In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820
(1993)–Luc Korpel– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 4
[pagina 81]
| |
14
| |
[pagina 82]
| |
dezer vertaling aangemoedigd zijnde, heb ik mijne onderneeming des te liever willen voortzetten, omdat ik hierdoor gelegenheid had, ook in die uuren, wanneer de luim tot het maken van iets oorspronglijks ontbreekt, mij een werk te verschaffen, waaraan ik mij, als aan een taak, dagelijks zetten kon, en waardoor ik aan anderen van nut kon zijn, terwijl ik mij zelven oeffende, en vermaakte. Ik heb thans het genoegen, 't Eerste deel van dien arbeid aan mijne Landgenooten aan te bieden, waarop (volgens mijn ontwerp) nog twee soortgelijke deelen moeten volgen, met bijvoeging mogelijk van een vierde deel met verhandelingen.
In den eersten aanvang mijner vertaling is de Hoogduitsche uitgaaf van DENIS, in Hexametrische verzen, meest door mij gevolgd; maar weldra heb ik, om nader bij 't oorspronglijke te blijven, al mijne aandacht alleenlijk bepaald bij de Engelsche overzetting van MAC-PHERSON zelf, mij bedienende van den Londonschen druk des jaars 1784;Ga naar eind89 zo nochtans, dat ik somtijds ook de drie hier bovengemelde Hoogduitsche vertalingen, en de Fransche van LE TOURNEUR geraadpleegd heb; terwijl mijne geringe kunde tot hiertoe van 't Italiaansch oorzaak is, dat ik van CESAROTTI'S arbeid geen ander gebruik heb kunnen maken, dan om nu en dan op te merken, waar ter plaatse hij meende de voetmaat zijner verzen te moeten veranderen.
Ik heb, in navolging van DENIS en CESAROTTI, ook voor deze Hollandsche uitgaaf, de verzenmaat boven den ongebonden stijl verkoozen; omdat het mij voorkomt, dat, om iets wezentlijk tot een dichtstuk te maken, in het zelve zekere harmonie voor 't /(xxv) gehoor vereischt wordt. - 't Is waar; door eene prosäische vertaling kan men nader bij het oorspronglijke blijven, en dus den dichter meer in zijnen eigenen aart doen kennen, iets, dat vooräl toepasselijk is op eenen dichter, als OSSIAN, wiens onnavolgbare kortheid, en hem bijzonder eigen spreektrant, door eene vertaling in verzenmaat, zekerlijk verliezen moet. - Ik erken het gewigt dezer bedenking; maar, indien de harmonie der verzenmaat, voor een gedeelte, tot het wezen der poëzij behoort, gelijk de oordeelkundige VAN ENGELEN en anderen te recht hebben staande gehouden,Ga naar eind90 dunkt het mij verkieslijker te zijn, in eene gebrekkiger vertaling van dichtstukken, het wezentlijke der poëzij in allen deele behouden te hebben, dan in eene nauwkeuriger overzetting het wezentlijke voor een gedeelte te missen. Men kan intusschen de proef nemen, wat beter aan het gehoor voldoet, de prosäische overzetting der Gezangen van Selma, te vinden in de Nieuwe Bijdragen tot opbouw der Vaderlandsche Letterkunde D.I. bladz. 265;Ga naar eind91 of die, welke in dit deel bladz. 97, voorkomt? Ja, ik verbeelde mij zelfs, dat mijne vertaling in verzenmaat nader komt aan het Engelsch van MACPHERSON, dan de prosäische overzetting van dat zelfde dichtstuk, in het Lijden van den jongen Werther bladz. 192, ingevoegd.Ga naar eind92
Wegens het gebruik van rijmelooze verzen, zo als ik verkozen heb, vreeze ik, dat mijne keuze aan sommigen mishagen zal; en vinde mij daarom | |
[pagina 83]
| |
