In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820
(1993)–Luc Korpel– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 4
[pagina 102]
| |
21
| |
[pagina 103]
| |
beproeven, ten einde langs dien weg der Vaderlandsche Letterkunde, ware het mogelijk, eenig nut te bewijzen. Niet alleen de algemeen erkende uitmuntendheid van dien grijzen en eerwaardigen zanger boven alle latere dichteren, maar ook de gedachte, dat wij van geen zijner werken in onze moedertaal eene maar eenigzins dragelijke vertaling bezitten, besliste in dezen mijne keuze. Intusschen besefte ik reeds van voren, en ondervond ik nog duidelijker onder de bewerking, de moeijelijkheid der onderneming, aan welke ik mij wilde wagen. Ik besloot derhalve met de vertaling van een enkel boek eene proeve te nemen, en koos daartoe het XXIIste, als meer dan andere op zichzelven staande, en niet met de minste schoonheden prijkende; waarbij ik vervolgens nog het XXIVste of laatste Boek voegde, daar hetzelve mij toescheen met het eerst vertaalde een fraai en gevoegelijk geheel uit te maken. De vertolking van beide deze /(xvii) Boeken biede ik thans mijnen letterminnenden Landgenooten aan, zonder nogtans mij daardoor in het geringste te verbinden, om eenmaal, indien de hemel mij gezondheid en leven spare, die der gansche Ilias te zullen leveren. [.../(xviii)...] Doch het wordt tijd, dat ik hier, ten besluite, nog iets bijvoege omtrent de regelen, welker opvolging ik mij bij deze vertaling heb voorgesteld. Niet alleen heb ik mij toegelegd, om de algemeene vereischten van elke dichterlijke vertaling, zoo veel mij mogelijk was, in acht te nemen, maar in 't bijzonder heb ik getracht mij te hoeden voor twee uitersten, welke ik geloof, dat in de vertaling van Homerus bovenal zorgvuldig moeten vermijd worden. Het eerste en, mijns oordeels, laakbaarst uiterste is dat, waarbij men de eenvoudige Homerische uit- /(xix) drukking met al den zwier en pracht der hedendaagsche dichtkunst omkleedt, en dezen achtbaren en grijzen zanger in een' opgesmukt Fransch modedichter herschept. Hieruit ontstaat natuurlijk een bont en misselijk zamenmengsel van oud en nieuw, en een den goeden smaak hoogst beleedigend contrast tusschen de eenvoudigheid der uitgedrukte zeden, denkwijze en begrippen, en den schitterenden praal der voordragt. Van dit gebrek is, mijns achtens, de bij velen zoo hoog geprezene vertaling van de Ilias door POPE niet geheel vrij te spreken;Ga naar eind117 eene vertaling, welke al, zonder eenig opzigt op het oorspronkelijke, met genoegen moge gelezen worden, maar welke gewisselijk den geest van Homerus te weinig ademt, om aan hen, die zich dien geest hebben eigen gemaakt, te kunnen behagen. Om dit gebrek te vermijden, heb ik mij, zoo veel mogelijk, onthouden van iets tot het oorspronkelijke toe te voegen, of de ongezochte en kunstelooze uitdrukkingen van den Griekschen dichter met meer gezochte en zwierige te verwisselen. Desgelijks heb ik gemeend, dat het behouden der woordelijke herhalingen, welke de eenvoudigheid van den Homerischen stijl kenmerken, en waarvan in het XXIVste Boek eenige voor- /(xx) beelden zijn, tot de getrouwheid behoorde van eenen vertaler, die den oorspronkelijken dichter, zoo veel mogelijk, wilde terug geven. Intusschen geloove ik, dat aan den anderen kant die getrouwheid te verre kan getrokken worden, en eene geheel letterlijke overzetting, hoedanige de Hoogduitsche van STOLBERG en VOSS mogen genoemd worden,Ga naar eind118 den Nederlandschen, of liever den hedendaagschen lezer in de dichtwerken van Homerus minder behagen zou doen vinden. Van daar heb ik | |
[pagina 104]
| |
mij hier en daar verscheidene weglatingen en verkortingen veroorloofd, waardoor ik mij nogtans vleije, dat van het wezenlijke niets verloren is gegaan. Met één woord, ik heb getracht tusschen beide voorgestelde uitersten den middelweg te houden, en daardoor uit te werken, dat, aan den eenen kant, het eigene en kenschetsende van Homerus dichttrant niet geheel onkenbaar werd, en, aan de andere zijde, aan den veranderden smaak onzer tijden eenigermate werd te gemoet gekomen. In hoe verre het mij gelukt zij, dit oogmerk te bereiken, zij aan het oordeel van U en andere bevoegde regteren verbleven. - Dat ik aan onze gewone, berijmde Alexandrijnsche voetmaat boven de nieuwerwetsche, onvolkomene nabootsing /(xxi) van den hexameter der Ouden de voorkeur gegeven heb, zal, vertrouw ik, algemeen goedkeuring vinden. De laatstgemelde ware zeker gemakkelijker, en, blijkens de Hoogduitsche vertalingen van Homerus Werken, voor eene woordelijke vertolking, meer geschikt geweest; welk voordeel ik nogtans, om bovengemelde redenen, eer heb willen vermijden, dan najagen. Doch, al ware het ook dat ik voor mij zelven indien dus genoemden hexameter even veel behagen vond, als dezelve thans weinig bevalligs voor mij heeft, zou ik echter bij den geringen smaak, dien de meerderheid onzer dichtlievende Landgenooten daarvoor betoont, dien bij de vertaling van Homerus niet gebezigd hebben, uit vreeze, dat zulks zijne werken, wier waarde buitendien reeds, door hunnen hoogen ouderdom, den lezeren, van de Grieksche oudheden geheel onkundig, niet zoo terstond in het oog loopt, alle toejuiching zou doen missen. Doch ik begin te vreezen, dat de uitvoerigheid van deze Opdragt, ongevoelig aanmerkelijk wijder uitgeloopen, dan ik mij bij den aanvang had voorgesteld, U verveling moge baren. [...] |