Syntaxis
(1968)–Wim Klooster, A. Kraak– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 5 De bouw van de naamwoordelijke constituent5.1 Terminologische opmerkingenEnkelvoudige zinnen bestaan uit een subject-predikaatsverbinding. De zinsdelen ‘onderwerp’ en ‘gezegde’ verschillen onder meer van elkaar door de soort woorden die er in voorkomen. Voor het onderwerp zijn dat naamwoorden of nomina, voor het gezegde werkwoorden of verba. Het onderwerp is, anders gezegd, een naamwoordelijke of nominale constituent, het gezegde een werkwoordelijke of verbale constituent. Dit wil niet zeggen dat er in een onderwerp geen werkwoord kan voorkomen en in het gezegde geen naamwoord, maar dat een onderwerp altijd een naamwoord bevat en een gezegde altijd een werkwoord. Zoals verderop in § 8.2 duidelijk zal worden, heeft het bepaalde voordelen eerst iets over de bouw van nominale constituenten te zeggen. Traditioneel worden de naamwoorden verdeeld in de volgende drie hoofdsoorten, waarvan de derde weer in drieën wordt onderverdeeld (ook in de eerste soort worden subcategorieën onderscheiden, maar die doen voorlopig niet ter zake):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over zelfstandige naamwoorden en eigennamen hoeft hier niets te worden gezegd. Ieder is in staat de gegeven voorbeelden met tal van andere aan te vullen en, wanneer hem een woord wordt voorgelegd, te zeggen of hij al dan niet een substantief of een eigennaam voor zich heeft. De persoonlijke voornaamwoorden vormen, anders dan de zelfstandige naamwoorden en eigennamen, een gesloten categorie. De aanwijzende en onbepaalde voornaamwoorden vormen een moeilijk vraagstuk, dat niet diepgaand wordt behandeld. De voornaamwoorden worden in de bespreking van verschillende andere vraagstukken direct of indirect betrokken. In terminologisch opzicht is de hierboven gegeven traditionele indeling niet erg gelukkig. De term ‘zelfstandig naamwoord’ vormt een oppositie met de term ‘bijvoeglijk naamwoord’, de naam voor een woordsoort met geheel andere eigenschappen dan de overige naamwoorden (zie § 7.4.1). De term ‘voornaamwoord’ is een zogenaamde ‘Lehnübersetzung’ van ‘pronomen’. De betekenis van ‘voor’, evenals die van ‘pro’, kan zowel in ruimtelijke zin worden geïnterpreteerd als in functionele zin (vgl. stenen voor brood). Zonder in te gaan op de vraag naar de historische ontwikkeling van de relatie tussen de termen ‘voornaamwoord’ en ‘pronomen’, wijzen we erop dat deze woorden in gangbare grammatica's in feite worden gebruikt voor heterogene categorieën. Alleen persoonlijke voornaamwoorden hebben door hun refererende functie een plaatsvervangend karakter - het woorddeel ‘voor’ wordt dan dus in functionele zin gebruikt -, terwijl bijvoorbeeld aanwijzende voornaamwoorden optreden vóór zelfstandige naamwoorden en alleen bij eliminatie van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
substantief, in zogenaamd ‘zelfstandig gebruik’, een plaatsvervangend karakter krijgen. Onbepaalde voornaamwoorden als iemand, iets, enz. vertegenwoordigen in dit verband nog weer een andere categorie: ze treden noch vóór substantieven op, noch zijn ze plaatsvervangend in de zin waarin refererende persoonlijke voornaamwoorden dat zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2 Bepaald en onbepaald. De lidwoorden de, het, een en ‘nul’Zoals gezegd bevat het onderwerp altijd een nomen en wordt het daarom een nominale constituent genoemd. Het onderwerp is niet de enige nominale constituent die in de zin kan voorkomen; ook in sommige gezegden kunnen nominale constituenten optreden, de zg. voorwerpen (zie hoofdstuk 8) en het nominale predikaatsnomen (zie hoofdstuk 7). In deze opvatting sluiten wij ons bij de traditie aan. Op een ander essentieel punt is de traditionele analyse met betrekking tot nominale constituenten echter aanvechtbaar: zij is onvolledig en behandelt bovendien niet alle nominale constituenten op gelijksoortige wijze. Beide punten hebben betrekking op een eigenschap van nominale constituenten die in de traditionele grammatica tot uitdrukking komt in het bekende onderscheid tussen bepaald en onbepaald. De onvolledigheid die wij bedoelen is, dat nominale constituenten niet alleen bepaald of onbepaald kunnen zijn, maar ook categoriaal. De ongelijksoortigheid bestaat hierin, dat de vraag of een nominale constituent bepaald