Syntaxis
(1968)–Wim Klooster, A. Kraak– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 4 Zinnen als verbinding van onderwerp en gezegde4.1 Onderwerp en gezegde hoofdbestanddelen van de zinHet aantal zinnen van een taal is onbegrensd en de zinnen vertonen een zeer grote verscheidenheid van vorm en betekenis. Zoals in § 1.1 werd opgemerkt, is de kennis van de bouw van de zinnen van welke taal dan ook nog zeer onvolledig en kan men zelfs stellen dat er meer niet van bekend is dan wel. Daar staat echter tegenover, dat de meest fundamentele zinskenmerken, de kern van de zinsbouw, in grote lijnen bekend worden geacht. Het meest centrale kenmerk van zinnen is, dat zij bestaan uit een verbinding van twee hoofdbestanddelen of uit een combinatie van twee of meer van zulke verbindingen. Die twee hoofdbestanddelen zijn het onderwerp of subject en het gezegde of predikaat. De meest algemene uitspraak over de zinsbouw is, dat zinnen worden gevormd door één of meer subject-predikaatsverbindingen. Is er sprake van één zo'n verbinding, dan is de betreffende zin enkelvoudig, in het andere geval is hij samengesteld. Bij samengestelde zinnen wordt onderscheid gemaakt tussen nevenschikkend en onderschikkend zinsverband, afhankelijk van de wijze waarop de samenstellende subject-predikaatsverbindingen tot elkaar in relatie staan. Met de aangeduide opvatting van de essentie van de zinsstructuur als bestaande uit één of meer subject-predikaatsverbindingen, sluiten wij ons aan bij de zienswijze van de traditio- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||
nele grammatica, die de bouw van zinnen van oudsher interpreteert in termen van subject en predikaat. We geven hier geen gedetailleerde argumentatie voor deze opvatting van de zinsstructuur. Ten eerste is het geheel van de descripties die in dit boek volgen een indirecte argumentatie, hetgeen we dadelijk nog kort zullen toelichten. In de tweede plaats kunnen de syntactische eigenschappen van bepaalde zinstypen waaraan meer directe en specifieke argumenten te ontlenen zijn hier moeilijk ter sprake worden gebracht; we zouden daarmee vooruitlopen op veel wat nog moet worden behandeld, tot schade van de systematiek in de opbouw van de zinsbeschrijving. Hier beperken we ons tot de algemene opmerking, dat een syntaxis een samenhangend geheel is van uitspraken over de structuur van zinnen. Dit houdt in, dat die uitspraken niet op zichzelf, los van elkaar kunnen worden beoordeeld; zij hebben implicaties voor elkaar en voor het geheel waarvan zij deel uitmaken. Het kan zijn dat een bepaalde uitspraak, beoordeeld met betrekking tot een bepaald zinstype of tot een bepaalde deelstructuur van zinnen, een zekere aannemelijkheid vertoont of althans moeilijk kan worden aangevochten, terwijl naderhand kan blijken dat die uitspraak de analyse van andere zinstypen of deelstructuren in de weg staat of bemoeilijkt. Hoe centraler een uitspraak in het gehele systeem van beschrijving, hoe meer aanleiding er is haar te beoordelen binnen het systeem als geheel. Dit geldt bij uitstek voor het meest fundamentele principe van de zinsbouw, de tweedeling in subject en predikaat. Wij menen dat de traditionele syntactische onderscheidingen als geheel en in hun onderlinge samenhang een overtuigende bevestiging vormen voor de juistheid van dit principe, maar kunnen uit de aard der zaak ter illustratie hiervan slechts verwijzen naar het geheel van de zinsanalyse. | |||||||||||||||||||||||||
4.2 Verschil met de traditieHoewel wij de traditionele opvatting van zinnen als één of meer subject-predikaatsverbindingen aanvaarden, geven wij er echter | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||
