- mevrouw, de Bijlmer is gebouwd door krankzinnigen.’
Het is of in dergelijke nieuwe buurten zowel de straatnamen als de architectuur deel hebben aan dezelfde stijlloosheid, afkomstig zijn uit het zelfde verarmde universe of discourse. Stijlloosheid niet in de mondaine betekenis, maar in de zin van een vormgevingsdefect - ik herinner aan de straatnamen van daarstraks, die zoals gezegd niets te maken hebben met de werkelijke geschiedenis van de benoemde plekken; de uitgangen -borg, -daal, -vliet, etc. verwijzen niet naar iets wat daar bestaat of bestaan heeft; die uitgangen zijn hier niet descriptief, ze zijn, karakteristiek voor de hele situatie, alleen maar eufemistisch. Het is alsof het geheel, de straat, de bebouwing, de architectuur, kortom het hele nieuwe milieu, net als de staartloze kat beschreven wordt naar wat het niet heeft, naar wat men daar vergeefs zoekt; wie bij dit alles niet onwillekeurig aan het woord aliënatie denkt is een beter mens dan ik.
Het defect manifesteert zich ook op het niveau van de taal. Wat immers is de juiste grammaticale vorm van het antwoord op de vraag ‘waar woont u,’ als uw adres ‘In de Wolken’ luidt? Of, om het niet extra moeilijk te maken en toch in Amstelveen te blijven: ‘Pandora’? Moet men zeggen in, op, aan, mèt lidwoord, zonder lidwoord? In Pandora? In de Pandora? Op Pandora?
Aan het Pandora? Met die onzekerheid correspondeert niet alleen de onmogelijkheid om uit de naam op te maken of het een straat, een plein, een park, een kade is, maar ook de onduidelijkheid van identificatie. Ik herinner er aan hoe een dergelijke straatnaam al gauw een topografische klank krijgt, alsof Pandora een woord was als Panorama, inplaats van de naam van de vrouw van Epimetheus en degene - het toeval bestaat niet - die alle plagen op de mensheid losliet, zoals Ouderdom, Arbeid, Ziekte, Krankzinnigheid, Verderf, en vooral Valse Hoop, om de door deze plagen getroffen mensheid ervan te weerhouden om zelfmoord te plegen.
Speciaal het gebruik van het lidwoord is intrigerend. Niets geeft zo sterk de indruk dat het gebruik van namen aan een systeem beantwoordt, dan de toetsing aan het imperatief om wel of niet een lidwoord te gebruiken. Dat is, terloops, ook de conclusie die men aan een analyse overhoudt als die van Lévi-Strauss over de dierennamen, bij een vorige gelegenheid beschreven; de analyse mag niet kloppen, het systeem is niet achterhaald, maar dàt er een