is of onbepaald alleen wordt behandeld bij de lidwoorden de, het en een in relatie tot substantiva, en niet bij alle nominale constituenten die als nomen een pronomen bevatten, behalve dan dat de naam ‘onbepaald voornaamwoord’ een aanduiding vormt. De eigennamen en de persoonlijke en aanwijzende voornaamwoorden vallen echter niet aanwijsbaar onder het genoemde onderscheid, zonder dat wordt vermeld waarom dit zo is. De twee bezwaren die wij hier naar voren brengen en die in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgende paragrafen worden uitgewerkt, vormen er een duidelijk voorbeeld van dat de grammatische analyse zich dikwijls heeft beperkt tot het verantwoorden van oppervlakteverschijnselen en op vele punten niet is doorgedrongen tot de daaronder liggende dieptestructuur. De uiteenzetting die volgt is tevens een poging deze algemene uitspraak toe te lichten. Aan het begin van onze bespreking wijzen we erop, dat het vraagstuk van de structuur van de nominale constituent zeer gecompliceerd is en dat we niet de pretentie hebben een volledige en definitieve analyse te kunnen presenteren. Bij de behandeling van de nominale constituent richten we ons in hoofdzaak op de constituenten met een zelfstandig naamwoord als nomen. Met deze keuze kunnen we beter aanknopen bij gangbare opvattingen, aangezien de eigennamen en voornaamwoorden in de syntaxis gewoonlijk weinig aandacht krijgen. Om redenen die hieronder duidelijk zullen worden, beginnen we met voorbeeldzinnen waarin de substantivische nominale constituent geen onderwerp is, maar lijdend voorwerp (de substantivische nominale constituenten zijn gecursiveerd).
Ten aanzien van deze zinnen kan het volgende worden opgemerkt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De traditionele benaming van de woorden de en het is lidwoord van bepaaldheid, die van het woord een lidwoord van onbepaaldheid. Deze namen suggereren dat de bepaaldheid van de zinnen (1)a-(2)b tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van het lidwoord de, resp. het, en de onbepaaldheid van de zinnen (3)a en (4)a in de aanwezigheid van het lidwoord een. Dit traditionele verband tussen lidwoorden en de eigenschap van bepaaldheid of onbepaaldheid van substantivische nominale constituenten lijkt echter te worden weersproken door de zinnen (3)b en (4)b, die geen lidwoord bevatten, maar wel de onbepaalde constituenten tekeningen en boeken. De onbepaaldheid zou in deze gevallen moeten worden toegeschreven aan de woorden tekeningen en boeken zelf. Een betere zienswijze lijkt ons, ook voor de substantivische constituenten in (3)b en (4)b een lidwoord aan te nemen en wel een dat geen uiterlijke vorm heeft, dat fonologisch ‘nul’ is. Zoals men gewoon is voor het lidwoord van bepaaldheid in het enkelvoud de twee vormen de en het aan te nemen en voor het meervoud de ene vorm de, nemen wij ter verantwoording van de observatie over de zinnen (1)a-(4)b hierboven voor het lidwoord van onbepaaldheid in het enkelvoud de vorm een aan en in het meervoud de vorm ‘nul’. De zelfstandige naamwoorden in de zinnen (1)a-(4)b hebben een vorm voor het enkelvoud (tekening, boek) en voor het meervoud (tekeningen, boeken); zulke zelfstandige naamwoorden noemen dingen die telbaar zijn, dingen waarvan er meer dan een voorkomen. Er zijn ook zelfstandige naamwoorden die slechts één vorm hebben en die niets telbaars noemen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschil tussen de substantivische constituenten in de a-zinnen en die in de b-zinnen is dat tussen bepaald en onbepaald. We kunnen dit verschil in verband brengen met het begrip ‘lidwoord’ als we voor de substantivische constituenten in de b-zinnen het ‘nul’-lidwoord aannemen. In de opvatting die wij voorstellen heeft dus het lidwoord van bepaaldheid de vormen de en het voor het enkelvoud en de vorm de voor het meervoud, terwijl het lidwoord van onbepaaldheid de vormen een en ‘nul’ heeft voor het enkelvoud en de vorm ‘nul’ voor het meervoud:
