Dalfser muggen
(2006)–Ruben Koman–
[pagina 141]
| |
Hoofdstuk 10
| |
[pagina 142]
| |
gen. Maar 't lukte niet zo erg. Totdat de jonkvrouwe, die lokken 'm en d'r was iniens 'n deure lös en scheurt 'm 'r in en meteen de deure achter 'm dicht in 't slot. Toen was 't ergste gevaor achter de rugge. Van kasteel Rechteren bij Dalfsen ziet de toerist alleen de buitenkant, maar volgens de verhalen gaan zelfs de bewoners niet elke kamer binnen. Eén vertrek is al sinds mensenheugenis niet open geweest, hoewel de sleutel in het slot steekt. Het is daar volgens de overlevering binnen niet pluis. En dat nog wel, terwijl er toch de misgewaden moeten liggen van de vroegere huiskapelaan. Er moet nog wat zijn in die rommelkamer. Lang geleden heeft men er een jager in gelokt, die door een dolle jachthond of wolf was gebeten. De deur ging achter hem op slot en dagen lang heeft men de man horen brullen. Nu heerst er de stilte van het graf en niemand durft die kamer binnen te gaan. Selles (1996) geeft de dolle man de naam Joris de Vos, de jagermeester. Volgens het verhaal was er op het kasteel Rechteren een kapel, waar vóór de hervorming de Heilige Mis werd opgedragen door een geestelijke van het slot. In werkelijkheid lag de kapel niet in het slot. Voor kasteel Rechteren ligt een stuk grond, dat lange tijd ‘de kapelweide’ werd genoemd, omdat daar vroeger de kapel Rechteren stond. Toch werd waarschijnlijk later wel een kamer in het slot als huiskapel ingericht.Ga naar eindnoot2 Men geloofde overigens dat men hondsdolheid met zilver zou kunnen genezen. Als bescherming tegen de hondsdolheid moest je jezelf in je duim bijten. Een ‘dolle hond’ zou volgens het volksgeloof hondsdolheid hebben opgelopen door bij vloed zeeschuim te hebben gegeten.Ga naar eindnoot3 ![]()
Graaf Jacob Hendrik van Rechteren (1831-1878) was volgens de Dalfsenaren zó sterk, dat hij zijn eigen paard kon optillen (schilderij van N. Bisschop, ca. 1870)
De huidige bewoonster van kasteel Rechteren, gravin E.M.C. Van Rechteren Lim- | |
[pagina 143]
| |
purg, ziet het verhaal als grote onzin. ‘Het verhaal kende mijn grootvader al. Iemand heeft waarschijnlijk een slok teveel op gehad, en daarna is het verhaal in de wereld gekomen. Met de bewuste kamer wordt mijn eigen kamer bedoeld. Het beste zou zijn als dergelijke verhalen verdwijnen.’Ga naar eindnoot4
Over de familie Van Rechteren Limpurg gaat het volgende volksverhaal: ‘Men vertelde over Jacob Hendrik graaf van Rechteren, de overgrootvader van de huidige gravin, dat hij zo sterk was, dat hij zijn eigen paard kon optillen.’ (Dalfsen)Ga naar eindnoot5 | |
10.1.2 De bron die nooit bevriest‘Neeltje uit Dalfsen, een “deerntien”,Ga naar eindnoot6 had een jaar lang gediend in één van de buurtschappen onder aan de Lemelerberg. Het was normaal dat ze aan het eind van het jaar vrijaf zou krijgen om te spinnen en te weven. Op oudejaarsdag ging het Sallandse meisje dan ook richting Dalfsen. De boer had nog zo gezegd dat zij om de berg heen moest gaan. Toch nam zij de kortste weg om op tijd op “töfeltiesaovend” aan te komen.Ga naar eindnoot7 Maar op nieuwjaarsdag was Neeltje nog niet aangekomen in Dalfsen. Eén van haar broers ging daarop naar de buurtschap de Regge. Er werd een zoekactie op touw gezet met verschillende boerenzonen. Omdat het licht gesneeuwd had, waren er sporen van een wolf te zien op de Lemelerberg. Later vonden de mannen een lange geul, waardoor de wolf Neeltje bleek te hebben meegesleurd, en bloedvlekken van het meisje. Het verhaal van de Dalfser Neeltje wordt, voor zover bekend, voor