Ik geloof niet, dat er volmaakter vertaler bestaat dan Stefan George. Dat zijn
vertalingen van Shakespeare, van Dante en van Baudelaire ooit zouden worden
overtroffen - ik kan mij dit niet indenken. Maar wij hebben ten onzent ook een
vertaler, die hem dicht nadert en althans eenmaal gelijk is gekomen. Ik bedoel
Boutens in het algemeen en dan speciaal in de vertaling, die hij van Rossetti's
gedicht The portrait heeft gemaakt. Deze vertaling is gewoonweg een wonder. Zij
heeft al dadelijk deze meestzeggende eigenschap: dat zij als vanzelf lijkt, dat
het ondenkbaar lijkt, dat zij anders had kunnen zijn, zoo schijnt alles
natuurlijk gekomen en precies wat het wezen moet. Zij volgt volkomen bouw,
rhythme en rijmplan van het oorspronkelijke, zij is bijna letterlijk en tevens
doet zij dit schijnbaar moeiteloos en zonder dwang, geheel met de allure van een
oorspronkelijk gedicht. En neemt men eens de - hoezeer loonende! - moeite,
vertaling en oorspronkelijk naast elkaar te lezen, dan stijgt bij elke strofe de
verbazing, hoe het mogelijk is geweest, dat Boutens tegelijk zoo letterlijk en
zoo natuurlijk, zoo getrouw en zoo schijnbaar vrij heeft kunnen zijn.
‘Het portret’ is in het oeuvre als vertaler zelfs van
Boutens een hoogtepunt en het ware dus onbillijk, van iedere vertaling te
vergen, dat zij aan zoo hooge eischen zou beantwoorden. Toch zullen de eischen,
die ik aan het begin van dit artikel als geldend voor elke vertaling van
gedichten aangaf, n.l. dichterlijkheid en de uiterst-mogelijke letterlijkheid,
zij het in een niet zóó volstrekten graad, moeten worden
gehandhaafd.
Voldoet de vertaling, die Donker van Coleridge's overberoemde ballade heeft
gemaakt, nu hieraan? Mijn eerste indruk, uit een vluchtige lezing in het
tijdschrift, waarin de Ballade van den oud-matroos verschenen is, gekregen, was
bepaald gunstig; bij de rustige herlezing, met den Engelschen tekst erbij, van
die vertaling, heeft deze zich maar zeer gedeeltelijk gehandhaafd. De reden,
zoowel van het een als van het ander, is begrijpelijk. Donker heeft aan den
eisch der dichterlijkheid - deze eigenschap merkt men dadelijk, ook bij nog zeer
vluchtig inzien, aan den ‘toon’ van het gedicht - in vrij
behoorlijke mate voldaan, maar is in dien der letterlijkheid keer vaak
schromelijk te kort geschoten. Dit is hem des te meer aan te rekenen, aangezien
het dikwijls, juist in een gedicht van een zoo lossen vorm en rijmschema als de
Ancient Mariner, met wat meer inspanning te vermijden en dus onnoodig was. En
wat ik nog veel erger vind is,