Het introduceren van een ‘nul’-lidwoord heeft het voordeel dat het verschil ‘bepaald-onbepaald’ voor alle besproken substantivische constituenten in verband wordt gebracht met het begrip ‘lidwoord’, dat op deze wijze systematischer wordt gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3 Het lidwoord ‘nul’ in negatieve zinnenEen aanvullend argument voor het standpunt dat hier wordt ingenomen, is te vinden in negatieve zinnen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De a-zinnen worden gekenmerkt door negativiteit en door bepaaldheid van de substantivische constituent, de b-zinnen door negativiteit en onbepaaldheid van de substantivische constituent. In de a-zinnen wordt het lidwoord verantwoordelijk geacht voor de bepaaldheid en het woord niet voor de negativiteit. Ook voor de b-zinnen zouden we twee afzonderlijke factoren willen aannemen. We vinden in deze zinnen echter alleen het woord geen (zie voor het woordkarakter van geen hieronder). In zin (8)b kunnen we geen op grond van vergelijking met zin (3)a Hij heeft een tekening gekocht opvatten als een samensmelting van het lidwoord van onbepaaldheid een en het negatie-element. Als we voor de zinnen (9)b-(11)b geen lidwoord van onbepaaldheid ‘nul’ aannemen, hebben we geen factor die de onbepaaldheid verklaart en moeten we bovendien in deze zinnen geen beschouwen als een enkelvoudige, ongelede vorm, terwijl het dat in zin (8)b niet is. Door geen ook in de zinnen (9)b-(11)b op te vatten als een samensmelting van het lidwoord van onbepaaldheid en het negatie-element krijgen we een systematisering van wat anders asymmetrische verschijnselen lijken. Een soortgelijke redenering is van toepassing op woorden als niemand, niets, nergens, nooit, enz. in vergelijking met iemand, iets, ergens, ooit/eens, enz.Ga naar eind45. Hoewel we niet ingaan op het vraagstuk van de grammatische status van het woord en we de term ‘woord’ in niet-technische zin gebruiken, wijzen we er in het voorbijgaan op, dat het volgens de hier voorgestelde opvatting onjuist is te vragen tot welke woordsoort geen behoort (hetzelfde geldt voor niemand, niets, nergens, nooit, enz.; zie ook § 6.4 over het verbum finitum). Die vraag verwart een woordbegrip dat tot uitdrukking komt in de uiterlijke vorm van de zinnen (in schriftelijk taalgebruik bijvoorbeeld doordat we spaties gebruiken) en een woordbegrip dat we aanwenden om syntactische verschillen tussen zinnen, zoals bepaald-onbepaald, positief-negatief, mededelend-vragend, enz., te verklaren; de moeilijkheden die bij de beantwoording van deze vraag optreden, vormen een schijnprobleem. Introduceert men geen lidwoord ‘nul’ en vat men geen niet op als samensmelting van twee syntactische elementen, dan moet men ter verantwoording van de feiten zijn toevlucht nemen tot weinig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevredigende formuleringen. Zo lezen we bij Den Hertog: ‘In zinnen als Hij is geen domoor is geen als de ontkenning van het lidwoord te beschouwen. In analogie daarmede kan men ook in Hij drinkt geen wijn, Hij heeft geen sigaren, dit geen om zijne verbuigbaarheid toch ontk. lidw. blijven noemen, al is het waar, dat voor een stofnaam of een meervoud de onbepaaldheid niet door een lidw. aangewezen wordt.’Ga naar eind46. Bij Overdiep vinden we: ‘Het onbepaald-lidw. staat alleen bij enkelv. woorden. Het meervoud zonder lidwoord omvat een onbepaald getal. Er is wèl een meervoudig onbepaald ‘lidwoord’, nl. het negatieve ‘geen’.Ga naar eind47. Dat stofnamen en meervoudige zelfstandige naamwoorden wel in negatieve zinnen een lidwoord van onbepaaldheid zouden hebben en niet in positieve zinnen, ontneemt het begrip ‘lidwoord’ een groot deel van zijn zin en maakt het tot weinig meer dan de naam voor een aantal woorden waarmee bepaalde soorten zelfstandige naamwoorden voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.4 Bepaald, onbepaald en categoriaalIn de vorige paragraaf is het traditionele onderscheid tussen het lidwoord van bepaaldheid en het lidwoord van onbepaaldheid besproken en op enigszins afwijkende manier geïnterpreteerd. In plaats van uit te gaan van de woorden de, het en een die in substantivische nominale constituenten kunnen voorkomen en aan die woorden namen te geven, hebben wij de nominale constituenten beoordeeld als bepaald of onbepaald en er vervolgens, afhankelijk van dat oordeel, een lidwoord van bepaaldheid of van onbepaaldheid in aangenomen, ongeacht de vraag of dat lidwoord feitelijk als ‘woord’ valt aan te wijzen. Nominale constituenten kunnen echter nog iets anders zijn dan bepaald of onbepaald. Vergelijken we de zinnen
