Syntaxis
(1968)–Wim Klooster, A. Kraak– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 1 Inleiding1.1 DoelstellingOm dit boek met een syntactische opmerking te beginnen, het woord dat de titel Syntaxis vormt is een niet telbaar substantief. Dit betekent onder meer dat het niet valt onder het onderscheid ‘enkelvoud-meervoud’ en niet voorkomt met het lidwoord een. Een met dit woord betiteld boek kan zowel een boek zijn over syntaxis, als een boek met syntaxis, hetgeen de reden is voor deze titel. Wij presenteren niet een syntaxis van het Nederlands, maar een bepaalde hoeveelheid syntaxis van die taal. De betreffende syntactische informatie wordt voorafgegaan door een uitvoerige uiteenzetting over syntaxis, voor een deel in deze Inleiding, voor een deel in hoofdstuk 2. De reden voor de aangegeven tweeledige doelstelling is gelegen in de jongste ontwikkelingen op het gebied der algemene taalwetenschap, die aan de ene kant erg verduidelijkt hebben wat onder grammatica en syntaxis moet worden verstaan en aan de andere kant het inzicht hebben verscherpt dat er over taalstructuur in het algemeen en over de structuur der afzonderlijke talen nog bijzonder veel niet bekend is. Om dit laatste moet het schrijven van een syntaxis prematuur worden geacht. De bedoelde ontwikkelingen, die eerst ongeveer tien jaar gaande zijn, kunnen nog niet algemeen bekend worden geacht, terwijl kennisname van de betreffende literatuur bovendien wordt bemoeilijkt door de introductie van nieuwe methodolo- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gische gezichtspunten. Zonder een bespreking van die gezichtspunten zouden onze syntactische bevindingen gemakkelijker kunnen worden misverstaan; een behandeling ervan kan er bovendien toe bijdragen dat de genoemde literatuur toegankelijker wordt. Bij de nieuwe ontwikkelingen in de linguïstiek moet voornamelijk worden gedacht aan de zg. transformationeel-generatieve grammatica. De grondlegger hiervan is de Amerikaan Noam Chomsky (geboren 1928), die in 1957 met zijn baanbrekende Syntactic StructuresGa naar eind1. een nieuwe wijze van taalbeschrijving introduceerde, die sedertdien door hemzelf en anderen verder is uitgewerkt en toegepast en die aanleiding is geweest tot talrijke methodologische discussies.Ga naar eind2. Hoewel ons boek geen transformationeel-generatieve taaldescriptie is in de technische zin van dit woord - die hieronder zal worden verklaard -, is het karakter ervan wel in sterke mate bepaald door deze wijze van analyseren en beschrijven. Chomsky's opvatting van grammatica biedt bovendien het duidelijkste en meest genuanceerde theoretische kader dat op het ogenblik voor de bespreking van syntactische vraagstukken voorhanden is. Wij geven daarom in de volgende paragrafen een uiteenzetting over de transformationeel-generatieve grammatica, waarbij wij zoveel mogelijk zullen aanknopen bij gangbare opvattingen over grammatica en syntaxis. Zoals de naam reeds zegt, wordt de transformationeel-generatieve grammatica gekenmerkt door een generatief en een transformationeel aspect, waaraan wij in deze volgorde aandacht zullen besteden. | ||||||||||||||||||||||||||||
1.2 De generatieve taalbeschrijvingEen wetenschappelijke beschrijving moet, indien mogelijk, zo worden ingericht dat zij controleerbaar te herleiden is tot het object waarop zij betrekking heeft. Een grammatica is een beschrijving van een taal. Een taal doet zich op de meest directe wijze aan ons voor in de vorm van zinnenGa naar eind3. en kan in descriptief opzicht worden opgevat als de verzameling van alle zinnen die er | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||
deel van uitmaken, die ermee kunnen worden voortgebracht. Als een grammatica op controleerbare wijze in relatie kan worden gebracht met zo'n verzameling, is een belangrijke voorwaarde vervuld om van een wetenschappelijke beschrijving te kunnen spreken in de boven aangeduide zin. We kunnen ook zeggen dat de zinnen van de betreffende taal zich dan uit de grammatica laten afleiden. De essentie in deze opvatting van wetenschappelijke descriptie hebben we aangegeven met ‘controleerbaar’. Een meer gangbare formulering is dat een wetenschappelijke beschrijving expliciet moet zijn. Van de informatie die zij geeft, moet kennis kunnen worden genomen zonder dat daarvoor voorafgaande kennis van het beschreven object noodzakelijk is. Om deze eis enigszins te concretiseren met betrekking tot een grammatica: ook wie niets van grammatica weet en geen enkele kennis zou hebben van taal in het algemeenGa naar eind4., noch van de betreffende taal in het bijzonder, moet kunnen vaststellen wat die grammatica over de taal in kwestie meedeelt. Dat is dan in de eerste plaats welke zinnen tot die taal behoren en welke nietGa naar eind5. en ten tweede wat de structuur van deze zinnen is en welke hun onderlinge overeenkomsten en verschillen zijn. De motivering van deze eis is dat de juistheid of onjuistheid van de beschrijving alleen bij vervulling van die eis geheel op rekening kan worden geschreven van de beschrijving zelf, in plaats van, voor een groter of kleiner deel, te moeten worden geboekt op rekening van de lezer die de beschrijving met zijn reeds aanwezige kennis interpreteert en eventueel corrigeert en aanvult. Als ideale lezer moet de grammaticus zich een computer voorstellen die de grammatica als programma krijgt toegevoerd en die daar niets anders uit kan halen dan de grammaticus erin heeft gestopt. Met een verwijzing naar de grammatica's waarmee praktisch ieder in de westerse wereld op school in aanraking komt, zullen we toelichten wat expliciete informatie ten aanzien van taal is en wat niet-expliciete of impliciete informatie. In grammatica's van het Duits voor andertaligen plegen we rijtjes aan te treffen als Amt, Bad, Band, Bild, Blatt, Buch, Dach, Dorf, enz. met een regel die aangeeft dat de meervoudsvorming van deze woorden, die af- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wijkt van de regelmatige, bestaat in een bepaalde klinkerverandering en een bepaalde suffigering: Ämter, Bäder, Bänder, enz. Aan deze informatie heeft de lezer niets toe te voegen, zij is expliciet. Op het punt der zogenaamde vervoeging en verbuiging van woorden zijn vreemde-talengrammatica's over het algemeen expliciet, terwijl moedertaalgrammatica's, die in dit opzicht een beroep kunnen doen op de kennis van de lezer, meestal volstaan met enkele voorbeeldenGa naar eind6.. Het geven van voorbeelden is een van de meest voorkomende vormen van impliciete informatie: de lezer wordt geacht naar analogie van de voorbeelden de onvolledige informatie te kunnen aanvullen. De Engelstalige grammatica van het Russisch van J. Kolni-BalozkyGa naar eind7. geeft in paragraaf 5 informatie over de vorming van ja/nee-vragen in het Russisch door toevoeging van een partikel aan de corresponderende mededelende zin. Dat deze ja/nee-vragen ook worden gekenmerkt door inversie wordt niet vermeld. De lezer moet dat afleiden uit een door hemzelf te voltrekken vergelijking van voorbeeldzinnen uit paragraaf 5 met voorbeeldzinnen uit voorafgaande paragrafen over mededelende zinnen. Klaarblijkelijk neemt de schrijver aan dat de lezer daar op grond van zijn Engelstalige ervaring met het verschijnsel der inversie geen moeite mee zal hebben: de informatie is duidelijk afgestemd op de linguïstische achtergrond van de lezer. Een van de belangrijkste wetenschappelijke tekortkomingen van traditionele grammatica's is, dat zij in sterke mate exemplificatorisch zijn en dus impliciete informatie gevenGa naar eind8.. Dit hoeft niet te verwonderen, gezien het didactische doel dat deze grammatica's gewoonlijk dienen, en het vermindert hun bruikbaarheid voor dat doel geenszins. Integendeel, een volkomen expliciete formulering van de informatie die deze grammatica's geven, zou de lezer voor veel grotere moeilijkheden plaatsen, aangezien hij dan zou worden gehinderd in het gebruik van zijn aanleg talen te leren. Een opsomming als hierboven van Amt, Bad, Band, enz. is als elke opsomming een vorm van expliciete informatie. In dit verband kunnen we denken aan het woordenboek dat bij een taalbeschrijving is verondersteld en dat vele vreemde-talengramma- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tica's verkort als glossarium geven. Een lijst van alle zinnen van een taal zou dus een expliciete beschrijving van die taal zijn, zij het een triviale, niet belangwekkende beschrijving, die niets zegt over de structuur van de zinnen en daardoor ook niets over hun onderlinge overeenkomsten en verschillen. Dit neemt echter niet weg dat een grammatica alle zinnen van een taal moet beschrijven en dat men er dus voor moet zorgen dat de verzameling zinnen vanuit de beschrijving construeerbaar is. Chomsky is de eerste die daarvoor in de linguïstiek een methode heeft voorgesteld, die hij ontleende aan de moderne wiskunde en logicaGa naar eind9., waar men reeds veel ervaring had met het construeren of specificeren van verzamelingen symboolreeksen. We zullen aan enkele van zijn eenvoudige voorbeelden laten zien hoe die methode werktGa naar eind10.. Stel dat we een taal willen beschrijven waarvan alle zinnen bestaan uit een of meer a's, gevolgd door hetzelfde aantal b's. Tot de zinnen van die taal behoren dus ab, aabb, aaabbb, aaaabbbb, enz. De beschrijving van al deze zinnen kan worden opgevat als een methode waarmee alle opeenvolgingen van een of meer a's en hetzelfde aantal b's kunnen worden gemaakt. We hebben daartoe een symbool ‘Z’ nodig, dat we het beginsymbool van de beschrijving noemen en twee instructies of regels namelijk 1) Z → ab en 2) Z → aZb. De regels zijn instructies om wat links van de pijl staat te vervangen door wat er rechts van staat. De symbolen a en b vertegenwoordigen de samenstellende elementen van de zinnen en vormen het alfabet van de taal in kwestie. Passen we, uitgaande van het beginsymbool ‘Z’, regel 1 toe, dan krijgen we, doordat Z moet worden gesubstitueerd door ab, de opeenvolging ab; op deze reeks is geen van beide regels van de grammatica meer van toepassing, het is een