In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820
(1993)–Luc Korpel– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 4
[pagina 59]
| |
10
| |
[pagina 60]
| |
De zelfde redenen, die den Heer KLOPSTOCK bewoogen hebben, om dit werk in den hexameterschen of zesvoetigen verstrant te voltooïen, hebben mij onder anderen mede bewoogen, om hem hierin te volgen. [.../[x-xvii]...] Dat voorts geleerde en des kundige mannen onze taal niet onbekwaam tot den versaard der ouden geoordeeld hebben, blijkt uit de voorbeelden, die, hoewel weinig in getale, daarvan voorhanden zijn. [.../[xviii]...] Indien men, onder het doorleezen deezer vertaalinge, mogelijk hier of daar iets ontmoet, dat met onze gewoone manier van zeggen niet ten volle schijnt te strooken; zo schrijve men zulks niet toe aan mijn onachtzaamheid, of onkunde omtrent de natuur en eigenschap onzer taale, noch verwerpe het straks als eenen germanismus; hoewel ik niet ongeneigd ben om plaats te geeven aan het zeggen van den Heere A. PéLS, in zijne toepassing van Horatius dichtkunst op onze tijden en zedenGa naar voetnoota: ‘In 't woordensmeeden wees omzigtig, én zeer schaars.
't Geschied' met aartigheid, wanneer gij in een vaers
Door fraaije schikking van uw' reede een woord doet kennen,
Dat nieuw gemaakt is, én daar ge ons toe wilt gewennen.
Moet gij ook zaaken, die den Ouden lang voorheen
Verborgen waaren, met een' nieuwen naam bekleên;
U wordt de vrijigheid, in dat geval genomen,
Ligt toegestaan, doet gij 't schaamachtig, én met schroomen.
Ja 't nieuw gesmeede, komt het uit het Hoogduitsch voort,
Wordt, wat geboogen zijnde, een goed gebruik'lijk woord./[xix]
't Verlóf, dat Korenhart [= Coornhert] krijgt
van den Néderlander,
Zal dat aan Vondel, Hoofd, aan Meijer,Ga naar eind65 óf een ander
Geweigerd zijn? waarom benijdt, én doemt men mij,
Zét ik een woord, óf twé, mijn Moeders taale
bij;
Daar Roemer Visschers, én daar Spiegels pén, doen blijken,
Dat zij, tót hunnen lóf, het Néderduitsch
verrijken,
En veele dingen met een woord, nieuw opgebragt,
Uitdrukken. Want het is van alle tijd geächt,
'k Laat staan geoorlófd, als men ongewoone zaaken
Benoemen moet, daartoe een' nieuwen naam te maaken.Ga naar eind66
Maar men toetze het voorkomende aan de regelen, waaraan ik mij heb moeten onderwerpen, als: Alle prozaïsche woorden en uitdrukkingen te vermijden; geen onedel woord, of dat niet edel genoeg is, te bezigen; niet ligt eene spreekwijze te gebruiken, waar de Dichter de zaak door een woord uitgedrukt heeft; verzen, waarvan de derde voet een trochéus of spondéus is, zo zelden als mogelijk te | |
[pagina 61]
| |
gebruiken, ingevalle de zin met de afsnede eindigt, en eindelijk den Dichter geene bijvoeglijke woorden te geeven, of te neemen. Daar bij zij men gedachtig, dat ik doorgaands getracht hebbe, het oirsprongklijke van zo nabij te volgen, als de verschillende aard en eigenschappen der beide taalen scheenen toetelaaten, om niet ook op mij toepaslijk te maaken het zeggen van den Heere KLOPSTOCK: Dat het een treurige eere voor dichteren is overgezet te worden; dat ze daardoor niet slechts zo wat /[xx] versluïerd of in 't geheel vermomd; maar verhoeteld, en dan, tot vergoeding, verfraaid, en als men 't op 't slimste met hun maakt, en dat geschiedt gansch niet zelden, veranderd wordenGa naar voetnootb. Niet dat ik vertrouwe, dat mijn arbeid onberispelijk zal zijn; als te wel bewust, hoe verre de volmaaktheid van de menschelijkheid afgescheiden is; maar dit is ten minste zeker, dat ik geene moeite gespaard hebbe, om die zo weinig berispelijk te maaken, als mij mogelijk ware. [...] |
|