formulering van des schrijvers opvattingen en opinies. Laten we het er niet over hebben wat makkelijker is, maar ik neem aan dat er in elk geval niet gestreden zal hoeven te worden over het feit dat de waarde van Van het Reves reisbrieven niet ontleend wordt aan de hoge vlucht van die opvattingen of aan de doorwrochtheid van die opinies. Het zijn in feite banaliteiten die het moeten hebben van een grote stilistische oorspronkelijkheid, van een (daarmee gecommuniceerde) afstand tot de eigen opvattingen, en van een werkelijk fanatieke eerlijkheid.
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan dan worden die banaliteiten, zo men wil, ‘op een hoger plan gebracht,’ getransformeerd tot iets anders, tot literatuur. Maar het resultaat is minder fraai als er niet aan voldaan wordt. Er is dan achter een zekere hoeveelheid clownerij een nogal bekrompen en conformistisch heerschap aan het woord, intolerant aan de graat en niet gespeend van een soort Hollandse krenterigheid. Dit zijn burgerdeugden die bij ons in wijde kring weerklank vinden, speciaal die neiging om alles wat niet de vertrouwde, bekende reuk van het eigen nest heeft belachelijk en verwerpelijk te achten, zoals de Indiërs en de ‘gekleurde souteneurs’ in de passages waarnaar ik verwees.
Maar veel mensen zien nu eenmaal het verschil niet. Het is een deprimerend onderwerp. Als gevolg van een en ander heb ik deze week nogal wat tijd doorgebracht met het herlezen van de boeken van Gerard Kornelis van het Reve. Ik herinner mij hoe we er uit citeerden en hele passages van buiten kenden, zoals Simone de Beauvoir vertelt dat de mensen in haar tijd deden met Céline.
Wie daarnaast zoiets kan lezen als dat Dankwoord en al die âneries met Mijn Geliefde Volk en God Zegene U en Roomskatholieke schrijversgroeten, en de zoveelste kostelijke ironisering van de ambtelijke taal, zonder last te krijgen van de buikpijn waar ik het over had, die is werkelijk niet kieskeurig.