eindprodukt, en wel de kortste zin van onze taal. Zouden we regel 2 hebben toegepast, dan hadden we de reeks aZb gekregen. Op deze reeks zijn beide regels van toepassing. De eerste regel leidt door vervanging van Z door ab tot aabb, een eindprodukt, en wel de op één na kortste zin van de taal. De tweede regel zou geleid hebben tot aaZbb, geen eindprodukt, omdat zowel regel 1 als regel 2 erop van toepassing is. In het eerste geval krijgen we aaabbb, in het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tweede aaaZbbb, waarop weer regel 1 zowel als regel 2 van toepassing is, enz., enz. Een methode als hierboven beschreven waarmee men, uitgaande van een beginsymbool, door de toepassing van substitutieregels reeksen elementen kan vormen uit een verzameling of alfabet van elementen is een algoritme. Het produceren van zulke reeksen wordt genereren genoemd, vandaar dat een grammatica in de vorm van een algoritme een generatieve grammatica heet. De kennisname van de informatie uit een dergelijke grammatica bestaat in het toepassen van de regels van de grammatica tot er een eindprodukt is bereikt. Voor die toepassing is niets anders nodig dan dat men de verschillende symbolen die de grammatica bevat van elkaar kan onderscheiden en dat men weet wat de verschillende instructietekens, zoals de pijl ‘→’, betekenen. De symbolen onderscheidt men eenvoudig op grond van het feit dat zij een verschillende vorm hebben, er verschillend uitzien. Daarom wordt een beschrijving die uitsluitend een beroep doet op dit onderscheidingsvermogen ook wel een formele of geformaliseerde beschrijving genoemd. Aangezien ook de zinnen van een natuurlijke taal kunnen worden opgevat als opeenvolgingen van samenstellende elementen, bijvoorbeeld spraakklanken, of woorden, of woordgroepen, is de algoritmische methode in principe ook bruikbaar voor de beschrijving van natuurlijke talen. We zullen dat met een eenvoudig voorbeeld illustreren. Nemen we de volgende regels:
Door toepassing van deze substitutieregels krijgen we iets als het volgende, dat we de afleiding of derivatie van een zin noemen: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De gecursiveerde vormen, zoals de, jongen, enz., waarop geen regel meer van toepassing is, worden eindsymbolen genoemd. De reeks woorden de jongen gooit de bal vormt een zin van het Nederlands. Voor de toepassing van de regels 1-6 hoeven we van die taal niets te weten, noch van taal in het algemeen, noch van grammatica. We moeten alleen de vormen A, B, C, a, b, c, de, jongen, bal, gooit en werpt van elkaar kunnen onderscheiden en de betekenis van de pijl kennen om het eindprodukt de jongen gooit de bal te kunnen krijgen. De grammatica die bestaat uit de regels 1-6 geeft dus zelf de informatie dat de zin De jongen gooit de bal tot de beschreven taal behoort. Bovendien krijgen we ook informatie over de structuur van deze zin. We kunnen dit duidelijk laten zien door een diagram als het volgende: Dit diagram drukt uit wat we de zinsdeelstructuur van de zin De jongen gooit de bal kunnen noemen. De woorden de en jongen vormen samen een zinsdeel, blijkens het feit dat ze via de symbolen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||
a en b tot één knooppunt, B, in het diagram zijn te herleiden; hetzelfde geldt voor de woorden de en bal, terwijl het zinsdeel de bal samen met gooit via B, resp. c herleidbaar is tot C en er één zinsdeel gooit de bal mee vormt. Een diagram als het bovenstaande wordt derivatiediagram of derivatieboom genoemd. We merken in het voorbijgaan op dat de hier aangenomen zinsdeelstructuur van De jongen gooit de bal uiteraard moet worden verantwoord; dit vraagstuk komt verderop aan de orde. Het hoeft geen betoog dat de regels 1-6 een heel eenvoudig stukje grammatica van het Nederlands vormen, waar maar enkele zinnen mee zijn te genereren. We kunnen dit aantal echter aanzienlijk vermeerderen, door het aantal woorden rechts van de pijl in de regels 4, 5 en 6 uit te breiden. Het gaat er hier echter alleen om een idee te geven van een expliciete of geformaliseerde beschrijvingswijze. Om duidelijk te maken dat bij de interpretatie van een dergelijke descriptie alleen de vorm van de symbolen een rol speelt, hebben we de willekeurige letters A, B, C, a, b en c gekozen; we hadden evengoed X, Y, Z, x, y en z kunnen nemen. Gewoonlijk neemt men echter geen willekeurige letters, maar suggestieve afkortingen, zoals in de volgende variant van de regels 1-6:
In deze regels gebruiken we ‘Z’ als afkorting voor ‘zin’, ‘NC’ als afkorting voor ‘nominale constituent’, ‘VC’ als afkorting voor ‘verbale constituent’, ‘Art’ als afkorting voor ‘artikel’, ‘Nom’ als afkorting voor ‘Nomen’ en ‘Verb’ als afkorting voor ‘verbum’. Het is echter beslist essentieel dat men inziet dat dit voor de kennisname van wat een dergelijke grammatica over de zinnen van de beschreven taal zegt in het geheel niet van belang is; het gebruik van suggestieve afkortingen vergemakkelijkt alleen het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schrijven en lezen van een generatieve grammatica, maar doet aan de informatie die zij bevat niets toe of af. Uit het voorgaande volgt dat een generatieve grammatica de zinnen van een taal beschrijft in de vorm van instructies waarmee die zinnen kunnen worden gemaakt. De derivatie van elke zin geeft tegelijk de structuur van deze zin, die kan worden voorgesteld door een derivatiediagram; een generatieve grammatica laat dus de generatie van zinnen toe mèt hun zinsdeelstructuur. Voor de kennisname van de informatie uit een expliciete of generatieve grammatica is, zoals gezegd, geen kennis nodig van de betreffende taal, terwijl men ook geen ideeën over taal in het algemeen hoeft te hebben of over grammatica. Het grote voordeel van de generatieve beschrijvingswijze is, dat zij een veel scherpere beoordelingsmogelijkheid biedt voor de juistheid van grammatische descripties, doordat zij geen onbewuste aanvulling van of correctie op de beschrijving toelaat. Tot nu toe zijn er geen grote stukken generatieve descriptie van welke taal dan ook verschenen, althans niet in vergelijking met wat een enigszins omvangrijke traditionele grammatica impliciet bestrijkt. Het principe van de generatieve beschrijvingswijze wordt evenwel door grammatici gebruikt om zich bij hun onderzoek aan een scherpere controle te kunnen onderwerpen. Een van de resultaten hiervan is geweest dat allerlei onvolkomenheden van traditionele grammatica's duidelijker aan het licht zijn getreden. | ||||||||||||||||||||||||||||
1.3 De transformationele analyse1.3.1 Inleidende opmerkingen over zinsstructuurDe transformationeel-generatieve grammatica is een generatieve grammatica die haar naam dankt aan een bijzonder soort regels, die transformationele regels of transformaties worden genoemd. We volstaan hier met een globale typering van deze regels en van de functie die zij in de syntaxis vervullenGa naar eind11.. Om dit | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te kunnen doen is het gewenst eerst in zeer algemene termen iets over zinsstructuren te zeggen. Zoals gezegd kunnen de zinnen van een taal worden opgevat als opeenvolgingenGa naar eind12. van samenstellende delen, die we voorlopig even elementen noemen. Een grammatica moet op de een of andere wijze de reeksen elementen aanwijzen die correcte of, zoals de term luidt, grammaticale zinnen van de beschreven taal zijn. Indien een generatieve grammatica geen fouten bevat, kunnen uitsluitend de grammaticale reeksen elementen ermee worden gegenereerd. Zij heeft dan een aantal voorwaarden vervuld, waarvan in eerste instantie met name drie voor onze uiteenzetting van belang zijnGa naar eind13.:
Wat betreft de eerste voorwaarde, het is duidelijk dat niet elke willekeurige verzameling elementen, van welke aard dan ook - spraakklanken, woorden of woordgroepen - tot een zin kan worden gerangschikt. Met de woorden stoel en gisteravond is dat bijvoorbeeld in geen van beide volgorden mogelijk en met het drietal woordgroepen de broer van Jan, de bioscoop en om te werken in geen van de zes mogelijke volgordenGa naar eind14.. Voor de grammatica betekent het vervullen van deze voorwaarden dat zij een selectieprobleem, een rangschikkingsprobleem en een vormgevingsprobleem oplost. Het is niet aannemelijk dat iemand dit zal willen doen in termen van afzonderlijke spraakklanken of woorden, opgevat als elementen die niets met elkaar te maken zouden hebben. Voor deze problemen heeft men zover de geschiedenis der grammatica reikt begrippen ingevoerd die globaal corresponderen met wat in de zinsontleding en de woordbenoeming ‘zinsdeel’, ‘woordsoort’ en ‘flexie’ of ‘buiging’ heet. Er zijn daarvoor voor de hand liggende redenen, die wij | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||
