De derde Handelinghe. 4. VVtkomste.
Naéman, Baésa, Hasaél, Amanus.
SLaet Israel, nu al ghy weirbaren Handen,
Juyght Sirien d'wijl d'Hemel strijdt voor't Rijck.
Bevrijt uw's Vaders Erf, beschermt u eyghen Landen,
Ghy Princen Adats vroom, niemant als snoo en wijck.
Wie roemt van syne macht, dat hy is ons ghelijck?
Wie-telt de veelheyt van ons wijdt-beroemde daden?
Wie straft den Krijgher hier van het bedreven quaden?
En telt syn oude Eeuw zoo wijdt als Sirier doet?
Wie toont syn Stam zoo groot gheteelt van edel Bloet?
Als wy? siet, ons Devijs is, Temmer van der Aerden.
Ras, blaest de Krijghs-basuyn, blickt met u blancke Swaerden
Zoeckt neerstich den Tyran, die vromen heeft bedroeft.