het eerst opgetekend door T.W. van Marle in de ‘Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren’ van 1839. Pas de laatste eeuwen is er waardering gekomen voor het opslaan van volksverhalen. Regionale almanakkenGa naar eindnoot10 zijn een belangrijke bron voor onze kennis van het oudere volksverhaal. Vooral in de 19e eeuw, hun bloeitijd, mocht de plaatselijke elite er graag in rijm of proza verhalen met een lokale kleur in publiceren. Ten dele gingen deze terug op de mondelinge overlevering, ten dele ook kregen ze door de populariteit die ze verwierven een plaatsje in die overlevering. De wolven waren een grote plaag in de omgeving van Friesland, zo ook in het jaar 1232. Zij verslonden schapen, vielen de mensen aan en haalden zelfs de lijken uit de graven.Ga naar eindnoot11 Toen de Friezen een algemene wolvenjacht op touw zetten, vluchtten de wolven richting Overijssel. Ook hier waren zij een ware plaag en werden de dieren doodgeslagen of verdreven.Ga naar eindnoot12 In de 16e en 17e eeuw waren ze nog zo talrijk, dat de Overijsselse steden gemeenschappelijke wolvenjachten organiseerden en dat er in de weiden wachters werden aangesteld om het vee tegen de roofdieren te beschermen. Sinds het midden van de achttiende eeuw probeerde men ze vooral met wolfsklemmen te vangen. Met trom- | |
[pagina 144]
| |
mels joeg men de wolven uit hun schuilhoeken in de diepe, overdekte wolfskuilen.Ga naar eindnoot13 Het volksverhaal zou kunnen zijn ontstaan in deze periode, maar ook aanmerkelijk jonger of ouder kunnen zijn. | |
10.2 Kozakkensagen10.2.1 Kozakken vermoord‘Volgens het verhaal bleven twee Russische kozakken na hun krijgsdienst rond 1813 in Oudleusen achter. Op den duur was de soldij van de mannen op en de twee huurlingen gingen als zwervers door het leven. Op een kwade dag waren twee vrouwen aan het werk op het land. De twee Russische kozakken vergrepen zich aan de dames, die het op een gillen zetten. Van schrik zetten de twee mannen het op een lopen. Met behulp van de buren werden de daders opgespoord en doodgeslagen. De bewoners in de buurt begroeven de twee heren, in hun mooie kledij, onder de paardenstal van het boerderijtje. Op de hoek Hessenweg-Vosser Stouwe (nu de Veldweg) te Oudleusen, bouwde Albert Hendrik Tilhaar omstreeks 1845 de bewuste arbeiderswoning. De boerderij werd in 1957 afgebroken. Op de fundamenten van de woning, op dezelfde plaats, staat nu een andere hofstede. Als het verhaal van de moord werkelijk is gebeurd, is het maar de vraag of de mannen daadwerkelijk kozakken zijn geweest. ![]()
Onder een boerderij in Oudleusen zouden kozakken begraven liggen
Het kunnen ook kooplui, zigeuners, joden, marskramers, of andere buitenstaanders zijn geweest. Ook ontmoetingen met ruiters uit andere landen, vooral uit Polen en Pruisen, werden als ervaringen en botsingen met kozakken gezien.Ga naar eindnoot15 Er zweefden soms vreemde zielen door veld en bos. Tussen Zwolle en Dalfsen was het leven heel wat minder veilig dan binnen de stadsmuren.Ga naar eindnoot16 Daarnaast staat het niet vast of er daadwerkelijk een moord heeft plaatsgevonden. Over het korte verblijf van de kozakken in Nederland gaan tientallen volksverhalen. Hoewel de kozakken slechts een half jaar bleven (1813-1814), werd hun optreden een bron van vele (sterke) verhalen, waarbij ze vaak, ten onrechte, in een kwaad daglicht werden gezet. Het steppevolk werd steevast aangeduid als rovers, bandieten en woeste krijgers. En altijd met de toevoeging: ruw, gewelddadig en meedogenloos.Ga naar eindnoot17 De komst van de kozakken maakte een overweldigende indruk op de Nederlanders. Uit verhalen en geruchten had men zich van dit | |