achtereenvolgens voor de rangschikking, de selectie en de vormgeving zullen toelichten. Wat het probleem van de rangschikking betreft, het is duidelijk dat de beschrijving van de volgordemogelijkheden van elementen in een reeks ingewikkeld is in verhouding tot het aantal elementen in de reeks: hoe langer de reeks, hoe omslachtiger de specificatie van de plaats der elementen ten opzichte van elkaar. Het is bovendien een van oudsher bekend feit dat de plaatsingsmogelijkheden van taalelementen in een reeks niet samenhangen met de plaatsingsmogelijkheden van alle andere elementen in die reeks, maar slechts met die van een aantal daarvan. In combinatie vormen deze feiten een sterk argument om zinnen, indien mogelijk, op te vatten als opeenvolgingen van samenstellende delen die zelf weer uit elementen zijn opgebouwd en waarbinnen plaatsrestricties gelden die geen samenhang vertonen met restricties binnen andere samenstellende delen. Het is, in concreto, veel eenvoudiger een reeks als jan-komt-hier te analyseren in de drie woorden Jan, komt en hier en daarvan de onderlinge volgordemogelijkheden aan te geven en de volgorde der samenstellende spraakklanken, dan zo'n reeks als niet gestructureerd te beschouwen en de plaats van elke spraakklank aan te geven in de reeks als geheel. Door Jan, komt en hier als subreeksen van jankomthier aan te nemen en de hele reeks op de boven aangeduide manier te beschrijven, komt bovendien de overeenkomst met hierkomtjan en komtjanhier tot uitdrukking. De aangeduide voordelen gelden ook als we zinnen niet opvatten als opeenvolgingen van woorden, maar zoeken naar samenstellende delen die zelf weer uit woorden zijn opgebouwd. De plaatsingsmogelijkheden van de woorden in de reeks (de broer van Jan) komt [uit de bioscoop] zijn eenvoudiger aan te wijzen door die reeks op te vatten als bestaande uit de broer van Jan, komt en uit de bioscoop dan door dat in de reeks als geheel te doen; in het eerste geval treedt bovendien de overeenkomst van deze reeks met de reeksen uit de bioscoop komt de broer van Jan en komt de broer van Jan uit de bioscoop naar voren. Door de voorgestelde analyse van jankomthier en de broer van Jan komt uit de bioscoop aan te nemen, lijken we niets te missen dat qua rangschikking van belang is: er | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zijn geen aanwijzingen dat bijvoorbeeld de plaats der spraakklanken in komt samenhangt met de plaats van de spraakklanken in hier, of dat de plaats van de woorden in de broer van Jan met de plaats van de woorden in uit de bioscoop verband houdt. Wat ons op deze wijze wel kan ontgaan, is dat ook Jan komt uit de bioscoop van de broer een grammaticale rangschikking is, hetgeen zeker zou blijken bij volledig onderzoek van alle volgordemogelijkheden van de acht woorden de, broer, van, Jan, komt, uit, de en bioscoop. Zulk onderzoek zou er echter op neer komen dat we 8×7×6× 5×4×3×2 ×1 = 40320Ga naar eind15. volgorden zouden moeten beoordelen op hun grammaticaliteit en dat terwijl een zin van acht woorden relatief kort is. Zoiets is niet alleen veel te tijdrovend, het blijkt bovendien overbodig omdat ons nog nader te bespreken voorwetenschappelijke of intuïtieve inzicht ons veel sneller op het spoor zet van grammaticale rangschikkingen dan mogelijk zou zijn door volledig en zg. ‘objectief’ onderzoek. Uit de behandelde voorbeelden zal duidelijk zijn geworden dat er bij rangschikkingsonderzoek een samenhang bestaat tussen de relatieve simpelheid of eenvoud van de beschrijving - de trapsgewijze analyse die werd voorgesteld - en het naar voren treden van overeenkomsten tussen reeksen elementen. Het feit van deze samenhang, waarvan we het grote belang nog zullen benadrukken, treedt ook op als we het probleem van de selectie beschouwen, de vraag welke elementen met welke elementen tot een grammaticale reeks kunnen worden gecombineerd indien voor de juiste volgorde(n) wordt zorggedragen. Ook hier zal men trachten trapsgewijs te werk te gaan en de combineerbaarheid proberen te beschrijven van samenstellende delen die gering in aantal zijn en die zelf weer zijn opgebouwd uit niet te veel samenstellende delen. Zoals opgemerkt is men hier reeds lang mee bezig met behulp van begrippen als ‘zinsdeel’ en ‘woordsoort’. In de traditionele grammatica worden zinnen globaal opgevat als opgebouwd uit een relatief kleine verzameling zinsdelen, die zelf uit een of meer woorden bestaan. Dit betekent een grote vereenvoudiging ten opzichte van een opvatting dat zinnen reeksen woorden zouden zijn, welke woorden als zodanig in hun combineerbaarheid tot zin zouden moeten worden beschreven. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Deze laatste opvatting zou bovendien niet leiden tot een beschrijving waaruit direct blijkt dat de reeksen Jan komt hier en De broer van Jan komt uit de bioscoop in termen van combineerbaarheid van bepaalde samenstellende delen identiek zijn, zoals ze dat ook zijn in termen der rangschikkingsmogelijkheden van bepaalde samenstellende delen: De broer van Jan komt hier, Jan komt uit de bioscoop, Komt de broer van Jan hier, Komt Jan uit de bioscoop, enz., enz. Dat Jan en de broer van Jan ‘verwisselbaar’ zijn in de conteksten ... komt hier en ... komt uit de bioscoop houdt een overeenkomst in tussen Jan en de broer van Jan wat betreft hun combineerbaarheid met komt hier en komt uit de bioscoop. De eigenschap van ‘verwisselbaarheid’ is niet noodzakelijkerwijs syntactisch relevant, maar de hier geconstateerde overeenkomst tussen Jan en de broer van Jan is dat wel. Behoud van grammaticaliteit bij verwisseling is een noodzakelijke (en voldoende) voorwaarde voor wat we ‘verwisselbaarheid’ noemen. Verwisselbaarheid is evenwel geen voldoende voorwaarde om tot belangwekkende syntactische categorieën te komen. Daarvoor is tevens nodig dat de verwisseling niet tot een ander structuurtype leidt. Een enkel voorbeeld kan dit verduidelijken. In Jan komt hier is Jan substitueerbaar door Piet blijft zitten en Jan, blijkens het feit dat Piet blijft zitten en Jan komt hier een grammaticale zin is. Het is evenwel niet aannemelijk op grond van déze substitueerbaarheid alleen te concluderen dat Jan en Piet blijft zitten en Jan tot een interessante verzameling overeenstemmende samenstellende delen behoren, zoals bijvoorbeeld wel Jan en De broer van Jan. Ons voorwetenschappelijke of intuïtieve inzicht in wat syntactisch gelijkwaardig is verzet zich daartegen. Dit inzicht vormt zowel het uitgangspunt dat de grammaticus bij zijn onderzoek inneemt, als het uiteindelijke criterium voor de beoordeling van de juistheid van zijn onderzoeksresultaten. Op het eerste gezicht lijkt dit, en dan vooral het laatste, aanvechtbaar en niet in overeenstemming met wat men zich kan denken bij objectieve wetenschappelijkheid. Het wordt echter anders wanneer men in aanmerking neemt dat er een duidelijke samenhang blijkt te bestaan tussen de eenvoud van een samenhangend geheel van grammatische descripties enerzijds | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en hun overeenstemming met het genoemde inzicht in de structuur van zinnen en hun onderlinge overeenkomsten en verschillen anderzijds. Bij wetenschappelijke beschrijving zal men trachten met zo weinig mogelijk descriptieve uitspraken zoveel mogelijk verschijnselen te bestrijken en zelfs aan die beschrijving de voorkeur geven, die eenvoudiger is dan andere die evenveel en dezelfde verschijnselen dekken. Hoewel het nog in het geheel niet is uitgemaakt waarin de eenvoud van een grammatica bestaat, dus van welke aard het eenvoudscriterium precies is, kan men in de praktijk toch vaak aannemelijk maken dat van twee alternatieve analyses de ene een simpeler oplossing biedt dan de andere. Het is van groot belang hierbij te bedenken dat het gaat om eenvoud van de grammatica als geheel en dat dus een eenvoudige oplossing van een specifiek probleem niet tot complicaties moet leiden in andere delen van de grammatica. Blijkt echter dat de oplossing die men voor een vraagstuk overweegt, ook de oplossing van andere kwesties vereenvoudigt, dan is men waarschijnlijk op de goede weg. Ook het intuïtieve inzicht dat men ter beoordeling van voorgestelde analyses hanteert zal men systematisch moeten toepassen en niet beperken tot geïsoleerde oordeelvellingen over afzonderlijke zinnen. De grammatica moet zo zijn ingericht, dat zij tot doeltreffende en systematische beoordeling aanleiding geeft. Daarvoor moet uiteraard precies vaststelbaar zijn wat een grammatica aan informatie geeft, welke zinnen zij als grammaticaal aanwijst en welke structurele beschrijving zij eraan toekent. Zoals gezegd is er nog niet veel grammatica op expliciete wijze beschreven en gebruikt de grammaticus het principe van de generatieve taalbeschrijving nog in hoofdzaak ter oriëntatie en voorlopige controle bij zijn onderzoek. Bij de presentatie van zijn onderzoeksresultaten, van de analyses die hij voorstelt, geeft hij, daar hij niet een expliciete grammatica als samenhangend geheel kan aanbieden, zijn argumentatie in de vorm van aanduidingen van de in principe te expliciteren merites van zijn voorstellen, resp. van de nadelen van alternatieve oplossingen. Daar ons boek geen expliciete descripties geeft, hebben wij in hoofdstuk 3 een paragraaf met illustraties van dit soort argumenten opgeno- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||
men, die verder door de hele tekst heen te vinden zijn. Ook hier geven we een voorbeeld, waarbij we aanknopen bij de verwerping van Jan en Piet blijft zitten en Jan als behorende tot één categorie van gelijksoortige samenstellende delen. Zou men het verworpen standpunt wel aanvaarden, dan zou men de betreffende categorie moeten beperken tot opeenvolgingen waarin de leden van die categorie de eerste plaats innemen. De substitueerbaarheid van Jan door Piet blijft zitten en Jan in Jan komt hier geldt namelijk niet voor Hier komt Jan en komt Jan hier, blijkens *Hier komt Piet blijft zitten en Jan en *komt Piet blijft zitten en Jan hier. Een categorie die als leden zowel Jan als Piet blijft zitten en Jan zou bevatten, heeft dus een minder grote descriptieve geldigheid, bestrijkt minder zinnen, dan een categorie die wel Jan en De broer van Jan als leden heeft, maar niet Piet blijft zitten en Jan. Het derde vraagstuk dat de grammatica bij de specificatie van grammaticale zinnen moet oplossen is aangeduid als vormgevingsprobleem. De samenstellende delen van een grammaticale zin moeten niet alleen een juiste selectie vertegenwoordigen en op de juiste wijze(n) zijn gerangschikt, maar voor sommige is ook een bepaalde vorm vereist die afhankelijk is van het feit dat zij met andere delen tot zin zijn gecombineerd. We hebben in dit verband gewezen op het traditionele begrip ‘flexie’ of ‘buiging’. Dit begrip veronderstelt dat de samenstellende delen van de verzameling zinnen in categorieën zijn ingedeeld en bovendien dat er bepaalde relaties zijn aangewezen tussen de samenstellende delen van een zin. Denken we om dit te concretiseren aan zelfstandige naamwoorden en werkwoorden als zulke categorieën samenstellende delen en aan de verbinding ‘onderwerpgezegde’ als iets waarin van zo'n relatie sprake is. Die relatie wordt onder meer gekenmerkt geacht door getalscongruentie van het gezegde met het onderwerp; de vorm van het werkwoord uit het gezegde correspondeert onder het opzicht van enkelvoud of meervoud met de vorm van het zelfstandig naamwoord uit het onderwerp: Jan komt hier en niet *Jan komen hier, Jan en Piet komen hier en niet *Jan en Piet komt hier. Het ligt niet voor de hand om voor elke zin afzonderlijk deze vormverschijnselen vast te stellen. Het blijkt veel eenvoudiger dit te doen in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||
