei al dan niet fictieve heiligdommen en relieken te gaan bezichtigen: de lijkjes van enkele Onnozele Kinderen, de relieken van St Joris en St Christoffel, dat alles en nog veel meer wordt trouwhartig en zonder commentaar vermeld. Toch willen Kreynck en Vogel niet als goedgelovige reizigers overkomen – door schade en schande wijs geworden? Nuchter en nadrukkelijk waarschuwen zij de lezer niet de aandacht te trekken van hen die uit zijn op de beurs van de pelgrim, noch van hen die, optredend als commissionair, met loze beloften de argeloze pelgrim passage willen laten boeken bij een bepaalde, warm aanbevolen scheepseigenaar. Eveneens nuchter en zakelijk is de beschrijving en de kostenberekening van al wat een pelgrim voor de overtocht nodig heeft: drank en voedsel, tafellakens en servetten, potten en pannen, beddengoed en allerlei andere onmisbaar geachte zaken. Het is een tamelijk uitgebreide lijst waarin onder de algemene middelen opvalt een draagbare WC (een ton met deksel) en waarin – nota bene temidden van de tafelbenodigdheden – wel heel opvallend figureren: een bijl en een houten hamer. Toch is een en ander minder bizar dan op het eerste gezicht lijkt. Hoe beroerd het voedsel aan boord kon zijn (bijvoorbeeld bikkelhard gerookt spek of stinkend vlees waar de maden in- en uitkropen, smerig, beschimmeld brood en bedorven water vol met beestjes) en op welke lichamelijke ongemakken de pelgrims als gevolg daarvan konden rekenen, dat alles was immers uit andere reisverhalen al bekend geworden. Ga naar voetnoot+ En wat het vreemde tafelgerei betreft: de bijl was misschien eerder een groot hakmes en de houten hamer kon wellicht van pas komen om taai, vezelig vlees eetbaar te maken. Niet minder zakelijk en nuttig is de opsomming van de verschillende entree- en tolgelden die elke pelgrim in Palestina moest betalen. Inclusief de benodigde mondkost tijdens het verblijf overzee bedragen de totale onkosten volgens de Zutphense reizigers 46 ducaten, beslist weinig en getuigend van grote zuinigheid, vergeleken bij de bedragen van 100 tot 300 ducaten die elders wel genoteerd zijn. Ga naar voetnoot+ Onder vermelding van de onderlinge afstanden en van allerlei profane en religieuze wetenswaardigheden der etappeplaatsen volgt dan de beschrijving van de overtocht. Door de Adriatische Zee via Parenti, Zara, Lesina, Curzola, Ragusa en Durazzo naar Korfoe, en vandaar naar Modon op de Peloponnesos. Vandaar gaat de reis via Kreta, Rhodos en Cyprus naar Beiroet, en tenslotte langs de kust naar Jaffa, de haven waar de pelgrims uit Venetië gewoonlijk ontscheepten. Het grootste deel van dit reisverhaal is uiteraard gewijd aan het bezoek van de heilige plaatsen in Palestina, vooral die welke zich in en om Jeruzalem bevinden. Maar al meteen, in de mededelingen over Jaffa, valt op dat de betrouwbaarheid der berichten niet altijd gegarandeerd is. Kreynck en Vogel laten Christus immers dáár, en niet zoals in de evangeliën staat, aan de oever van het Meer van Galilea tot Petrus en Andreas zeggen dat ze Hem moeten navolgen en dat ze vissers van mensen zullen worden. Op nog enkele plaatsen verderop in het relaas, vooral over Bethlehem, zullen dergelijke grote, ja grove vergissingen zijn vast te stellen. Overigens volgen beide reizigers de gewone pelgrimsgang. Van Jaffa gaat het via Rama naar Jeruzalem, en in de heilige stad lopen ze de geijkte route die pelgrims aflegden, gemeenlijk onder begeleiding van een pater franciscaan. Maar ook hierbij mag de lezer niet blindelings de mededelingen van Kreynck en Vogel aannemen. Wat zij hebben gezien en in welke volgorde precies kan heel wel afgeweken hebben van wat zij daarover vertellen. Zo doen zij het voorkomen alsof álle heilige plaatsen, genoemd op f. 4v tot en met f. 11v, in één dag bezocht zijn. Op f. 4v heet het immers dat zij op de ochtend van de eerste dag na aankomst (‘twie uren vor daghe’) beginnen aan de pelgrimage in en bij Jeruzalem. Op f. 8r volgt de mededeling over een maaltijd en een hoogmis in het klooster der franciscanen op de berg Sion en daarna bezichtigen ze de vele heilige plekken in en rond dit klooster. En alsof dit alles nog niet genoeg was, bezoeken de pelgrims nog meer heiligdommen in de stad; deze excursie vindt aansluitend haar hoogtepunt in een uitgebreide bezichtiging van de H. Grafkerk (f. 9v tot en met f. 11v). Het lijkt veel, onmogelijk veel, om dat dit allemaal op één – weliswaar lange – dag te bekijken. Het betekent dat de pelgrims door de gidsende