In Nederduitsch gewaad. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1760-1820
(1993)–Luc Korpel– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 4
[pagina 42]
| |
5
| |
[pagina 43]
| |
ten van Frankryk voortgebragt, niet in 't Engelsch vertaald en door de Natie gunstig aangenomen? Op de zelfde wyze hebben de Franschen met de Engelsche en Italiaansche Werken gehandeld: Pope, Thomson, Milton, Fielding, Shakespear, en veele anderen zuilen der Britsche Geleerdheid, Dichtkunde en Beschaafde Letteren worden, met een Fransch kleed omgord, in Vrankryk zo wel als in hun Vaderland geliefkoosd. En de Engelschen hebben de eer dat zy in 't schryven van Romans een' nieuwen weg gebaand hebben, uitmuntende in waarschynlykheid en echte characters, waarin de Franschen, door derzelver Vertaalingen onderwezen, zich een' roem maaken hen na te volgen. Op de zelfde wyze hebben alle Natiën gehandeld: de Don Quichot is byna in alle hedendaagsche taalen te vinden. - Is het dan niet onbillyk de Hollanders - alléén aan gebrek van Smaak te beschuldigen om eene rede, die zo wel op alle andere Natiën als op hen toegepast kan worden? Eene reden, die, al ware zy op hen-alléén toepasselyk, nog niets van het gestelde bewyst.Vertaalingen bederven noch verdooven geenszins den Smaak: zy breiden dien uit; zy zuiveren dien van aangeborene vooröordeelen; zy strekken aan verheven Geesten tot een spiegel, om, van alle waanwysheid ontslagen, zichzelven te leeren kennen, en van die kennis een nuttig /(396) gebruik te maaken. Dit blykt inzonderheid aan die Duitschers [...]. Sedert eenige jaaren hebben dezelve ongelooflyke vorderingen in de fraaije Letteren gemaakt: en het tydstip hunner vorderingen is juist het zelfde, waarin zy de beste Werken der Engelschen en Franschen in hunne taal hebben overgebragt. Die vertaalingen hebben by hen den goeden Smaak ontbolsterd, hen de onbevalligheid van hunnen langwyligen en ingewikkelden schryftrant ontdekt; hen met Smaak leeren denken en schryven. En het ware te wenschen dat wy de Duitschers in dit stuk evenaarden. Duitschland is thans de zetel der Geleerdheid, de voedster der Kunsten en Weetenschappen [...], en, daar Engeland en Frankryk thans byna niet dan beuzelingen uitleveren, verrykt Duitschland de Geleerde Waereld met vernuftige Werken, die door de andere Natiën vertaald worden, en wier overzetting in de Nederduitsche taal niet dan het grootste nut kan te weeg brengen. De Fransche Tooneeldichters, inzonderheid Corneille, Racine en Moliere, worden met recht als de herstellers en beschaavers der Tooneelpoëzy aangemerkt. Crebillon, Voltaire, Destouches, Marmontel en andere groote Vernuften zyn die meesters op 't spoor gevolgd, en door hunnen yver is 't Fransche Tooneel alöm beroemd geworden. Braave Dichters van alle beschaafde Natiën hebben 't zich geenszins tot schande gerekend hunne Landgenooten die schoonheden te leeren kennen, en hen die door goede vertaalingen mede te deelen: en zouden wy, Hollanders, wier kenmerk altoos de nyverheid is geweest, dien buit aan anderen overlaaten, zonder ook onzen Landaart daarin te doen deelen? Zouden wy die vruchten versmaaden uit een dwaas vooroordeel, omdat ze niet op eigen grond zyn gegroeid? Neen, geeft men ons na dat wy dwaasheden der andere Natiën, en in 't byzonder der Franschen, gretig over- /(397) neemen, ten minsten verdienen wy geen berisping, wanneer wy ook de goede en geestige voortbrengselen van 't vernuft der Vreemden ons eigen maaken, en door welbehandelde Vertaalingen het groot aantal onzer braave Landgenooten, die niet in andere taalen ervaren zyn, zo | |