termen van categorieën samenstellende delen en van relaties tussen die delen in de zin, en wel in termen van categorieën en relaties die men ook op grond van selectie- en rangschikkingsonderzoek zou overwegen. Door deze samenhang gaat ook bij het vraagstuk van de vormgeving der samenstellende delen de relatieve eenvoud van de beschrijving gepaard met een grotere overeenstemming met het intuïtieve inzicht in de zinsstructuur. | ||||||||||||||||||||||||||||
1.3.2 Basisregels en transformatiesDe voorgaande uiteenzetting over selectie, rangschikking en vormgeving is een globale en ook onvolledige aanduiding van wat zeer algemeen onder zinsstructuur wordt verstaan. Voor onze bedoeling, een typering te geven van het transformationele aspect van Chomsky's taaldescriptieve theorie, is die aanduiding echter voldoende. Kijken we nog eens naar de instructieformules waarmee in § 1.2 het generatieve principe werd geïllustreerd:
We hebben gezien dat we met deze regels een zin als De jongen gooit de bal kunnen genereren en dat daarbij tevens de zinsdeelstructuur van de zin wordt geproduceerd, die kan worden voorgesteld door een derivatiediagram als op pag. 19. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||
We zullen nu eerst nader bepalen welke informatie zo'n diagram geeft, dus wat we tot nu toe vaagweg ‘zinsdeelstructuur’ hebben genoemd, en vervolgens nagaan hoe die informatie zich verhoudt tot wat in de vorige paragraaf over zinsstructuur is opgemerkt. De zin De jongen gooit de bal bestaat uit twee samenstellende delen, de nominale constituent (NC) de jongen en de verbale constituent (VC) gooit de bal. Het eerste deel bestaat op zijn beurt uit het lidwoord (Art) de en het nomen jongen, het tweede deel uit het werkwoord (Verb) gooit en de nominale constituent de bal, welk laatste deel is samengesteld uit het lidwoord de en het nomen bal. Deze gegevens hebben betrekking op het aspect der selectie en delen mee wat met wat is gecombineerd tot een samenstellend deel van de zin (de en bal tot de bal; gooit en de bal tot gooit de bal) of tot de zin (de jongen en gooit de bal tot de jongen gooit de bal). Bovendien zijn de grotere en kleinere samenstellende delen qua soort gespecificeerd door de symbolen Art, Nom, Verb, NC, VC. We noemen deze symbolen categoriesymbolen en de categorieën die erdoor worden aangeduid syntactische categorieën. We kunnen nu ook zeggen dat de tot dusver besproken informatie uit het diagram te kennen geeft wat de betreffende zin aan syntactische categorieën bevat. Uit het diagram valt verder af te lezen dat leden van een en dezelfde syntactische categorie een verschillende status kunnen hebben als samenstellend deel van een zin. In ons voorbeeld is dat het geval met de jongen en de bal, die beide nominale constituenten zijn, maar waarvan de eerste samen met de verbale constituent gooit de bal de zin uitmaakt, terwijl de tweede samen met gooit de verbale constituent gooit de bal vormt. In plaats van te zeggen dat de status van de twee nominale constituenten in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||
onze voorbeeldzin verschillend is, kunnen we ook zeggen dat die constituenten een verschillende functie hebben of dat ze in een andere relatie staan tot het geheel van de zin of een deel van de rest van de zin. Het hier bedoelde functionele of relationele aspect correspondeert met het traditionele begrip ‘zinsdeel’; het in de vorige alinea besproken categoriale aspect komt globaal overeen met het traditionele begrip ‘woordsoort’. In termen van woordsoorten zijn de jongen en de bal nominale constituenten, ongeacht hun functie in een zin, terwijl ze in De jongen gooit de bal resp. het onderwerp en het lijdend voorwerp van die zin zijn. Behalve aan selectie- en relatiekenmerken geeft een derivatiediagram ook onmiddellijk uitdrukking aan de vorm van de betreffende zin als opeenvolging van samenstellende delen. De nominale constituent die uiteindelijk wordt herschreven tot de jongen gaat vooraf aan de verbale constituent die tenslotte verschijnt als gooit de bal; in de genoemde nominale constituent gaat het lidwoord vooraf aan het nomen, enz., enz. Regels als 1-6 hebben dus ook effect ten aanzien van het rangschikkingsprobleem, dat zij trapsgewijs behandelen. We moeten hierbij echter voor ogen houden dat zulke regels in tal van gevallen slechts één van meer dan één mogelijke rangschikking kunnen genereren, dus bijvoorbeeld De broer van Jan komt uit de bioscoop en niet Uit de bioscoop komt de broer van Jan. Dit feit is als bezwaar aangevoerd tegen de wijze waarop de generatieve grammatica van Chomsky volgordevraagstukken oplost; in dit boek gaan wij op deze belangrijke kwestie niet in, maar volstaan wij met een literatuurverwijzingGa naar eind16.. Uit het diagram dat we als voorbeeld gaven blijkt niet dat er getalscongruentie is tussen het verbum gooit uit het gezegde en het nomen jongen uit het onderwerp (dit kan ook precieser worden geformuleerd, maar het zal duidelijk zijn wat de bedoeling is). We wéten dat die congruentie er is, maar het is uit de beschrijving niet op te maken. We hebben eenvoudigweg in regel 5 enkelvoudige zelfstandige naamwoorden opgenomen en in regel 6 bijpassende werkwoordsvormen. Er is echter niet bij aangegeven dàt er sprake is van enkelvoud en niet van meervoud en de regels laten dus iets ongezegd dat we wel als eigenschap van de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||
betreffende zin kennen. Pogingen om de informatie over enkel- en meervoud en over getalscongruentie tussen onderwerp en gezegde met behulp van substitutieregels als 1-6 uit te drukken, lopen uit op het ongewenste resultaat dat er een afzonderlijke regel nodig is voor elk congruerend paarGa naar eind17.. Het is, m.a.w., een inherente tekortkoming van deze soort regels dat verschijnselen als dat der getalscongruentie er niet bevredigend mee kunnen worden verantwoord. Met transformatieregels is dit wel mogelijk. Wij zullen dit aan de hand van onze voorbeeldzin eerst illustreren en vervolgens ingaan op de eigenschap van transformatieregels die dit mogelijk maakt. Bij de beschrijving van de bedoelde getalscongruentie gaat men er algemeen vanuit, dat het verbum uit het gezegde in getal congrueert met het onderwerp, d.w.z. het getal van het onderwerp wordt als uitgangspunt, genomenGa naar eind18.. Het getal van een nominale constituent kan met behulp van regels als 1-6 worden aangegeven, bijvoorbeeld als volgt:
In regel 2 hebben we het symbool ‘Num’ gekozen voor de aanduiding van het getal (‘numerus’). In regel 3 betekenen de accolades dat Num moet worden herschreven tot Sg (voor ‘singularis’) of tot Pl (voor ‘pluralis’). In regel 8 kunnen we bij gooi, werp, enz. denken aan de zg. ‘stam’ van het werkwoord, de werkwoordsvorm zonder ‘uitgang’. Het derivatiediagram van onze voorbeeldzin wordt nu: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De getalscongruentie van het verbum uit het gezegde met het onderwerp kan met de volgende transformatie worden geregeld: Nom Num Verb X ⇒ Nom Num Verb Num X In overeenstemming met het gebruik geeft de tweelijnige pijl ‘⇒’ aan dat deze regel een transformatie is; ook de betekenis van deze pijl is dat wat er vóór staat moet worden herschreven tot wat er achter staat. De transformatieregel doet niets anders dan het symbool voor het getal van de onderwerps-NC invoegen achter het symbool ‘Verb’, dat, zoals gezegd, het werkwoord uit het gezegde aanduidt. De transformatie is van toepassing op elk eindprodukt van regels als 1-8 dat volledig kan worden verdeeld in vier op elkaar volgende stukken, en wel zo, dat het eerste stuk in het betreffende derivatiediagram herleidbaar is tot Nom, het tweede tot Num, het derde tot Verb en het vierde tot ongeacht wat dan ook (aangegeven met ‘X’; hiermee wordt bedoeld dat alleen de stukken Nom, Num en Verb er bij deze transformatie toe doen, en niet de rest van de zin, wat die dan ook moge zijn, lijdend voorwerp, zoals in onze voorbeeldzin, of bijwoordelijke bepaling, zoals in De broer van Jan komt uit de bioscoop, of niets, zoals in Jan komt). Onze voorbeeldzin voldoet als eindproduct aan deze voorwaarde: de jongen, Sg, gooi, de bal Sg | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Toepassing van de transformatie leidt tot de jongen Sg gooi Sg de bal Sg Het hoeft geen betoog dat de regels 1-8 en de congruentietransformatie een sterk simplificerende benadering zijn van de werkelijke regels die voor de beschrijving van het betreffende deel der grammatica van het Nederlands nodig zijn. Het gaat hier echter om een illustratie van principes en die zou niet gediend zijn met een teveel aan technische details. Voordat we op deze principes ingaan, merken we op dat er behalve de regels die we gaven, nog andere regels nodig zijn, die ervoor moeten zorgen dat opeenvolgingen als ‘jongen Sg’, jongen Pl’, ‘gooi Sg’ en ‘gooi Pl’ worden omgezet in resp. jongen, jongens, gooit, gooien; aan die regels besteden we verderop nog enige aandacht. We hebben een voorbeeld van een transformatie gegeven en zullen nu het verschil ten opzichte van regels als 1-8 uiteenzetten. Een transformatie is van toepassing op de reeks eindsymbolen uit een derivatiediagram, de zg. eindreeks, op voorwaarde dat die reeks in het diagram kan worden herleid tot de opeenvolging van symbolen links van de transformatiepijl. Hoe die eindreeks er uitziet, hoeveel en welke eindsymbolen erin voorkomen, doet niet ter zake. Transformatieregels hebben dus betrekking op verzamelingen eindreeksen die uiterlijk niet identiek hoeven te zijn, die dus niet dezelfde, noch hetzelfde aantal symbolen hoeven te bevatten, maar die door één representatie in termen van een derivatiediagram kunnen worden