Met zin (12) kunnen we iemand die met een opgave bezig is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeggen, dat hij alvorens verder te gaan eerst een formule moet uitwerken. Het kan zijn dat er aan het maken van de opgave verschillende formules te pas komen en dat de toegesprokene één daarvan, die niet nader wordt aangeduid, moet uitwerken. Het is ook mogelijk dat er voor het maken van de opgave onder meer een formule moet worden uitgewerkt. In beide gevallen is een formule een onbepaalde nominale constituent. In zin (13) is dat niet het geval. Die zin betekent dat een formule volgens de spreker voor de toegesprokene de eigenschap heeft dat hij eerst moet worden uitgewerkt. Die eigenschap komt niet alleen toe aan de een of andere onbepaalde formule, maar geldt voor elke formule; de betekenis van zin (13) is gelijk aan die van
Een parafrase van de zinnen (13) en (13)a is: ‘wat maar formule is, moet je eerst uitwerken’. Het betreft hier niet een bepaalde formule of bepaalde formules, noch de een of andere onbepaalde formule of zekere onbepaalde formules, maar het gaat om alles wat tot de categorie der formules behoort, hetzij in het kader van een bepaalde opgave, hetzij in het algemeen. We noemen nominale constituenten als een formule in zin (13) en formules in zin (13)a daarom categoriaal. Categoriale nominale constituenten hebben de eigenschap dat er geen verschil in betekenis is tussen enkelvoud en meervoud. Tussen enkelvoudige en meervoudige onbepaalde nominale constituenten is wel verschil in betekenis, zoals blijkt uit vergelijking van zin (12) met de zin
Dat is ook het geval bij bepaalde nominale constituenten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.5 Selectierestricties in verband met ‘onbepaald-categoriaal’Aan het begin van § 5.2 hebben we opgemerkt dat er reden was om eerst nominale constituenten te bespreken die geen subject zijn, maar object. Die reden was dat zinnen met als onderwerp een onbepaalde nominale constituent een bijzondere vorm hebben, die beter kon worden geïntroduceerd als eerst was gesproken over het verschil ‘onbepaald-categoriaal’. De normale vorm voor zulke zinnen vinden we in voorbeelden als
Daarnaast staan de volgende zinnen met een categoriaal subject:
Het verschil tussen onbepaalde en categoriale constituenten dat de zinnen (12)-(16)a illustreren, is zeer algemeen, zoals verderop nog zal blijken. Het gaat niet alleen gepaard met het optreden van er met inversie van subject en verbum finitum, maar ook met allerlei selectierestricties tussen subject en predikaat. Wat hiermee wordt bedoeld maken de volgende voorbeelden duidelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de zinnen (17)-(24)a blijkt, dat er een verband is tussen de keuze van subject en predikaat in een zin en de onbepaaldheid of categorialiteit van het subject; subject en predikaat zijn, met andere woorden, ten opzichte van elkaar aan restricties onderworpen. Naar de betekenis kunnen we de feiten als die welke door de zinnen (17)-(24)a worden geïllustreerd als volgt opvatten. ‘Gesneden’ noemt een toevallige, incidentele eigenschap van brood, terwijl ‘voedzaam’ als definiërende, inherente eigenschap van brood wordt beschouwd. In zin (17) wordt een incidenteel kenmerk van brood toegekend aan de categorie ‘brood’, aan alles wat maar brood is, en de zin is dus niet grammaticaal. Zin (21) geeft ‘voedzaam’ als inherent kenmerk aan de hele categorie ‘brood’; in zin (21)a wordt dat kenmerk toegekend aan een onbepaalde hoeveelheid brood. Bij het voorgaande moet worden aangetekend, dat een kenmerk van iemand of iets niet eens en voor altijd incidenteel, resp. inherent hoeft te zijn. Op het ogenblik is een zin als Hartoperaties zijn onuitvoerbaar in strijd met de feiten; enkele decennia geleden werd er geen enkele hartoperatie uitvoerbaar geacht. Het is verder niet zo, dat er naast zinnen als (17)-(24) altijd niet-grammaticale zinnen staan als (17)a-(24)a, zoals uit de volgende voorbeelden blijkt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.6 Onbepaald en categoriaal in negatieve zinnenZoals er in § 5.3 aan bepaalde verschijnselen bij negatieve zinnen een argument is ontleend voor het invoeren van een ‘nul’-lidwoord, zo kan men dat ook doen met betrekking tot het onderscheid tussen onbepaald en categoriaal. De ontkenning van de zinnen (15) en (15)a wordt gevormd door de zinnen
en de ontkenning van (16) en (16)a door de zinnen