verpligt, met een woord, hier bij stil te staan. - 't Zij verre van mij, voor allerlei soort van poëzij in 't Nederduitsch het rijm te versmaden, of allerhande trant van Nederduitsche verzen rijmloos te begeeren. In tegendeel, ik geloof, dat in veelerlei soort van dichtstukken het rijm /(xxvi) met veel nut gebruikt kan worden, bij voorbeeld, in bijschriften, sneldichten, en alle andere gedichten of gezangen, waarïn men puntige spreuken, geestige tegenstellingen, of treffende slagen, ook door een punt in het gehoor, des te dieper in de aandacht, of in 't hart wil doen hechten. Daarenboven komt het mij voor, dat in de meestgewoone verzenmaten, welke men tot hiertoe in onze taal gebruikt heeft, en bijzonder in de zogenaamde Alexandrijnsche verzen, het rijm niet wel gemist kan worden, omdat alle voeten in dezelven uit twee lettergrepen bestaan, en hierdoor ééntoonig klinken. [...] Ik zou derhalven met veelen mijner landgenooten tot sommige soort van dichtstukken, en in onzen gewoonen trant van Alexandrijnsche, en soortgelijke verzenmaten, het Nederduitsche rijm liefst behouden. Doch in zodanige lierzangen, waarin men juist niet bedoelt, ieder couplet tot een soort van puntdicht te maken, maar, waar- /(xxvii) in men veelëer de gedachten en 't hart zoekt met zich te verheffen, en te vervoeren, schijnt het, zoo men maar eene aangename harmonie aan de klanken, door verscheidenheid en éénheid weet te geven, raadzamer te zijn, dat men zijn voortsnellende vaart door het rijm niet laat afbreken, noch beperken. En dit zelfde dunkt mij ook te moeten gelden met opzicht tot een heldendicht; want, dewijl dit een doorloopend poëtisch verhaal moet zijn, 't welk een groot bedrijf op eene schilderachtige wijze voordraagt, schijnt het rijm te dikwils in het gehoor (men vergunne mij deze herhaalde uitdrukking) een punt te plaatsen, hier door de stoute trekken van het ge-enthusiasmeerde verhaal af te breken, en uit dien hoofde in het zelve best vermijd te worden. De groote vraag blijft alleenlijk: of onze Nederduitsche taal geschikt is, om door verscheidenheid van voetmaat zulk eene meerder harmonie aan rijmelooze verzen te geven, dat daardoor 't gemis van het rijm vergoed worde? - Het gehoor alleen moet dit beslissen. [... /(xxviii-xxxvii)...]
Na zo veel tot lof van rijmlooze verzen gezegd te hebben, denke evenwel niemand, dat ik wane, in deze overzetting van OSSIANS gedichten, alles in acht te hebben genomen, het geen daaromtrent met voordeel kan in acht genomen worden. In tegendeel kan het zijn, dat ik aan de woorden wel eens in mijne verbeelding zekeren nadruk, en daardoor aan 't vers een cadans heb gegeven, welke de Lezer, bij 't eerste inzien, welligt niet ontdekken zal. Ik heb niet zo veel nut getrokken uit al de aanleidingen tot variatie, als de aart onzer tale, en de gekozen verzen-maat mij had kunnen opleeveren. Ik ben nu en dan in 't geval geweest, om een min-gewoone, en mogelijk onnatuurlijke constructie te moeten gebruiken, ten einde aan de meening van den dichter, en tevens aan de maat van 't vers te voldoen. Maar ik vertrouw, dat de goedgunstige Lezer, ter verschooning van deze en soortgelijke gebreken, wel in aanmerking zal willen nemen, dat het | |
[pagina 84]
| |
moeilijker is, in eene vertaling, dan in een oor- /(xxxviii) spronglijk dichtstuk, de gebreken, waarvoor de versificatie bloot ligt, altijd te vermijden, en de schoonheden, waarvoor dezelve vatbaar is, van passe te gebruiken. 'k Heb deze zwarigheden wel te gemoet gezien, maar mij daardoor niet laten afschrikken, omdat ik voor mij zelf meer vermaak vond in deze rijmlooze verzenmaat, dan in een ongebonden stijl, of anderen dicht-trant; en ook omdat mijne vertaling (welker waarde altijd verre beneden 't oorspronglijke moest blijven) ten minsten, door rijmloos, maar nochtans in zekere dichtmaat te zijn, eenige meerdere gelijkheid zou hebben met OSSIANS gezangen, die in 't oorspronglijke, voor verr' het grootste gedeelte, ook uit rijmelooze verzen bestaan. [...]
Indien dit werk aan de liefhebbers en beoeffenaars der schoone dichtkunde in Nederland tot nut en genoegen verstrekt, zal ik zulks voor eene aangename belooning van mijnen arbeid houden, en mij aangemoedigd vinden, om rustig voortgaande deze opgevatte taak te voltooijen. |
|