voorgesteld, m.a.w., die op enig niveau van de derivatie dezelfde structuur bezitten. De congruentietransformatie is hiervan een duidelijk voorbeeld, indien we bedenken dat de onderwerps-NC en de gezegde-VC veel gevarieerder kunnen worden uitgewerkt dan we met de regels 1-8 hebben gedaan, bijvoorbeeld door telwoorden en/of voornaamwoorden in de NC in te voeren en hulpwerkwoorden in de VC. Wat ook de uiteindelijke vormen van die NC en die VC zijn doet er niet toe; het enige dat telt is dat die vormen de NC en de VC van de betreffende zin zijn. De toepasbaarheid van regels als 1-8, die in principe als ‘X → | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Y’ kunnen worden getypeerd, wordt uitsluitend bepaald door de aanwezigheid van een X, ongeacht de vraag waaruit die X is afgeleid en ongeacht de vraag in welke relatie hij staat tot andere symbolen. Een regel als ‘NC → Nom Num’ is van toepassing op elke NC, of die nu de NC is die samen met VC uit Z is afgeleid, of de NC die samen met Verb uit VC afkomstig is. Alleen de vorm ‘NC’ is van belang, niet de structurele status van het symbool ‘NC’ in het geheel van het derivatiediagram. Omgekeerd is bij transformaties niet de vorm van de eindreeks van belang, maar alleen de structuur die zij blijkens het corresponderend derivatiediagram heeft. Transformaties bieden mogelijkheden tot een bevredigende, d.i. relatief eenvoudige en inzichtsvolle beschrijving van verschijnselen die niet of veel minder bevredigend kunnen worden beschreven met regels als 1-8. Voor we dit met een aantal voorbeelden toelichten, maken we tot besluit van deze paragraaf eerst enkele terminologische afspraken. Het is duidelijk dat de congruentietransformatie, en dat geldt algemeen voor transformatieregels, vooronderstelt dat er regels zijn als 1-8 die reeksen eindsymbolen genereren. Immers, transformaties zijn van toepassing op eindreeksen die worden gespecificeerd in termen van een derivatiediagram. Een eindreeks, gegenereerd door regels als 1-8, noemen we ook de basisreeks van een zin. Het derivatiediagram als geheel wordt de basis van een zin genoemd, of ook wel onderliggende structuur of dieptestructuur (in § 1.2 hebben wij voor ongeveer hetzelfde de naam ‘zinsdeelstructuur’ gebruikt). De basis van een zin geeft aan welke syntactische categorieën van welke soort de zin bevat en wat de relaties zijn tussen die categorieën onderling en ten opzichte van de basisreeks als geheel. Zoals is opgemerkt, bevat de basis ook informatie over de volgorde der samenstellende delen van een zin, hoewel die informatie in tal van gevallen onvolledig is, zoals nog ter sprake zal komen. Alle regels van de soort 1-8 die de grammatica bevat, maken samen de basis-component van de syntaxis uit; alle transformaties vormen samen de transformationele component. Een door de basiscomponent gegenereerde eindreeks of basis- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||
reeks vertoont als opeenvolging van eindsymbolen meer of minder verschillen van allerlei aard met de opeenvolging van symbolen die uiteindelijk in de betreffende zin zijn aan te wijzen. Vergelijken we de basisreeks die aan onze voorbeeldzin ten grondslag ligt met het produkt van de toepassing der congruentietransformatie en met de betreffende zin zelf:
De reeks b heeft een symbool meer dan de reeks a, nl. Sg achter gooi. De functie van dit symbool is uitsluitend, dat we in een latere fase van de beschrijving van onze zin met behulp van zg. morfonologische regels de door de aanwezigheid van een enkelvoudige onderwerps-NC vereiste werkwoordsvorm gooit kunnen verkrijgen. Het symbool dient, m.a.w., ter verantwoording van een bepaald aspect van de uiterlijke zinsvorm die, zoals in § 1.3 is uiteengezet, onder meer wordt bepaald door de vraag in welke vorm de elementen in de zin optreden. Een reeks symbolen als b, die op de toepassing van morfonologische regels na met de uiterlijke zinsvorm overeenkomt, wordt oppervlaktestructuur genoemd. In ons geval moeten morfonologische regels ervoor zorgen dat de opeenvolging ‘jongen Sg’ tot jongen wordt, ‘gooi Sg’ tot gooit en ‘bal Sg’ tot bal. De twee symbolen Sg in de reeks a hebben een andere status dan het door de transformatie ingevoegde symbool Sg in de reeks b (men kan hierin een reden zien om voor het laatste geval een ander symbool te gebruiken; dit maakt de formulering van de congruentietransformatie echter iets ingewikkelder). De eerste twee symbolen geven het getal aan van de twee nominale constituenten in de zin, nl. ‘enkelvoud’. Het laatstgenoemde symbool Sg geeft niet het getal aan van het werkwoord, maar dient als grondslag voor de juiste vorm van het werkwoord, die in overeenstemming moet zijn met de aanwezigheid van een enkelvoudige onderwerps-NC. Hoewel het gebruikelijk is bij werkwoorden te spreken van enkel- en meervoud, is dat eigenlijk on- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||
juist. Er zijn vormverschillen die corresponderen met het onderscheid ‘enkelvoud-meervoud’ bij de onderwerps-NC. Dat onderscheid beperkt zich niet tot onderwerp-NC's, maar doet zich voor bij alle NC's, ook wanneer die bijvoorbeeld lijdend voorwerp zijn (Jan gooit de bal, Jan gooit de ballen) of in een bijwoordelijke bepaling zijn opgenomen (Jan loopt naar het kind, Jan loopt naar de kinderen), enz. Het enkel- of meervoudig zijn is m.a.w. een eigenschap van NC's als zodanig, ongeacht hun functie. In de verbinding van een NC en een VC tot onderwerp en gezegde werkt het getal van de NC als het ware door in de vorm van het werkwoord, en niet omgekeerd. Een bevestiging van deze zienswijze is, dat werkwoorden de betreffende vormverschijnselen alleen vertonen wanneer zij in de gezegde-relatie staan met een NC. In aansluiting aan het besproken verschil in status tussen het ingevoegde symbool Sg en de andere Sg's voeren we nog een terminologisch onderscheid in, namelijk dat tussen morfemen en formatievenGa naar eind19.. De eindsymbolen uit een basisreeks, zoals reeks a, zijn morfemenGa naar eind20., de symbolen uit een reeks als b, die de oppervlaktestructuur van de zin vertegenwoordigt, zijn formatieven. Aan de vergelijking van de reeksen a en b zien we, dat dezelfde symbolen zowel morfeem als formatief kunnen zijn. Deze namen noemen dus hetzelfde onder een ander gezichtspunt, de term ‘morfeem’ onder het gezichtspunt van de basis of dieptestructuur van de zin, de term ‘formatief’ onder het gezichtspunt van de oppervlaktestructuur. Aangezien transformaties, zoals de congruentietransformatie, symbolen kunnen invoegen in de basisreeks, beantwoordt niet aan elk formatief ook steeds een morfeem. | ||||||||||||||||||||||||||||
1.3.3 Verdere toelichting op de functie van transformatiesIn de vorige paragraaf hebben we aan de hand van een enkel voorbeeld van een transformatie het verschil uiteengezet ten opzichte van basisregels. We zullen nu in het algemeen de functie van transformaties verder toelichten dan mogelijk was op grond | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van het ene voorbeeld. We zullen daartoe eerst enige aandacht besteden aan een aspect van taalbeschrijving dat tot nu toe niet ter sprake is geweest, namelijk aan het aspect der betekenis, het semantische aspect. Taal wordt algemeen opgevat als vorm met betekenis. Zinnen zijn niet alleen dingen die we waarnemen, ze betekenen buiten hun waarneembaarheid om ook iets. Elke definitie van taal onderscheidt daarom een vormelijk aspect en een semantisch aspect. Een taalbeschrijving die zich zou beperken tot de vorm van de zinnen, zou onvolledig zijn; ook de betekenis van de zinnen dient te worden beschreven. In de moderne taalkunde is men algemeen van opvatting dat betekenisbeschrijving voor veel grotere problemen stelt dan vormbeschrijving. Bovendien zijn er tal van overduidelijke aanwijzingen dat onderzoek naar betekenis vruchtbaar is in de mate waarin resultaten van vormonderzoek beschikbaar zijn. Dit heeft ertoe geleid dat aan het laatste voorrang wordt gegeven en dat men bij betekenisonderzoek zoveel mogelijk tracht aan te knopen bij vormonderzoek. Uit de opvatting van taal als vorm met betekenis volgt, dat men een hoge graad van correspondentie zal verwachten tussen de resultaten van de vormanalyse en die van de betekenisanalyse. De vraag of die correspondentie volledig is, m.a.w. of er aan elk vormverschil in een taal een betekenisverschil beantwoordt, stellen we hier alleen, zonder erop in te gaan. We volstaan met te wijzen op het verschijnsel der homonymie en synonymie, dat in de verdere hoofdstukken nog ter sprake zal komen, en dat van groot gewicht is voor de beantwoording van deze vraag. De naam ‘grammatica’ gebruiken we in het vervolg voor een integrale taalbeschrijving die zowel het vormelijke als het semantische aspect van de taal bestrijkt. De beschrijving van het vormelijke aspect hebben we in het voorgaande opgevat als de constructie van de verzameling zinnen van de betreffende taal. Daarbij hebben we onze uiteenzettingen beperkt tot twee vragen, namelijk:
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De basiscomponent en de transformationele component maken samen de syntactische component, kortweg syntaxis, van de grammatica uit. Daarnaast bevat een grammatica in de theorie van Chomsky nog twee andere componenten, nl. een semantische component en een morfonologische componentGa naar eind21.. We zullen eerst iets over de laatste zeggen. We hebben in de vorige paragraaf gezien dat de reeks symbolen b, die uit a ontstaat door toepassing van de congruentietransformatie, nog geen uiterlijke zinsvorm is, zelfs niet de orthografische weergave daarvan. Er moeten nog regels worden toegepast die de door basisregels en transformaties gegenereerde oppervlaktestructuur omzetten in een opeenvolging van spraakklanken of fonemen, juister, in een schriftelijke weergave daarvan. De oppervlaktestructuur moet de daarvoor benodigde informatie bevatten; de morfonologische regels interpreteren als het ware de oppervlaktestructuur tot een ‘uitspreekbare’ opeenvolging taalvormen. In dit boek besteden we verder geen aandacht aan de morfonologische component. De semantische component beschrijft de betekenis van de zinnen die de syntaxis genereert, d.w.z. hij kent aan elke gegenereerde en syntactisch gespecificeerde zin een betekenis of interpretatieGa naar eind22. toe. Niet alle informatie die de syntactische component over een zin geeft, is voor de interpretatie van die zin van belang. De transformationeel-generatieve theorie van Chomsky heeft zich vanuit een aanvankelijk andere opvatting zo ontwikkeld, dat men nu aanneemt dat alleen de informatie uit de basis of dieptestructuur relevant is voor de betekenis van de zin - met natuurlijk de lexicaal-semantische informatie - en dat dus transformaties op die betekenis geen effect hebben. Op de argumenta- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tie voor dit standpunt gaan we hier niet in; we verwijzen naar de desbetreffende literatuurGa naar eind23.. Wel geven we in hoofdstuk 3 een gevarieerde illustratie van het verband tussen de syntactische structuur van een zin en zijn betekenis. Het bovenstaande samenvattend kunnen we zeggen dat de morfonologische component te maken heeft met de oppervlaktestructuur van de zinnen, terwijl de semantische component de informatie uit de dieptestructuren gebruikt om die met de lexicaal-semantische informatie te combineren tot de betekenis der zinnen. Ook aan de vraag hoe dit laatste gebeurt gaan we hier voorbij. Het betreffende vraagstuk is in theoretisch en praktisch opzicht zeer gecompliceerd en met nog te weinig succes behandeld, om een bespreking hier te rechtvaardigen. In aansluiting aan de opvatting dat van de zinsstructuur alleen dat deel voor de betekenis van de zin relevant is dat tot uitdrukking komt in de basis of dieptestructuur, geven we enkele voorbeelden van transformationele analyse ter verdere toelichting van de functie van transformaties. We hebben gezien dat de congruentietransformatie de juiste vorm geeft aan het werkwoord uit het gezegde, beter, dat zij de grondslag legt voor een juiste vormgeving door morfonologische regels. Het verschijnsel der getalscongruentie valt onder wat traditioneel ‘flexie’ of ‘buiging’ wordt genoemd. Ook tal van andere buigingsverschijnselen kunnen beter met transformaties worden beschreven dan uitsluitend met basisregels. Dit geldt onder meer voor andere aspecten van de vervoeging van werkwoorden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen ‘presens’ en ‘preteritum’ en tussen ‘perfectisch’ en ‘imperfectisch’, anders gezegd, er zijn ‘tegenwoordige’ en - ‘verleden’ - tijdsvormen en ‘voltooide’ en ‘onvoltooide’. Voor de verantwoording van deze onderscheidingen verwijzen we naar § 6.2-6.4. De beschrijving van deze buigingsverschijnselen maakt regels in de basiscomponent noodzakelijk en transformaties. Ter illustratie van de eerstgenoemde vervangen we regel 5 uit § 1.3.2 door de volgende: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In regel 5a staat Aux voor ‘hulpwerkwoordelijk deel van het gezegde’ en V voor ‘hoofdwerkwoordelijk deel’. In regel 5b staat Tmp voor ‘tijdsindicator’ (‘tempus’) en de haakjes ‘( )’ betekenen dat wat er tussen staat màg worden gekozen, maar dat dit niet noodzakelijk is (Aux kan dus worden herschreven tot Tmp Vaux Part en tot Tmp). Vaux staat voor ‘hulpwerkwoord’ en zal door andere regels, die we hier niet geven, nog moeten worden gedifferentieerd in ‘hebben’ en ‘zijn’. Part staat voor ‘participiumaffix’, dus voor de vormkenmerken van een werkwoord in de zg. ‘voltooide’-tijdsvormen. In regel 5c staat Pres voor ‘presens’ en Pret voor ‘preteritum’. Door de toepassing van deze regels kunnen we basisreeksen krijgen als de jongen Sg Pres Vaux Part gooi de bal Sg Deze reeks bevat met het corresponderende derivatiediagram alle syntactische informatie die nodig is voor de interpretatie van de zin. Wat betreft het tijdsaspect weten we nu dat het gezegde ‘in de voltooid tegenwoordige tijd staat’, nl. door de aanwezigheid van Pres en Vaux Part. Deze reeks biedt echter geen grondslag voor de uiterlijke zinsvorm, niet alleen niet doordat de congruentietransformatie nog moet worden toegepast - waar we hier verder geen aandacht aan besteden -, maar ook doordat de volgorde van Pres Vaux voor de formulering van morfonologische regels beter kan worden veranderd tot Vaux Pres, wat meer in overeenstemming is met de plaats van de ‘uitgang’ van de (hulp)werkwoordsvorm. Dit geldt voor elke eindreeks die met behulp van de gewijzigde regels 1-8 kunnen worden gegenereerd, dus ook voor een reeks waarin Pres of Pret voorafgaan aan Verb in het geval dat er geen hulpwerkwoord in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de zin zit. De transformatie die dit in orde kan brengen is een omzetting of permutatie van twee symbolen, een rangschikkingsprobleem dat niet wordt bestreken door basisregels. In de traditionele grammatica vinden we impliciet allerlei opvattingen over overeenkomsten tussen zinnen die, wanneer ze expliciet worden geformuleerd, in feite voorbeelden blijken te zijn van transformationele analyse. Heel duidelijk is dat het geval met de relatie tussen mededelende zinnen en de corresponderende ja/nee-vragen (die we onderscheiden van vraagwoordvragen waarop niet met ja of nee kan worden geantwoord). Traditionele grammatica's geven meestal de hele behandeling van de structuur van de enkelvoudige zin op basis van mededelende zinnen. De bespreking van ja/nee-vragen beperkt zich dan tot de afwijking in volgorde en intonatie ten opzichte van mededelende zinnen, dikwijls in een paragraaf over ‘woordschikking’. De implicatie is dat alles wat daarvóór over mededelende zinnen is gezegd, dus kwesties van onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, enz., ook geldt voor ja/nee-vragen. De structuur van mededelende zinnen en de corresponderende ja/nee-vragen wordt dus op een verschil in woordvolgorde en intonatie na identiek geacht. Zien we af van de intonatie (zie voor de redenen hiervoor § 3.7), dan hebben we dus te maken met een rangschikkingsprobleem, waarvoor een eenvoudige permutatietransformatie voldoende is, tenminste voor zover het inderdaad gaat om de uiterlijke zinsvorm. Er is echter ook verschil in betekenis tussen mededelende en vragende zinnen en we hebben gesteld dat alle semantisch relevante informatie in de dieptestructuur aanwezig is. Dit houdt in, dat de basis van deze twee soorten zinnen moet verschillen en dat dit verschil dus door de basisregels moet worden bewerkstelligd. In nieuwere versies van stukken geformaliseerde descriptie van het Engels gebeurt dit door de introductie van een symbool dat al of niet mag worden gekozen. Verder wordt er een permutatietransformatie opgesteld, die móet worden toegepast als een basisreeks het symbool bevat dat aangeeft dat de zin een vragende zin moet worden. Een tweede zeer bekend voorbeeld van een relatie tussen soorten zinnen die duidelijk in de richting wijst van een transforma- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tionele behandeling, is de relatie tussen actieve en passieve zinnen, die uitvoerig ter sprake komt in hoofdstuk 8. Bij de zinsontleding leert praktisch ieder de zg. omzetting van actieve zinnen in de lijdende vorm, waarbij het lijdend voorwerp uit de actieve zin grammatisch subjectGa naar eind24. wordt in de corresponderende passieve zin. De bedoelde omzetting introduceert in de actieve zin het hulpwerkwoord van de lijdende vorm worden, en het woord door bewerkstelligt een vormverandering aan het verbum, dat passief deelwoordGa naar eind25. wordt, en brengt een volgordeverandering teweeg. De transformaties die in de literatuur voor de beschrijving van passieve zinnen zijn voorgesteld, zijn in feite expliciete formuleringen van de zojuist aangeduide ‘omzetting’, die in traditionele grammatica's gewoonlijk slechts met voorbeelden wordt geïllustreerd. De relatie tussen mededelende zinnen en ja/nee-vragen en die tussen actieve en passieve zinnen vormen een andersoortig grammatisch probleem dan de in § 1.3.2 besproken getalscongruentie. In het laatste geval gaat het om de beschrijving van een uiterlijk kenmerk van zinnen dat een specifieke relatie tussen samenstellende delen van die zinnen tot grondslag heeft; dit probleem ligt m.a.w. binnen de grenzen van de zin. De twee andere vraagstukken betreffen relaties tussen zeer grote groepen zinnen. Het uitdrukken van die relaties vereenvoudigt de grammatica sterk en biedt tevens een verantwoording voor het intuïtieve inzicht in het bestaan en de aard van de relaties. De vereenvoudiging wordt veroorzaakt doordat er slechts één stel regels nodig is voor de beschrijving van mededelende zinnen en ja/nee-vragen, resp. van actieve en passieve zinnen voor zover die soorten zinnen dezelfde structuur hebben, hetgeen in hoge mate het geval is; zou men die soorten zinnen niet op de grondslag van gemeenschappelijke kenmerken beschrijven, dan zou men voor elke soort een eigen stel regels nodig hebben, wat een groot stuk overbodige herhaling in de grammatica zou brengen (gezien de grote overeenkomst in structuur tussen de genoemde zinstypen zouden die stellen regels elkaar namelijk voor een groot deel overlappen). Met de genoemde twee gevallen zijn de zinstypen die uiterlijk verschil vertonen, een verschillende oppervlaktestructuur bezit- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ten, maar een grotendeels of geheel identieke dieptestructuur hebben, natuurlijk niet uitgeput. In de traditionele grammatica zijn andere meer of minder duidelijke voorbeelden te vinden en het is waarschijnlijk dat het grammatisch onderzoek er nog meer zal ontdekken dan nu gevonden zijn. Tot slot van deze paragraaf besteden we nog enige aandacht aan de beschrijving van zg. samengestelde zinnen, waar een transformationele behandeling zeer voor de hand ligt, zoals in het begrip ‘samengestelde zin’ reeds ligt opgesloten wanneer we dit interpreteren als ‘samenstel van zinnen’. De traditionele grammatica rechtvaardigt deze interpretatie zeer zeker. Samengestelde zinnen worden niet opgevat als een geheel onafhankelijk zinstype dat los van