In de zinnen (28) en (29) is dus sprake van samensmelting tussen het lidwoord van onbepaaldheid en het negatie-element. In de zinnen (30) en (31) heeft het negatie-element de vorm niet. Iets gecompliceerder is de stand van zaken in negatieve zinnen met een onbepaald of een categoriaal object. Vergelijken we de zinnen
Veronderstellen we een situatie waarin iemand aan een opgave werkt waarbij formules een rol spelen. Met zin (32) kan dan worden meegedeeld, dat de besprokene één van de betreffende formules niet begrijpt; als parafrase kan dan gelden: ‘er is bij de formules een formule die hij niet begrijpt’. Een andere mogelijkheid is, dat de besprokene welke formule dan ook niet begrijpt, dat elk begrip van formules hem vreemd is, zodat hij niets van de opgave terecht kàn brengen: ‘wat maar formule is, begrijpt de jongen niet’. Deze laatste lezing is ook van toepassing op zin (33), die echter ook kan betekenen dat de besprokene geen van de formules die bij de opgave te pas komen begrijpt. De zinnen (32) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en (33) hebben dus ieder twee lezingen, maar slechts één van de lezingen van de ene zin komt overeen met één van de lezingen van de andere zin (we wijzen erop dat beide zinnen homoniem zijn in de betekenis die daar in § 3.7 aan gegeven is en dat beide zinnen dus in feite ieder twee zinnen zijn). Naast de zinnen (32) en (33) vinden we
De eerste hiervan kan onbepaald worden opgevat als ‘van de betrokken formules begrijpt hij er enkele niet nader aangeduide niet’, maar ook categoriaal als ‘wat maar formule is, begrijpt hij niet’; aan zin (35) kan alleen de eerste lezing niet worden toegekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.7 Het lidwoord van categorialiteitDe voorbeeldzinnen (17)-(24)a laten zien, dat de restricties in de combineerbaarheid van subject en predikaat niet worden bepaald door de zelfstandige naamwoorden uit het subject en de werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden uit het predikaat. Blijkens zin (18) Er heerst verwarring kan bijvoorbeeld het woord verwarring heel goed optreden in een subject bij een predikaat met het werkwoord heersen; het kan dat echter blijkens (18)a *Verwarring heerst niet ongeacht de verdere aard van het subject, dat wil zeggen ongeacht de vraag of het subject onbepaald is of categoriaal. Dit feit en andere verschijnselen, zoals kwesties van woordvolgorde en het optreden van er in zinnen met een onbepaald subject, maken het noodzakelijk dat er bij substantivische nominale constituenten niet alleen verschil wordt gemaakt tussen bepaald en onbepaald, zoals traditioneel gebruikelijk is, maar tussen bepaald, onbepaald en categoriaal. Aanknopende bij het begin van § 5.4 beoordelen we substantivische nominale constituenten als bepaald, onbepaald of categoriaal en nemen we vervolgens, afhankelijk van dat oordeel, in die constituenten een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lidwoord van bepaaldheid, onbepaaldheid of categorialiteit aan, ongeacht de vraag of die lidwoorden feitelijk als ‘woord’ zijn aan te wijzen. Uit de voorbeeldzinnen die we gaven zal reeds duidelijk zijn geworden, dat het lidwoord van categorialiteit, evenals het lidwoord van onbepaaldheid, de twee vormen een en ‘nul’ heeft voor het enkelvoud en de vorm ‘nul’ voor het meervoud. Hieruit blijkt, dat het vraagstuk van de lidwoorden een kwestie is van de uiterlijke vorm van de zinnen en dat dieper liggende verschillen als die tussen bepaald-onbepaald-categoriaal niet aan de vorm van de betreffende substantivische constituenten zijn af te lezen. Dat lijkt ons ook de oorzaak waardoor die verschillen lang aan de aandacht zijn ontsnapt, althans zeer onvoldoende aandacht hebben gekregen. Het bevestigt onze stelling uit het begin van § 5.2, dat de grammatische analyse in het verleden te zeer gericht is geweest op de meest uiterlijke kenmerken van de zinsvorm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.8 Categorialiteit bij de en het?Zoals gezegd vallen een en ‘nul’ uiteen in lidwoord van onbepaaldheid en lidwoord van categorialiteit. Een opmerking bij Den Hertog doet de vraag rijzen of ook de en het zowel in bepaalde als in categoriale substantivische constituenten voorkomen; we citeren: ‘De tweede functie van het lidwoord - inzonderheid van het bepaalde - bestaat hierin, dat het dient om te generaliseren, d.w.z. om