22
W. Bilderdijk (vert.): De Mensch. Popes Essay
on Men gevolgd. Amsterdam, J. Allart, 1808.
‘Voorbericht’ (pp. iii-vi).
Willem Bilderdijks vertaling van Alexander Popes Essay on
ManGa naar eind119 was zeker niet de eerste Nederlandse overzetting. Pope genoot in
de 18e eeuw veel aanzien - niet in de laatste plaats als vertaler van Homerus! -
en zijn werk werd regelmatig vertaald. Zijn Essay on Man
bijvoorbeeld door Betje Wolff ('s-Gravenhage, 1783), door de door Bilderdijk in
dit ‘Voorbericht’ genoemde Van der Dussen (Z.p., 1797) en
door P. van Winter Nsz. (Amsterdam, 1797; zie ook tekst no. 18).Ga naar eind120
Deze Navolging na POPE is door my reeds voor verscheiden jaren in Brunswijk
gemaakt, gelijk uit den Vierden Zang blijken kan. Ik geef het voor POPE niet,
gelijk POPE dacht en schreef, maar gelijk ik my voorstelle dat hy, in het door
hem aangenomen Systema met zijne hem eigen begrippen vereenigd, had moeten
denken en schrijven, om etlijke aanstotelijkheden te mijden. Van de Vertalingen
of Navolgingen die men in onze Taal van dit Werk bezit, zal ik niets zeggen, dan
alleen, dat ik die van den Heer V.D.D. [= Van der Dussen] zonder naam gedrukt,
en niet zeer algemeen bekend, als den zin des oorpronklijks best gevat hebbende,
ondanks hare meerdere /(iv) uitgebreidheid, waar door zy de Paraphrase nadert, van alle de overigen verre onderscheide.Ga naar eind121 Mijne afwijkingen hier en
daar hebben eenige Aanteekeningen veroorzaakt [...]. Ik heb getracht, POPE en
zijn' arbeid op hun echte waarde te stellen, en de blinde bewondering die de
lofspraken van hun, die hem nooit gelezen of half verstaan hebben, verwekten, in
't billijk en rechtmatig oordeel des gezonden verstands te veranderen: mislukt
my dit by het tegenwoordig geslacht, het latere zal mijn poging erkennen, al
moet zy verloren gaan. Verga, wie met zijnen arbeid eenen ijdelen roem bejaagt!
Mijn doel is, aan Dicht- en gezonde Oordeelkunde nuttig te zijn. - Dit weinige
zij genoeg! /(v)
Wat zegt men? 'k ben een bloot Vertaler,
Geen Dichter? - 't Mag zoo zijn, ik wederspreek het niet.
Maar 'k ben, voor 't minst, geen koude praler,
Die de eerzucht verzen wijdt, waar 't hart niet overvliet.
Ik stort mijn' boezem uit, als 't vinkjen in de abeelen,
En vraag niet, wien mijn stem kan streelen,
Maar vier behoefte bot. Mijn Dichtkunst is gevoel,
En, 't zij uit eigen bron gevloten,
Of, uit eene andere borst mijn' boezem ingegoten,
Ik zing en ken geen ander doel. /(vi)