enkelvoudige zinnen dient te worden geanalyseerd. Integendeel, de structuurkenmerken van de enkelvoudige zin worden op delen van de samengestelde zin van toepassing geacht. De samengestelde zin vormt een rijk gevarieerd gebied voor de transformationele analyse. Aan samengestelde zinnen wordt daarbij uiteraard meer dan één basis ten grondslag gelegd, terwijl transformaties die twee, drie of meer bases omvormen tot één oppervlaktestructuur. De onderlinge relatie tussen die bases vertoont een verscheidenheid die voor een deel wordt gedekt door het traditionele onderscheid tussen nevenschikking en onderschikking. Bij onderschikkend zinsverband is er sprake van een zin met een of meer samenstellende delen die zelf weer zinskarakter hebben. In onze terminologie wil dat zeggen dat aan een of meer van de syntactische categorieën die de dieptestructuur van de zin constitueren een dieptestructuur ten grondslag ligt. Dit betekent dat de dieptestructuur of dieptestructuren door middel van basisregels in de dieptestructuur van de hele zin moet(en) worden geïntroduceerd. Het symbool ‘Z’ voor ‘zin’ moet dus niet slechts éénmaal links van de pijl in de eerste regel van de basiscomponent van de syntaxis kunnen optreden, maar ook minstens éénmaal rechts van een pijl, mogelijk alleen in de eerste regel of ook in andere regels (we gaan hier niet nader op deze mogelijkheden, die een zeer gecompliceerd vraagstuk vormen, in). Deze wijze van beschrijving drukt op expliciete wijze de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||
essentie van de traditionele opvatting van onderschikkend zinsverband uit. Bij nevenschikking is de relatie tussen de samenstellende zinnen van de samengestelde zin er een van structurele gelijkwaardigheid en vormt niet de één een syntactische categorie in de andere. Ook de beschrijving van nevenschikking maakt het waarschijnlijk noodzakelijk dat het symbool ‘Z’ rechts in een basisregel optreedt. De transformationele benadering van de zinsanalyse gaat ten opzichte van het vraagstuk der samengesteldheid verder dan in de traditie gebruikelijk is, met name in gevallen van onderschikkend zinsverband. Bij tal van zinstypen die traditioneel als enkelvoudig worden beschouwd, kunnen argumenten worden aangevoerd voor de opvatting dat er meer dan één zin aan ten grondslag kan worden gelegd. In sommige traditionele grammatica's treffen we ten aanzien van bepaalde zinstypen formuleringen aan die op deze opvatting wijzen, zonder dat de betreffende zinnen samengesteld worden genoemd. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormen zinnen met een zg. ‘te + infinitiefconstructie’, die door Overdiep vrij uitvoerig worden behandeldGa naar eind26. en waarvan enkele in dit boek ter sprake komen in § 8.4 over de relatie ‘actief-passief’. Overdiep stelt bij zijn analyse van dit zinstype onder meer de vraag wat de relatie is tussen het onderwerp van de zin, het grammatisch subject (zie § 8.3), en de infinitief. In een geval als Hij beloofde het boek mee te nemen is hij van mening dat het grammatische subject hij ook ten opzichte van de infinitief (het boek) mee te nemen in een subjectsrelatie staat. Uit het geheel van zijn zinsanalyse, die zinnen in essentie specificeert als subject-predikaatsverbindingen (zie § 4.1), volgt dat een dergelijke zin in feite twee subject-predikaatsverbindingen bevat en bijgevolg als ‘samengesteld’ moet worden beschouwd; dat dit een aannemelijke analyse is, wordt betoogd in § 4.2. Zinnen als Ik hoorde de straaljager overvliegen worden traditioneel gewoonlijk als enkelvoudig beschouwd, terwijl de ontleding van deze zinnen in de verschillende traditionele grammatica's nogal uiteen loopt. Ook dit zinstype bevat een infinitief, zonder te evenwel. De natuurlijke parafrase van een dergelijke zin is ‘Ik hoorde dat de straaljager overvloog’ en het ligt dan ook voor de hand | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||
argumenten te zoeken die een met die parafrase overeenstemmende analyse van zo'n zin in twee subject-predikaatsverbindingen steunen. Zulke argumenten zijn niet ver te zoeken. Het blijkt dat de substantiva die in dergelijke zinnen kunnen optreden als straaljager en de verba die kunnen optreden als overvliegen in hoge mate samenvallen met de substantiva en verba die kunnen voorkomen in het onderwerp, resp. het gezegde van zinnen als De straaljager vloog over. Zou men deze overeenkomst niet benutten voor de analyse van Ik hoorde de straaljager overvliegen tot iets als ‘Ik hoorde de straaljager; hij vloog over’, dan zou men de beperkingen in de combineerbaarheid van substantiva als straaljager en verba als overvliegen voor het zinstype met de infinitief en voor zinnen als De straaljager vloog over apart moeten formuleren, hetgeen op herhaling zou neerkomen. Een bevestiging voor de aannemelijkheid van de zojuist gesuggereerde opvatting levert het verschil tussen zinnen als Ik zag de slager slachten en Ik zag het varken slachten. Niemand zal er aan twijfelen dat in de eerste zin de slager in een subjectsrelatie staat tot slachten en het varken in de tweede in een objectsrelatie. Het lijkt zeer moeilijk dit semantische verschil met een syntactische analyse te verklaren zonder meer dan één basis voor deze zinnen aan te nemen. Een voorbeeld uit de literatuurGa naar eind27. van een schijnbaar enkelvoudig zinstype dat beter als samengesteld kan worden opgevat, wordt vertegenwoordigd door zinnen als Neem toch een jongere dan Annie met een bijwoordelijke bepaling van vergelijking (in dit geval dan Annie). Deze zin is dubbelzinnig en kan worden geïnterpreteerd als ‘Neem toch iemand die jonger dan Annie is’ en als ‘Neem toch een jongere dan Annie neemt’. In de interpretatie van dit soort zinnen vullen we de zin a.h.w. aan door de bijwoordelijke bepaling te completeren tot zin. Een analyse van deze zinnen in twee subject-predikaatsverbindingen is de enige tot nu toe voorgestelde oplossing die een verantwoording kan bieden voor het betekenisverschil tussen de twee genoemde lezingen (aan de vraag of dan Annie in beide lezingen een bijwoordelijke bepaling van vergelijking moet worden genoemd dan wel in slechts een van beide interpretaties, namelijk de tweede, gaan we hier voorbij). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een drietal zinstypen die veel overeenkomsten vertonen terwijl slechts één ervan traditioneel als samengesteld wordt aangewezen, vinden we in De lakens liggen opgemaakt in de kast (met opgemaakt als ‘bepaling van gesteldheid’Ga naar eind28.) De opgemaakte lakens liggen in de kast (met opgemaakte als uitbreidende bijvoeglijke bepaling), en De lakens, die opgemaakt zijn, liggen in de kast (met die opgemaakt zijn als uitbreidende bijvoeglijke bijzinGa naar eind29.). Interpretatief is het zonder meer aannemelijk de bepaling van gesteldheid en de bijvoeglijke bepaling en bijzin in verband te brengen met De lakens zijn opgemaakt, een zin met een deverbatief adjectivisch predikaatsnomen (zie § 7.4.2). Hiervoor zijn ook syntactische argumenten aan te voeren, waarvan we er een zullen aanduiden. Nemen we meer dan één adjectief op in een predikaatsnomen, dan blijken er bepaalde volgorderestricties te bestaan: De man was oud en kras, *De man was kras en oud. De klasse der krasse mannen is natuurlijk een subklasse van de klasse der oude mannenGa naar eind30., en dit blijkt te correleren met een kwestie van volgorde. Het betreffende volgordekenmerk treedt ook op in zinnen waarin de betreffende adjectiva voorkomen in een bepaling van gesteldheid, een bijvoeglijke bepaling en een relatieve bijzin: Ik zag de man oud en kras zijn vrouw ondersteunen, *Ik zag de man kras en oud zijn vrouw ondersteunen, Ik zag de krasse oude man zijn vrouw ondersteunen, *Ik zag de oude krasse man zijn vrouw ondersteunen, Ik zag de man, die oud en kras was, zijn vrouw ondersteunen, *Ik zag de man, die kras en oud was, zijn vrouw ondersteunen. Ook hier leidt een analyse van de betrokken structuren in twee subject-predikaatsverbindingen tot vereenvoudiging van de syntaxis, terwijl die analyse tevens in overeenstemming is met ons voorwetenschappelijke inzicht. Het aantal voorbeelden van schijnbare enkelvoudigheid van de zinsstructuur en werkelijkeGa naar eind31. samengesteldheid kan gemakkelijk worden uitgebreid. Wij beperken onze toelichting op de functie van transformaties echter tot de aangeduide gevallen, in de hoop dat die aan het beoogde doel beantwoorden, namelijk dat de transformationele analyse, d.i. een analyse waarmee de semantisch relevante dieptestructuren worden omgezet in fonologisch gespecificeerde oppervlaktestructuren, de door ons gestelde aannemelijkheid heeft gekregen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In § 1.1 hebben wij meegedeeld dat ons boek geen transformationeel-generatieve descripties geeft in de technische zin van die term, die in de voorgaande paragrafen uitvoerig is toegelicht. Ook is opgemerkt dat de generatieve beschrijvingswijze nog niet op grote stukken syntaxis is toegepast, maar dat het principe ervan in de grammatische onderzoeksfase wordt gebruikt om een scherpere beoordeling van analytische overwegingen en argumenten mogelijk te maken. De huidige stand van zaken met betrekking tot de kennis van taalstructuur in het algemeen en van de structuur van afzonderlijke talen maakt, dat volledige uitwerking van generatieve regels naar vrij algemene opvatting prematuur is. De betreffende technisch-descriptieve vraagstukken zijn gecompliceerd en vragen bijzonder veel tijd. Daarbij komt dat een correctie op, of een aanvulling van de oplossing van een syntactisch vraagstuk zeer vaak gevolgen heeft voor grote aantallen regels. Ook dit verklaart waarom de meeste auteurs op het gebied der transformationeel-generatieve grammatica geen volledig uitgewerkte regels geven, maar zich beperken tot een globale karakteristiek van de regels die noodzakelijk zijn of mogelijk lijken om bepaalde syntactische verschijnselen te beschrijven. Een andere reden, en misschien de belangrijkste, is dat het gehele model der transformationeel-generatieve grammatica sedert zijn intrede in de linguïstiek in 1957 op vrij ingrijpende wijze is gewijzigd en nog steeds veranderingen ondergaat. De in hoofdzaak didactische doelstelling die wij met ons boek hebben, maakt het ongewenst de theoretische en technische ontwikkeling van de transformationeel-generatieve grammatica op de voet te volgen. Wel lijkt het ons noodzakelijk dat men bij de bestudering der syntaxis, resp. bij het onderzoek van syntactische vraagstukken, van het bestaan en de aard der betreffende beschrijvingswijze op de hoogte is. Wij zijn bovendien van mening dat het verhelderend kan werken als men zich bij de presentatie en bespreking van syntactische inzichten en onderzoeksresultaten bedient van de belangrijkste descriptieve begrippen van de transformationeel-generatieve theorie. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||