in een enkelvoudig substantief alles samen te vatten, wat onder die naam te brengen valt. Dit is nagenoeg met alle soorten van substantieven mogelijk: De mensch is sterfelijk, Het water speelt eene belangrijke rol in de natuur, De schoonheid is vergankelijk, De dronkenschap eist tallooze offers, De zeilvaart gaat achteruit, enz.’Ga naar eind48. Den Hertogs formulering voor wat hij de generaliserende functie noemt, lijkt sterk op die welke wij gebruiken voor ‘categoriaal’. Naar onze mening is het verschijnsel dat hij illustreert echter iets anders. Men kan evenwel aan het verschil gemakkelijk voorbijzien. Zo is er bijvoorbeeld een hoge mate van synonymie tussen de zinnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en eveneens tussen
In andere voorbeelden vinden we echter verschillen (de a-zinnen moeten natuurlijk binnen de opvatting van Den Hertog worden geïnterpreteerd, dus met een generaliserende substantivische constituent):
Er volgen nog een aantal voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschil dat wij op het oog hebben, is dat de categorialiteit van substantivische constituenten geen kwestie is van de zelfstandige naamwoorden in die constituenten, terwijl dat wel het geval is met de generaliserende functie die Den Hertog aanwijst. Wat het eerste betreft, of we nu spreken van ‘de voetganger’ in de zin van een bepaalde, bekend veronderstelde voetganger, of van ‘een voetganger’ in de zin van een niet nader aangeduide, onbepaalde voetganger, of van ‘een voetganger’ in de zin van elke voetganger, welke voetganger dan ook, steeds hebben we te maken met een concreet iets, en wel met een levend menselijk wezen. We kunnen het woord voetganger in combinatie met de echter ook gebruiken als soortnaam, als de naam voor de klasse van alle voetgangers. In de a-zinnen hierboven is sprake van een soortnaam, in de b-zinnen en de c-zinnen van een concreet zelfstandig naamwoord. Dat verklaart ook waarom de zinnen (38)b, (38)c, (39)a, (41)b, (41)c, (43)a, (45)b, en (45)c niet grammaticaal zijn. De mens is als biologische soort reeds meer dan 200.000 jaar oud, maar niet elke mens, welke mens dan ook, is dat. Het begrip ‘devaluatie’ is niet van toepassing op afzonderlijke, concrete guldens, maar op het abstracte monetaire begrip ‘gulden’. Met begrippen als ‘soortnaam’ raken we aan een vraagstuk dat we niet zullen behandelen. Hier ging het er niet om, te laten zien welke zelfstandige naamwoorden met welke lidwoorden in wat voor soort nominale constituenten kunnen optreden, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om vast te stellen welke soorten substantivische nominale constituenten er moeten worden onderscheiden. We hebben uiteengezet dat dit er drie zijn, namelijk bepaalde, onbepaalde en categoriale. Het verband met de lidwoorden kan als volgt worden samengevat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.9 Telwoord en lidwoordIn de vorige paragrafen is de conclusie bereikt dat er substantivische constituenten zijn die slechts schijnbaar alleen een zelfstandig naamwoord bevatten en geen lidwoord. Er bleek alle reden te zijn de categorie der lidwoorden niet te beperken tot de woorden de, het en een, maar tot invoering van een ‘nul’-vorm over te gaan. Bovendien bleken substantivische constituenten niet alleen bepaald en onbepaald te kunnen zijn, maar ook categoriaal. De behandeling betrof tot dusver constituenten bestaande uit een substantief en een lidwoord (al dan niet in de vorm van een woord). We zullen nu aandacht besteden aan substantivische constituenten waarin een element voorkomt dat aanduidt of te kennen geeft op hoeveel dingen de constituent betrekking heeft en dat we voorlopig numeriek element noemen. Wat hun uiterlijke vorm betreft, bevatten deze constituenten alleen een numeriek element en een substantief, maar we zullen zien dat er ook hier argumenten zijn om een lidwoord aan te nemen; de bespreking van de bedoelde constituenten sluit daardoor goed bij de vorige paragrafen aan. Als eerste voorbeelden van substantivische constituenten met een numeriek element geven we: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zinnen (46)a en (46)b zijn onderling synoniem en kunnen worden geparafraseerd met ‘veel van de kinderen gaan mee’. De zinnen hebben betrekking op een bekend veronderstelde groep kinderen, waarvan er veel meegaan