[pagina 44]
| |
wel op ons Tooneel als in hunne leesvertrekken trachten te stichten, tot nut te strekken en te vermaaken. [.../(398-99)] Ik beken echter dat ons Land tegenwoordig zo veele eigen ontworpen Werken van geleerdheid of vernuft niet voortbrengt als andere Landen: en het ware te wenschen dat het tegendeel mogt blyken. Zekerlyk is zulks eenigzins aan de Constitutie van onze Regeering en grootelyks aan gebrek van aanmoediging te wyten; doch dat de naauwe bepaalingen van onzen dominanten Godsdienst de grootste oorzaaken zouden weezen dat veele bekwaame Schryvers achterwege blyven, kan ik niet even goed toestemmen.Ga naar eind47 Dat Godgeleerde Schryvers van de heerschende Kerk zich naar haare Wetten schikken is billyk; en zulks heeft dit Land met de meeste Landen gemeen: maar wat gemeenschap hebben alle andere soorten van Werken van Geleerdheid en Vernuft met de gevoelens der heerschende Kerk? Doch in andere Landen word de Geleerdheid niet alleen met lof en eerbewyzing, maar ook met geld beloond; en schoon de spreuk Honos alit Artes, Eer voed de Kunsten, gegrond is, is het niet minder zeker dat Eer de menschen niet voed. Een bekwaam Schryver zal derhalven, indien hy zyn bestaan of verbetering van zyn bestaan niet uit de voortbrengselen zyner pen kan vinden, eerst zorgen voor het noodige, en zyne uitgekochte uuren slechts aan zyne zucht tot letteröefeningen opöfferen. Dus is het hier inzonderheid met de Dichtkunst gelegen: de meesten die dezelve oefenen slyten den gantschen dag aan andere noodzaakelyke bezigheden, en de overgehouden tyd, telkens afgebroken zynde, is voor hen niet wel geschikt tot eigenvindingen van eenig belang, in welker bearbeiding een Autheur altoos den saamenhang van 't geen hy reeds heeft opgesteld dient in hoofd te hebben: dit ongemak hebben de Vertaalingen niet, en dit doet hen dikwils daartoe overgaan, om evenwel op de eene of andere wyze hunne Dichtlust te voldoen. Eene goede Vertaaling te vervaardigen is echter moeijelyker dan men in 't algemeen wil gelooven. Men moet dikwils sterker denken, om te denken als een ander gedacht heeft, dan als men zyn eigen verbeeldingkracht den teugel mag vieren. Men moet eene grondige kennis hebben van de taal, waarïn het Werk geschreven is, en van die in welke men het overbrengt: de byzondere eigenschappen en eigenäartige spreekwyzen der origineele taal moet men weeten te on- /(400) derscheiden, en daar zy niet in gelyke uitdrukkingen te vertaalen zyn, 't geen dikwils gebeurt, moet een gezond oordeel de gelykbeteekenende spreekwyzen onzer taal opspooren en het onnavolglyke daarmede vergoeden. Men moet den zin meer in 't oog houden dan de woorden of uitdrukkingen van 't oorsprongklyke: Wie al te slaafsch vertaalt word duister: doch wie hierin te veel vryheid gebruikt, doet zyn' Autheur te kort. Het kenmerk des Autheurs in styl en schikking moet men zodanig volgen, dat een ervaren kenner den Autheur in de vertaaling-zelve duidelyk kan gewaar worden. Men moet de invulselen, die alle Dichters, in wat taal zy ook mogen schryven, somtyds gebruiken om het vaers vol te maaken of het rym of de maat te vinden, kunnen ontdekken, en zo men die niet noodig heeft dezelven achterwege laaten. Alle uitweidingen moet men zorgvuldig | |
[pagina 45]
| |
vermyden, anders is men genoodzaakt geduurig aanvulselen te zoeken, en de styl des Auteurs raakt met de kracht der vaerzen weg. [...] |