1.4 De waarde van de traditionele grammaticaIn de voorgaande paragrafen hebben wij ons herhaaldelijk bediend van termen en begrippen uit de traditionele grammatica. Ook in de rest van dit boek is dat het geval, terwijl wij daar bovendien op tal van punten aansluiting hebben gezocht bij traditionele syntactische inzichten. Gezien het feit van de kritiek op de traditionele grammatica vereist dit wel enige verklaring. Een van de auteurs heeft eldersGa naar eind32. uitvoerig uiteengezet in welke opzichten de betreffende kritiek hout snijdt en in welke niet; we vatten deze discussie hier kort samen. Bij de beoordeling van taaldescriptief werk dient men onderscheid te maken tussen de wijze waarop de grammaticus zijn onderzoeksresultaten presenteert en die onderzoeksresultaten zelf. Wat het eerste betreft, in § 1.2 hebben we reeds opgemerkt, dat traditionele grammatica's in belangrijke mate exemplificatorisch zijn en hun informatie slechts voor een gering deel in expliciete vorm geven. Zij veronderstellen bij de lezer niet alleen kennis van de taal in kwestie - dat geldt natuurlijk met name voor moedertaalgrammatica's -, maar vooral ook kennis van taal in het algemeen en kennis van wat verschillende talen gemeen hebben. Dat dit een feit is, kan moeilijk anders afdoende worden aangetoond dan door vergelijking van traditionele grammatica's met beschrijvingen die de betreffende impliciete informatie expliciet geven. Zoals gezegd zijn zulke beschrijvingen nog nauwelijks in enige omvang voorhanden. We kunnen daarom slechts verwijzen naar zeer beperkte en globale vergelijkingen als die welke wij in § 1.2 maakten met betrekking tot ja/nee-vragen in het Russisch; zulke vergelijkingen kunnen echter zonder moeite met tal van andere worden uitgebreid en zij geven voldoende grond voor de uitspraak dat traditionele grammatica's zeer algemeen onder het opzicht van de beschrijvingswijze fundamenteel tekortschieten. Op dit tekort grijpt het principe der door Chomsky geïntroduceerde generatieve beschrijvingswijze aan, dat tot nu toe het enige duidelijke alternatief is voor de impliciete beschrijvingswijze der traditie. De hierboven aan het begin van deze paragraaf bedoelde | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kritiek op de traditionele grammatica richt zich niet zozeer tegen het impliciete karakter van de informatie, als wel tegen de semantisch-logische aard ervan. Men voert tegen de traditionele zinsontleding en woordbenoeming, die de meest concrete uitdrukking vormen van de traditionele taalkunde, aan dat de begrippen die eraan ten grondslag liggen geen taalkundige begrippen zijn, maar begrippen die zijn opgesteld op grond van categorieën uit de buitentalige werkelijkheid en van relaties tussen die categorieën. Men denke bij deze kritiek aan aanduidingen van het onderwerp als ‘handelende persoon’, van het gezegde als ‘dat wat een handeling, gebeurtenis of toestand weergeeft’, van het lijdend voorwerp als ‘dat wat de handeling ondergaat’, van zelfstandige naamwoorden als ‘namen van zelfstandigheden’, van bijvoeglijke naamwoorden als ‘namen van eigenschappen van zelfstandigheden’, enz., enz. Het is zeker waar dat deze en dergelijke omschrijvingen voor een belangrijk deel de inhoud van traditionele grammatica's uitmaken. Het is ook waar dat de met deze omschrijvingen toegelichte nomenclatuur geenszins ondubbelzinnig bij het ontleden van zinnen en het benoemen van woorden kan worden toegepast. Met andere woorden, de vaagheid, de vele tegenstrijdigheden en de ontoereikendheid op tal van punten van het traditionele grammatische begrippenapparaat, staan niet ter discussie. Het is echter van het allergrootste belang dat men inziet dat uit de bovengenoemde tekortkomingen niet volgt, dat de delen waarin de zinsontleding zinnen ontleedt, de relaties die met behulp van termen als ‘onderwerp’ en ‘gezegde’ tussen die delen worden gelegd, en de categorieën waartoe die delen worden herleid onder namen als ‘zelfstandig naamwoord’ en ‘werkwoord’, grammatisch of syntactisch niet relevant zouden zijn. De tegen de traditionele taalkunde aangevoerde bezwaren hebben in feite betrekking op de wijze waarop allerlei inzichten in de zinsstructuur onder woorden zijn gebracht, namelijk in termen van slecht gedefinieerde en moeilijk te definiëren semantisch-logische begrippen. De aanvechtbaarheid van de traditionele beschrijvingswijze houdt evenwel niet noodzakelijk in dat de beschreven feiten onjuist zijn of niet ter zake. Toch heeft er in hoge | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mate een overdracht plaatsgevonden van wat kritiek moest zijn op de wijze waarop inzichten werden uitgedrukt, naar die inzichten zelf. Als gevolg daarvan bestaat er een wel niet algemene, maar toch zeer verbreide scepsis ten aanzien van het grammatische of syntactische belang van het grootste deel der traditionele onderscheidingen. Wij delen die scepsis niet, maar zijn er integendeel van overtuigd dat de traditionele grammatica in haar beste vertegenwoordigers belangwekkende en belangrijke informatie bevat. Een van de taken van het huidige grammatische onderzoek lijkt ons een inventarisatie en interpretatie van die informatie. Voor het Nederlands beschikken we daartoe in hoofdzaak over twee voortreffelijke traditionele grammatica's, die van C.H. den HertogGa naar eind33. en die van G.S. OverdiepGa naar eind34.. Er bestaan zeker niet geringe verschillen tussen deze grammatica's, op een enkele waarvan wij in § 2.3 nader zullen ingaan. Hier echter interesseert ons alleen het gemeenschappelijke en dat is, behalve omvang en verscheidenheid van de inhoud, ook de grote kwaliteit. Hierboven hebben wij als een van de opgaven van het grammatisch onderzoek genoemd, dat de erfenis der traditie wordt geïnventariseerd en geïnterpreteerd. Het eerste behoeft geen toelichting; wat het interpreteren betreft bedoelen wij, dat de grammatische onderscheidingen in kwestie in andere dan logischsemantische termen moeten worden beschreven en dat zij bovendien meer dan het geval is in het geheel van de systematiek van de grammatica moeten worden geïntegreerd. Er worden in traditionele grammatica's impliciet tal van samenhangen gesuggereerd tussen structuren die op zeer verschillende plaatsen en in zeer verschillende verbanden worden behandeld. De interpretatie die bedoeld wordt, is dus voornamelijk een systematisering, die ook de opbouw van de grammatica als geheel ten goede moet komen. Behalve voor inventarisatie en systematisering, is er ten aanzien van de traditionele grammatica ook ruimschoots plaats voor uitbreiding. Op dit punt is er de laatste decennia sprake van een zekere stagnatie, die verschillende oorzaken heeft. Een daarvan is ongetwijfeld dat de traditionele grammatica in hoofdzaak wordt gepresenteerd als een analytische procedure, als een methode waarmee willekeurige zinnen kunnen worden gesegmenteerd en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in hun samenstellende delen geklassificeerd; men denke in dit verband aan de traditionele zinsontleding. Het behoeft na de voorgaande paragrafen geen betoog, dat deze wijze van analyseren in hoge mate een beroep doet op de voorwetenschappelijke kennis van degene die haar toepast. Zou men zo'n analytische methode expliciet willen formuleren, dan zou men op nog veel grotere moeilijkheden stuiten dan bij het opstellen van een generatieve grammatica, in termen waarvan men het taalmateriaal moet analyseren (en welke grammatica dus voorondersteld is bij het ontwikkelen van een analytische grammatica). Dit aspect van de zinsontleding is hier echter van minder belang. Wat wel belangrijk is, is het feit dat het materiaal dat aan de analyse wordt onderworpen in hoofdzaak uit grammaticale zinnen bestaat, of die nu met dat doel voor ogen zijn bedacht, of op basis van feitelijk taalgebruik zijn vastgelegd. Dit betekent dat grammatici over het algemeen te weinig werden geconfronteerd met het verschijnsel der ongrammaticaliteit. Het generatief-descriptieve onderzoek confronteert de onderzoeker veel scherper met dat verschijnsel, aangezien hij regels moet opstellen die uitsluitend grammaticale zinnen als zodanig aanwijzen. Bij de toetsing van zulke regels komen uiteraard zeer veel onvolkomenheden aan het licht, die soms een kwestie zijn van de formulering der regels, maar dikwijls ook een onjuist of onvolledig inzicht in de taalfeiten blijken te vertegenwoordigen. Zulke onvolledigheden zijn zeer moeilijk vast te stellen indien men voor het grootste deel of zelfs bij uitsluiting grammaticale zinnen onder ogen krijgt. Men kan dan bijvoorbeeld komen tot globale uitspraken over bijvoeglijke of bijwoordelijke bepalingen die slechts voor zeer bepaalde soorten van deze bepalingen gelden onder zeer bepaalde voorwaarden. Tot besluit van deze paragraaf en dit hoofdstuk nog een terminologische opmerking. Wij gaan er voor dit boek van uit, dat de lezer vertrouwd is met de traditionele grammatische terminologie en wij bedienen ons daarvan ook voordat of zonder dat de betreffende begrippen worden geïntroduceerd en nader toegelicht. Wij ontveinzen ons niet dat deze terminologie geen homogeen geheel vormt, maar menen de kans op misverstand tot een minimum te hebben beperkt. |
|