franciscaan als het ware zijn voortgedreven en langs al deze plaatsen zijn heen gesleurd; dat zij dus niet of nauwelijks in de gelegenheid zijn gesteld hun vroomheid te uiten in contemplatie of gebed, toch een onmisbare omlijsting van hun activiteiten aldaar. We moeten dan ook denken aan een veel rustiger pelgrimsgang, gespreid over twéé dagen. Ga naar voetnoot+ We moeten bovendien rekening houden met een stilering van de pelgrimage achteraf, in die zin dat de reizigers aan de hand van de pelgrimsgids der franciscanen al hun bezoeken en bezoekjes, op een drietal vergissingen na, Ga naar voetnoot+ keurig op een rij hebben geplaatst in een volgorde die zij in het klooster Sion gevonden hebben in dit boekje. Met name Wasser heeft het grote belang van deze bron in het licht gesteld. Ga naar voetnoot+ Trouwens, ook het gebruikelijke tweede en derde bezoek aan de H. Grafkerk is niet afzonderlijk vermeld – wel in de lijst van onkosten en entreegelden op f. 2v en 3r – hetgeen eveneens afbreuk doet aan het reële karakter van een zogenaamd ‘dagboek’. Volgt de beschrijving van het bezoek aan Bethlehem (f. 11v tot en met 12v). Hoe betrekkelijk kort deze passage moge zijn, er staan enkele uitspraken in die als meer dan vergissingen, die als grove fouten moeten worden aangemerkt. Nog enigszins begrijpelijk is het dat de eerste en de tweede vlucht van de profeet Elias met elkaar verward zijn en dat hij dus, uitgeweken voor de woede van Achab en Jesabel, zich volgens dit relaas verborgen hield bij Bethlehem en niet ver weg in de woestijn. Ga naar voetnoot+ Maar een paar regels verder kan aan de verwarring van Elias met Herodes toch niets anders dan laakbare slordigheid ten grondslag hebben gelegen. Ga naar voetnoot+ Eveneens ernstiger is de (tevens langer volgehouden) verwisseling van Hieronymus met Gregorius waarbij deze laatste dan ook de vertaling van de bijbel in het Latijn krijgt toegeschreven – ‘uyt den Grecschen’ zegt het reisverslag; het Hebreeuws is verzwegen. Ga naar voetnoot+ Over Bethlehem tenslotte zij vermeld dat de laatste drie zinnen van f. 12r een aanduiding vormen van de grote bereidheid tot geloof van Kreynck en Vogel in zelfs de wonderlijkste fenomenen. De ster die de Drie Koningen naar Bethlehem geleid had, stortte neer in een put en nam weer haar oermaterie aan. ‘Ende als ghy daer in eyn putte siet, so stoppet baven u hovet toe, ende man zuyt daer dan beneden eyn schoen sterne.’ Door de geboortestreek van Johannes de Doper keren de pelgrims terug naar Jeruzalem, maar niet voor lang. Van daaruit immers begeven ze zich naar de Jordaan, de laatste heilige plaats buiten Jeruzalem die de pelgrims naar Palestina gewoonlijk bezochten. Gewoonlijk, want niet altijd werden de bedevaartgangers daartoe in staat gesteld omdat de tocht erheen erg zwaar was en bij tijd en wijle veel risico’s met zich meebracht. Hoe het zij, dit relaas wil ons laten weten dat Kreynck en Vogel er echt geweest zijn. Daarna komen de Zutphense pelgrims via Bethanië, waar Lazarus door Christus weer tot leven was gewekt, ten tweeden male terug in Jeruzalem. Dit reisverhaal loopt ten einde met een kort en zeer gebrekkig fragment over enkele christengroeperingen die in de H. Grafkerk een of meer kapellen bedienen. Enkele, niet alle want in dit relaas ontbreken de Kopten. Maar nog opvallender is het dat in dit verband het bestaan van de Grieks-orthodoxen geheel verzwegen wordt. Zij toch waren opvallend aanwezig in de Grafkerk want aldaar beheerden juist zij het Katholikon, de grote gebedsruimte in de centrale hal met haar Sancta sanctorum en met de steen die het zogenaamde ‘Midden der wereld’ aanwees. Maar wellicht heeft voor Kreynck en Vogel de grote animositeit tussen de Latijnse en de Grieks-orthodoxe christenen een rol gespeeld bij het neerschrijven van dit tekstgedeelte. Het schiet trouwens op nog een ander punt tekort omdat de Abessijnse en de jacobitische christenen als één groepering beschouwd worden. Ga naar voetnoot+ Een zeer korte notitie omtrent de terugreis, besloten met de vrome uitspraak ‘Got geve ons te verdienen dat euwighe leven’, lijkt oorspronkelijk het einde van dit relaas te zijn geweest, maar Kreynck en Vogel hebben voor de lezer nog een verrassing achter de hand. Onmiddellijk daarop immers, zonder ook maar enige overgang, volgen nog twee banale opmerkingen over ontlastingsproblemen en over een goedkoop logeeradres in Venetië. En pas daarna vormt een Latijnse rijmspreuk het werkelijke einde van dit reisverslag. |
|