een minder concrete interpretatie aan dan die welke gewoonlijk in traditionele grammatica's wordt gevolgd. We zullen dit verschil, dat in § 1.3.3 reeds is behandeld in samenhang met de functie van transformaties, hier nog met een voorbeeld aanduiden en er verderop in verschillende paragrafen nader op ingaan. De gangbare opvatting van zinnen als Ik zag je broer optreden, Ik hoor iemand lopen, Ik hoor je naam afroepen, enz., is dat zij één subject-predikaatsverbinding bevatten en dus enkelvoudig zijn. Zij zijn dat ook als men als criterium voor een dergelijke verbinding de noodzakelijke aanwezigheid van een verbum finitum (zie § 6.4) aanneemt; in de gegeven voorbeelden zijn alleen zag en hoor verbogen werkwoordsvormen, die congrueren met het onderwerp ik. De verdere analyse van deze zinnen is echter meestal op verschillende punten weinig aannemelijk, terwijl er bovendien uitspraken in voorkomen die in een andere richting wijzen, die meer met onze opvatting overeenkomt; een motivering voor die uitspraken binnen het geheel van de descriptieve begrippen die men heeft ingevoerd, blijft gewoonlijk achterwege. Zien en horen zijn transitieve werkwoorden (zie § 8.2) en binnen het kader van één subject-predikaatsstructuur blijft dan nauwelijks een andere mogelijkheid dan je broer optreden, iemand lopen, je naam afroepen als object op te vatten (zie § 8.2). Dit is weinig bevredigend, aangezien objecten altijd worden gespecificeerd als nominale constituenten (zie § 5.1) en structuren als je broer optreden enz. zijn daarvan geen aannemelijke representanten; men neemt er dan wel zijn toevlucht toe, aan infinitiefconstructies als in deze voorbeelden een nominaal karakter toe te kennenGa naar eind44.. Een belangrijk kenmerk van objecten is bovendien, dat zij subject zijn in de corresponderende passieve zinnen (zie § 8.3, waar ook een andere formulering voor dit kenmerk wordt gegeven). Naast een zin als Ik zag je broer optreden komt echter geen passieve zin *Je broer optreden werd gezien voor, zonder dat dit feit in de hier besproken opvatting een verklaring vindt. Uitspraken die in een andere richting wijzen, zijn dat in je broer optreden de woorden je broer subject zijn bij de infinitief optreden en in je naam afroepen de woorden je naam object bij afroepen. Deze uitspraken, die naar onze mening intuïtief volkomen aannemelijke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||
relaties tot uitdrukking brengen, vinden echter geen steun in de opvatting van deze zinnen als enkelvoudig, met dus slechts plaats voor één subject, één predikaat en één object. Stapt men evenwel af van het criterium van het verbum finitum, dan vervalt de reden om deze zinnen enkelvoudig te interpreteren en kan men meer dan één subjectsrelatie en meer dan één objectsrelatie aanwijzen; we kunnen de bedoelde analyse aanduiden met: Ik zag je broer optreden ← Ik zag je broer; hij trad op en Ik hoor je naam afroepen ← Ik hoor je naam; hij wordt afgeroepen of men roept hem af. | |||||||||||||||||||||||||
4.3 Verschillende opvattingen over het gezegdeUit de opvatting dat zinnen bestaan uit één of meer subject-predikaatsverbindingen volgt, dat onderzoek van de structuur van subject-predikaatsverbindingen de grondslag vormt voor het geheel van de studie der zinsbouw. Elke traditionele grammatica begint dan ook met de behandeling van onderwerp en gezegde in enkelvoudige zinnen. Evenmin als bij de zin, geven we bij onderwerp en gezegde een definitie, en ook bij andere syntactische begrippen doen we dat niet; de redenen hiervoor zijn in § 2.2 gegeven. We nemen aan dat ieder in staat is in de zinnen die worden besproken het subject en het predikaat aan te wijzen op grond van voorbeelden waarmee deze verdeling wordt geïllustreerd (en waarvan men natuurlijk de juistheid moet kunnen beamen). De gangbare opvatting over het gezegde of predikaat is niet helemaal homogeen. In de literatuur stuit men op enkele meer of minder belangrijke verschilpunten. Aangezien praktisch geen lezer op het punt van grammatica een onbeschreven blad is, zullen we aan die verschilpunten enige aandacht besteden, om misverstanden bij de beoordeling van onze voorbeeldzinnen en de uitspraken die wij erover doen te voorkomen. Een van de bedoelde opvattingen is, dat enkelvoudige zinnen kunnen worden verdeeld in een onderwerp en een gezegde zonder dat er iets overblijft; alles in zo'n zin behoort zo gezien dus òf tot | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||