en weinig thuisblijven. Of er behalve dat relatief grote aantal kinderen ook anderen meegaan is alleen feitelijk niet uitgesloten, maar voor de mededeling niet relevant. Zin (47) heeft een andere betekenis. Hier betreft het geen relatief groot deel van een bekend veronderstelde groep kinderen, maar een relatief groot aantal niet bekend veronderstelde, niet nader aangeduide kinderen. Zij zijn niet talrijk in relatie tot een groep kinderen waarvan zij deel zouden uitmaken. Het vermelden van hun ‘veelheid’ zal verband houden met de aard van de onderneming waarvan sprake is. Het verschil tussen de zinnen (46)a en b en zin (47) kan nog worden verduidelijkt door de eerste zinnen aan te vullen met ‘slechts enkele blijven thuis’ en de laatste met ‘maar weinig volwassenen’. Een soortgelijk verschil als dat tussen (46)a en (46)b enerzijds en (47) anderzijds vinden we in de volgende zinnen, waarin de substantivische constituenten geen onderwerp zijn, maar lijdend voorwerp:
De meest voor de hand liggende interpretatie van zin (48) houdt in, dat de vele vragen die de besprokene goed heeft beantwoord deel uitmaken van een groter, bekend verondersteld aantal vragen; de implicatie is, dat hij weinig van die vragen niet goed heeft beantwoord. Bij zin (49) is het onaannemelijk dat de vele vragen behoren tot een groter aantal waarvan de weinige resterende niet zijn gesteld. De mededeling is dat er een relatief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groot aantal onbepaalde, niet nader aangeduide vragen is gesteld. Zin (48) heeft als parafrase ‘hij heeft veel van de vragen goed beantwoord’, maar de overeenkomstige parafrase geldt niet voor zin (49). Het verschil dat hier wordt geïllustreerd en waarvoor we weer de termen ‘bepaald’ en ‘onbepaald’ gebruiken, treedt niet alleen op bij het woord veel (vele), maar ook bij verschillende, ettelijke, verscheidene, een paar, een aantal, tal van, (een stuk of) wat, weinig. Van deze numerieke woorden treden alleen de volgende ook op bij niet telbare zelfstandige naamwoorden: weinig, veel, wat. We geven eerst een paar voorbeelden van ‘bepaaldheid’ en vervolgens van ‘onbepaaldheid’:
In de vorige paragrafen is het onderscheid tussen bepaalde en onbepaalde substantivische constituenten in verband gebracht met de lidwoorden van bepaaldheid en van onbepaaldheid. We kunnen het verschil tussen de bepaalde en onbepaalde constituenten die hierboven zijn besproken, verantwoorden door numerieke woorden als veel, verschillende, enz. opgenomen te denken in bepaalde, resp. onbepaalde constituenten. Het begrip ‘lidwoord’ blijft op deze wijze de basis waarop het onderscheid bepaald-onbepaald berust. Interpretatief is deze opvatting volkomen bevredigend. De numerieke woorden geven slechts een aanduiding of een specificatie van het aantal dingen waarop de betreffende substantivische constituent betrekking heeft. In het geval van een bepaalde constituent is dat een aanduiding of een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
specificatie ten opzichte van een bekend veronderstelde groep dingen (niet de gasten hebben afgezegd, maar verschillende van de gasten), in het geval van een onbepaalde constituent is het zonder meer een numerieke aanduiding of specificatie (er zijn niet slechts fouten gemaakt, maar ettelijke; iemand heeft essays geschreven, en wel een aantal). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.10 Bepaalde en onbepaalde hoofdtelwoordenHierboven is verschillende keren gesproken van numerieke aanduiding en specificatie. Het onderscheid heeft betrekking op woorden als veel, verschillende, een aantal, enz. tegenover woorden als een, twee, drie, vier, enz. die eveneens zowel in bepaalde als in onbepaalde substantivische constituenten kunnen voorkomen:
In de zinnen (52)a en (52)b en de zinnen (54)a en (54)b is sprake van een grotere groep olifanten, resp. leerlingen, waarvan de rest niet optreedt, resp. wel meegaat. Zin (53) houdt niet in dat er nog andere olifanten zijn, met zin (55) is uiteraard niet bedoeld dat er ook nog ongelukken zijn die niet gebeurden. Wanneer we afzien van de bepaaldheid, resp. onbepaaldheid van de substantivische constituenten waarin de besproken numerieke woorden voorkomen, is het duidelijk dat woorden als veel, een paar, verscheidene, enz. een aanduiding zijn van een aantal, en woorden als één, twee, drie, vier, enz. een specificatie van een aantal. In veel traditionele grammatica's worden beide groepen woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
