Geur van geestelijcke specerijen, uytgebreyt in eenige stichtelijcke rym-wercken, over verscheyde stoffe
(ca. 1690)–Frans Hoefnagel, Barent Pietersz. Kompas– AuteursrechtvrijStemme: Psalm 116. Ick heb den Heer lief, want hy heeft verhoort, &c.1. ICk hebbe lief den Heere mijnen Godt.
Om dat hy is mijn overgoede Vader,
Mijn hulp, en troost-fonteyn en goedtheydts-ader,
Mijn toevlucht in den noodt, mijn deel en lot.
2. Wie soud' uyt al de krachten dien hy heeft,
Dien grooten Heer' niet lieven, en beminnen;
Die soo veel soets die geene brenght te binnen,
Die 't reyn gemoedt na Godes wil beleeft?
3. Het is een Iock, dat lieff'lijck, is en soet;
Den Heer alleen te lieven, en te leven.
Die hem geheel hier toe maer komt begeven!
't Baert sulcken rust en vreughde in 't gemoedt.
4. Dus, o mijn Ziel! t'wijl ghy hier iets van smaeckt,
Soo soeck uw Godt geduurigh aen te kleven.
Wilt u geheel nu aen hem overgeven.
Siet dat ghy dit niet weder quijt en raeckt.
5. Wel, lieve Heer! ick danck u voor dit goedt,
Dat ghy aen my onweerdigh gaet bewijsen:
Mijn Ziel moet steets u loven ende prijsen.
Om dat ghy my soo veel genade doet.
6. Heer! sta my by: geef dat ick nimmermeer,
Van 't rechte padt ten leven af en wijcke:
Wilt met uw geest my noch al meer verrijcken,
Op dat ick heel mach leven tot uw eer.
Altijdt Aendaghtigh. |
|