het onderwerp, òf tot het gezegde. Het aanwijzen van het onderwerp wordt over het algemeen geen moeilijkheid gevonden en daaruit volgt binnen deze opvatting dat de verdeling als zodanig geen problemen oplevert. Volgens een andere opvatting behoren alleen de werkwoordsvormen tot het gezegde en behoort de rest, buiten het onderwerp, tot de voorwerpen en bepalingen. Bij de verdere uitwerking van dit standpunt doen zich gewoonlijk wel moeilijkheden voor wat betreft de vraag welke woorden als werkwoordsvormen moeten worden opgevat. Beide opvattingen worden gewoonlijk zonder meer vermeld, zodat we er slechts een terminologische afspraak in kunnen zien. Zoals uit het vervolg van dit boek zal blijken, zijn er evenwel redenen bepaalde delen van zinnen niet te rekenen tot het onderwerp of het gezegde, maar ze in relatie te stellen tot de subject-predikaatsverbinding als zodanig. We hebben daarom onderwerp en gezegde in het begin van deze paragraaf hoofdbestanddelen van de zin genoemd. Deze zienswijze doet in bepaalde gevallen wel de vraag rijzen of er sprake is van een enkelvoudige zin of niet, een vraag die samenhangt met de meer algemene problematiek van het zinsbegrip. De betreffende vraagstukken kunnen in dit boek alleen in het voorbijgaan worden aangestipt. Om niet vooruit te lopen op kwesties die beter later aan de orde kunnen worden gesteld, hebben wij het voorbeeldenmateriaal waarmee de analyse van de zinsbouw wordt geïllustreerd zo gekozen, dat er weinig kans lijkt op verschil van mening of misverstand wanneer wij in zinnen het onderwerp en het gezegde aanwijzen. | |||||||||||||||||||||||||
4.4 Voorbeelden van de verdeling ‘onderwerp-gezegde’Voor we met een aantal zinnen onze opvatting van onderwerp en gezegde verduidelijken, geven we nog een opmerking bij de algemene uitspraak dat zinnen minimaal bestaan uit een subject-predikaatsverbinding. Het is duidelijk dat er heel wat soorten uitingen voorkomen die ogenschijnlijk in het geheel niet als zin kunnen worden opgevat in termen van onderwerp en gezegde. We denken hier aan uitroepen als Wat een weer! Niet uitvegen! | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||
Weg daar!, aan opschriften als Verboden oversteekplaats voor voetgangers, krantekoppen als Kruitfabriek in de lucht gevlogen, antwoorden als Nee, maar morgen misschien wel (bijvoorbeeld op de vraag: Ga je mee tennissen?), enz. enz. In sommige gevallen ligt het wel voor de hand hoe deze structuren moeten worden behandeld, namelijk als ‘ingekorte’, elliptische vormen van ‘volledige’ zinnen. In andere gevallen is hun bouw minder duidelijk. Wij stellen ons op het standpunt, dat men het zich niet extra moeilijk moet maken door vanaf het begin van het onderzoek ook de minder of zelfs de minst inzichtelijke verschijnselen in de beschouwing te betrekken. We nemen aan dat een groeiend inzicht in de structuur van duidelijke gevallen het onderzoek van onduidelijkheden zal vergemakkelijken. Ter illustratie van de subject-predikaatsverdeling volgen hier een aantal zinnen. Wat gecursiveerd is in die zinnen hoort naar onze mening zonder twijfel tot het onderwerp, wat in kleine hoofdletters gedrukt is kan met zekerheid tot het gezegde worden gerekend. De delen die gewoon gedrukt zijn, kennen we voorlopig noch aan het onderwerp, noch aan het gezegde toe, waarmee we in sommige gevallen afwijken van bekende traditionele opvattingen. Zinnen waarin niets gecursiveerd of in kleine hoofdletters gedrukt is, dienen volgens ons op een andere wijze te worden behandeld dan tot nu toe met enkelvoudige zinnen gebruikelijk is.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||
Deze voorbeelden hebben uiteraard slechts een beperkte illustratieve waarde. We verwachten niet dat het zonder meer duidelijk zal zijn om welke redenen wij bepaalde delen van zinnen niet tot het gezegde rekenen of waarom wij bepaalde zinnen niet zonder meer als enkelvoudig behandelen. De bedoeling is een indruk te geven enerzijds van duidelijke overeenstemming met gangbare opvattingen en anderzijds van punten van verschil. Bij dit laatste merken we nog op dat we niet naar volledigheid hebben gestreefd. |