telwoorden of hoofdtelwoorden genoemd (de laatste term wordt gebruikt in onderscheid tot ‘rangtelwoorden’) en noemt men de eerste groep onbepaalde hoofdtelwoorden en de tweede bepaalde hoofdtelwoorden. Deze terminologie is intuïtief wel aannemelijk, hoewel er gevaar bestaat voor verwarring doordat de termen ‘bepaald’ en ‘onbepaald’ ook voor substantivische constituenten worden gebruikt; ze hebben daar echter de betekenis ‘bekend verondersteld’ resp. ‘niet bekend verondersteld’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.11 Alle, beide, sommige, de meeste, enkeleDe tot nu toe behandelde onbepaalde en bepaalde telwoorden kunnen zowel in bepaalde als in onbepaalde substantivische constituenten optreden. Er zijn echter ook onbepaalde telwoorden die niet in onbepaalde substantivische constituenten voorkomen. In de eerste plaats zijn dat alle en beide:
Bij alle is een bekend veronderstelde groep geïmpliceerd, waarvan wordt gespecificeerd dat alle leden ervan bedoeld zijn; in het geval van beide is die groep een tweetal, waarvan allebei de leden zijn bedoeld. Een bevestiging voor de bepaaldheid van substantivische constituenten met alle en beide verschaffen zinnen als de onderstaande, die synoniem zijn met resp. zin (56)a en zin (57)a:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve alle en beide komen ook sommige en de meeste niet in onbepaalde substantivische constituenten voor:
Ook voor enkele lijkt ons dit aannemelijk, maar door het geringe verschil met verschillende valt het moeilijk een beslissing te nemen. Aan de andere kant zijn we geneigd om enige en wat op te vatten als onbepaalde telwoorden die niet in bepaalde substantivische constituenten optreden. Een zin als
zou dus als niet grammaticaal moeten worden beschouwd, of althans als minder grammaticaal dan dezelfde zin met het hierboven vermelde enkele:
De verschillen zijn hier echter subtiel; maar àls men verschil wil maken tussen enkele en enige lijkt het hier voorgestelde aannemelijk, aangezien er onder het numerieke aspect geen onderscheid valt te maken: beide woorden duiden een relatief klein aantal aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.12 Zes (van de) olifanten en de zes olifantenDe numerieke elementen in de hierboven behandelde substantivische constituenten zijn opgevat als aanduidingen of specifica- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ties van het aantal dingen waarop de betreffende constituenten betrekking hebben. We hebben die constituenten bovendien onderscheiden in bepaalde en onbepaalde. Dit gebeurde op grond van de numerieke woorden in samenhang met het substantivische element van die constituenten. We zijn van mening dat de aangevoerde observaties voor dit onderscheid voldoende grond bieden; het gaat inderdaad om aantallen bepaalde of onbepaalde dingen. De bepaalde hoofdtelwoorden en sommige van de onbepaalde komen echter ook nog op een andere wijze voor, namelijk in substantivische constituenten met een lidwoord van bepaaldheid en een meervoudig substantief:
Ook hier specificeert het telwoord een aantal en wel een aantal bepaalde olifanten, resp. boeken. Het verschil ten opzichte van een zin als (52)a Zes olifanten treden op noodzaakt ons, de aan de constituent zes olifanten toegeschreven bepaaldheid - die zijn onderscheidende functie heeft ten opzichte van dezelfde constituent in zin (53) Er treden zes olifanten op - nader te specificeren. Die nadere specificatie volgt echter uit de parafrase die we voor zinnen als (52)a gebruikten, namelijk ‘zes van de olifanten treden op’, welke parafrase kan worden aangevuld tot ‘zes olifanten van de olifanten treden op’. Deze laatste parafrase geeft tegelijk uitdrukking aan het onbepaalde dat zin (52)a heeft ten opzichte van zin (64) en aan het bepaalde ten opzichte van zin (53): het gaat om een onbepaald zestal olifanten van een bepaalde, bekend veronderstelde groep olifanten. Deze ‘gedeeltelijke’ onbepaaldheid van zes olifanten in zin (52)a biedt ook een verklaring voor de variant (52)b Er treden zes olifanten op, met er en inversie van subject en verbum finitum, welke vorm in § 5.5 kenmerkend is genoemd voor zinnen met een onbepaalde constituent als subject. |