Ook op het gebied van de Nederlandse rekenwoordenschat leveren de zestiende-eeuwse auteurs een belangrijke bijdrage. Bij hun pogingen om de nieuwe rekenmethode zo begrijpelijk en duidelijk mogelijk aan hun leerlingen te onderwijzen, gaan ze op zoek naar geschikte rekentermen, die aanvankelijk in het Nederlandse taalgebied met beschikbaar zijn. Ze verbasteren en vertalen Latijnse en buitenlandse rekentermen en vormen vele nieuwe Nederlandse rekenwoorden.
De auteurs van de rekenboeken kan men dus enerzijds zien als verbreiders van een nieuwe wiskundige ontwikkeling en anderzijds als wegbereiders van toekomstige wiskundige ontwikkelingen. Dat maakt een nader onderzoek van hun boeken zeer de moeite waard. Tevens kan een onderzoek van deze historische bronnen nieuw licht werpen op zaken als het rekenonderwijs in de zestiende eeuw, didactische opvattingen die im- of expliciet door de auteurs van de rekenboeken gehanteerd werden, de soorten vraagstukken waar kooplieden en beoefenaars van technische, administratieve en financiële beroepen in hun praktijk mee geconfronteerd werden, het bronnengebruik van de auteurs en de onderlinge relaties tussen de rekenboeken.
Al deze aspecten zullen in deze studie aan bod komen. De centrale onderzoeksvraag is tweeledig:
- | Welk rekenonderwijs blijkt uit de rekenboeken? Dat wil zeggen, wat werd onderwezen, aan wie, door wie en op welke wijze? |
- | Welke bijdrage hebben de rekenboeken geleverd aan de ontwikkeling van de wiskunde, het onderwijs, de didactiek en de rekenterminologie in het Nederlandse taalgebied? |
Voor het onderzoek waren 36 Nederlandstalige rekenboeken beschikbaar: 12 handschriften en 24 gedrukte boeken. Drie van deze rekenboeken dateren uit de vijftiende eeuw, de overige 33 zijn uit de zestiende eeuw afkomstig. De oudste tekst is geschreven in 1445, de jongste is gedrukt in 1600. Het jaartal 1600 is als een kunstmatige scheidslijn gekozen om de omvang van het onderzoek enigszins binnen de perken te houden, maar er zijn ook in de zeventiende eeuw nog veel vergelijkbare rekenboeken geschreven. Elf van de 36 rekenboeken zijn een herdruk of een woordelijk afschrift van een eerder werk uit het corpus. Van de overige 25 rekenboeken is geen woordelijk overeenkomstige voorganger gevonden, maar er zijn vaak wel een of meer relaties gesignaleerd met werken binnen of buiten het corpus. Een groot aantal auteurs heeft bij de samenstelling van hun werk fragmenten uit eerdere rekenboeken afgeschreven, vertaald of bewerkt. Een overzicht van het corpus is achter in deze studie te vinden in bijlage II.
De beschrijving van de resultaten van het onderzoek is als volgt ingedeeld:
De eerste twee hoofdstukken schetsen het historische decor waarin de rekenboeken een rol gespeeld hebben. In het eerste hoofdstuk gaat het om de verbreiding van de Hindoe-Arabische cijfers en de bijbehorende rekenmethode in Europa. Het tweede hoofdstuk geeft een beeld van scholen en onderwijs, met name van het rekenonderwijs waarbinnen de rekenboeken gebruikt zijn.
In de hoofdstukken 3 en 4 wordt het wiskundige gedachtegoed van de auteurs gepresenteerd zoals dat uit hun rekenboeken valt af te leiden. Hun doelstelling is, hun leerlingen te leren rekenen met Hindoe-Arabische cijfers en vervolgens die