In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820
(1993)–Luc Korpel– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 4
[pagina 128]
| |
28
| |
[pagina 129]
| |
En hy heeft volkomen gelyk: want die den Griekschen Euripides en den Britschen Shakspere van woord tot woord vertaalen wilde in onze taal, by voorbeeld; zoù een taal voortbrengen veel dùisterrer dan de zogenaamde Hollandsche vertaling van Klopstock door Groenenvelt;Ga naar eind147 dat is - /[3] (want deze kan niet tegenstaande zyne dùisterheid, door een' oplettenden lezer verstaan worden) dat is (zeg ik), een taal, die om verstaan te worden opnieuw eene vertaling of ontcyffering zoú nodig hebben. Maar een al te groote vryheid is even schadelyk, zo niet schadelyker: want deze, werpt, door alleen den waaren zin, zogenaamd, te bewaaren - al het eigenaartige der gezegdens weg. En zo zy ons al den waaren zin eener phrase geeft; zo beneemt zy ons echter de energie en kracht van 't oorspronkelyke, en stopt ons (laat ik my zo eens uitdrukken) den dooden letter in plaats van de bezielde zeggingskracht des Dichters in de hand: of verlevendigt zy dien door den vindingryken geest van den vertaaler of liever vryen navolger - dan bedriegt zy ons op een behendige wys, en geeft ons een valsch denkbeeld van 't oorspronkelyke. Met één woord - ieder taal heeft iets dat haar eigenaartig is - en dat dikwils in een andere taal woordelyk overgezet, een geheel andere bedùiding heeft. Men moet zich derhalve zo lang aan de letterlyke vertaling hoúden als de taal waar in men overbrengt, dit behoùdens dezelven zin en kracht toelaat. Daar dit niet geschieden kan, moet men zyn toevlucht nemen, tot een andere bewoording; maar die nog thans die zelve waarde als 't oorspronkelyke in de taal, waarin men overzet, bezit. /[[4]...] Doch ik geloof reeds genoeg gezegd te hebben, om ú gereedelyk te doen toestemmen, dat een al te letterlyke vertaling, niet anders zou zyn dan een Parodie van 't oorspronkelyke; en dat een al te groote vryheid te veel van den grondtext afwykt. Laat ik ú nog een oogenblik met myn Autheùr ophouden, om ú hem, voor de voorlezing myner vertaling, van wat naderby te doen kennen. /[5] Niet den kieschen, wysgeerigen en door smaak gevormden Voltaire, noch den zoetvloeiënden, treurigen en melodieusen Racine, noch den Plautús en Terentiùs navolgenden Molière - Niet de eenvoùdige schoone Grieksche Toneeldichters zùlt gy in myn geliefden en natúúrlyken Shakspere ontdekken. Zy waren alle - de eene meer, de andere min - de begùnstigde Minnaars der Natuùr, elk van dezen schilderde haar met gemoedsvervoering af, gelyk zy zich in húnne verliefde en verhitte verbeeldingskracht op het schoonst vertoonde. De oude Grieken tooiden haar eenvoudig; de oosterlingen ryk en praalziek; de Barden trots - Maar Shakspere spreekt die taal der Minnaars niet; hy - de zoon der Natúúr, zegt eenvôudig - maar tevens op een' kinderlyken hartroerenden toon: - ‘Daar is myne Moeder!’ - Zyne tafreelen bezitten die verheven juistheid van Voltaire niet; noch de zich zacht in een smeltende beelden en schadùwe van Racine. Neen - men ziet in Shakspere meesterlyke omtrekken, met een stoute hand meestal door 't geval bestierd, daar neêr gezet; hier en daar een aandachtwekkende slagschadùw geeft | |
[pagina 130]
| |
zyn schildery vúúr en leven; maar zyn eeùw was de eeúw der beschaafdheid niet, en zyn coloriet gaat niet altyd met bevalligheid gepaard. [[6]...] De vryheid die ik my in 't vertaalen veroorloofd heb, bestaat hierin, dat ik veel van 't nùttelooze, en dat niet, dan tot verdùistering van zyne schoone vinding strekken kan, achter wege gelaaten heb. Ook heb ik, zo veel my doenlyk geweest is, het telkens verandren der Toneelen, nù in Italien en dan weder in Frankryk, verminderd, (ten minste in een en 't zelfde Bedryf) voor zo verr' my dit heeft kúnnen gelùkken, zonder iets aan 't stùk te benadeelen. Het Caracter van La Feú en een niet veel beteekenende Land Hansworst, heb ik te samen gevoegt om er een Hofnar van te maken, dit is my niet moeilyk gevallen, om dat La Feú, veel van zo een wezen, in vroege- /[7] re eeùwen meer dan nu bekend, bezit. En La Feú zelve breng ik niet op 't Toneel, dan geheel op 't laatst, wanneer hy er ook alleen maar noodzaaklyk is. Voor 't overige heb ik alles aangewend om zo veel de aart van 't Nederdùitsch dit toelaat, de letterlyken zin van myn Autheùr te behouden. Zo echter myn vertaling ù zo sterk niet behaagt, als my dit stùk in 't oorspronkelyke genoegen verschaft heeft, dan moogt gy het vryelyk aan den vertaaler wyten, die zeer wel overtùigd is, dat hy veele schoone trekken van Shakspere niet in die zelfde kracht, overgebracht heeft. [...] |
|