[pagina 145]
| |
volk geen best beeld gevormd. Hun komst en hun verblijf spraken enorm tot de verbeelding.Ga naar eindnoot18 Verhalen over kozakken hebben dan ook vaak een groot fantasiegehalte.Ga naar eindnoot19 ![]()
De heer A.H. Kloosterman bij de plek waar kozakken begraven zouden zijn
Nadat Napoleon op het slagveld bij Leipzig een totale nederlaag had geleden in de grote Volkerenslag van 16 tot 19 oktober 1813, verschenen enkele weken daarna de eerste Russische troepen aan onze grenzen. De voorhoede bestond uit cavalerie-eenheden, die op snelle paardjes her en der langs de oostgrens van Nederland opdoken. Het waren de kozakken. In november 1813 kwamen de gevreesde kozakken aan de grens van Nederland, om de gehate Fransen uit ons land te verdrijven. De kozakken trokken op 18 november naar Heemse, bij het Overijsselse Hardenberg. Daar werd het eerste kozakkenkampement op Nederlands grondgebied opgezet. Op 19 november 1813 trokken de ‘halfwilden’ de IJssel bij Zwolle over.Ga naar eindnoot20 Een gelijksoortig verhaal, met het motief van een vermoorde kozak, is bekend in Winterswijk. Op de afgelegen boerderij Eelink in de buurt van dit dorp werd volgens de overlevering een kozak doodgeslagen. ‘Den boer maken zich ton zo mieterig en sloog den Kozak in ene kaere dood. Maor wat zol der noo wel niet gebeurn! “Laow den bolle (stier) oet den stal halen. Dan grave wi'j daor een gat, daor stoppe wi'j um in”, gaf de knecht als goode raod. Den Kozak worden netkes begraven.’Ga naar eindnoot21 Vele jaren later werd de kozak nog eens opgegraven en meteen overdekt met een betonlaag. Het was een familiegeheim gebleven als de metselaars hun mond hadden gehouden. In Dalen (Drenthe) liggen ook twee kozakken begraven, in de voortuin bij een boerderij, die nu heel toepasselijk ‘De Kozakkenhoeve’ heet.Ga naar eindnoot22 | |
10.2.2 De kozakken te slim af‘Deze kram stamt uit de tijd van de terugtocht van Napoleons troepen uit Rusland. De Kozakken zaten de vluchtelingen nog op de hielen, wat tot gevolg had, dat de soldaten probeerden onder te duiken bij boeren; ook in deze streek. De boer en de boerin werden uit de bedstee verjaagd en de paarden op stal gezet. | |
[pagina 146]
| |
![]()
De kram uit het Oosterveen in Nieuwleusen
Het nog bewaard gebleven exemplaar van de kram is gevonden in een boerderij, anno 1721, aan het Oosterveen alhier.’ (Nieuwleusen)Ga naar eindnoot24 Over het korte verblijf van de kozakken in de omgeving is nog een overlevering bekend. Het verhaal gaat, dat een ring in een muur in Nieuwleusen herinnert aan de tijd dat de kozakken in deze contreien vertoefden.Ga naar eindnoot25 Het blijkt hier volgens de overlevering te gaan om een kram uit de kozakkentijd. Het bovenstaande verhaal lijkt onwaar te zijn. In november 1813 overschreden de kozakken voor het eerst onze landsgrenzen. Het enige wat de kozakken hier deden was het wegjagen van de aanwezige Fransen. Dat de boer en de boerin door de Franse soldaten uit hun bedstee werden verjaagd lijkt dus onmogelijk. Ook niet door de kozakken. Doorgaans sliepen de kozakken buiten tegen hun paarden aan rond een kampvuur. De boeren zouden geen kans hebben gekregen om er met kozakkenpaarden vandoor te gaan, ook gezien de wijze waarop zij sliepen. Zo meldt een ooggetuige tijdens het overtrekken van de IJssel bij Zwolle: ‘Zij weigeren in de huizen ingekwartierd te worden. Zij bivakkeren buiten bij grote vuren, waarbij men hen soms, als zij hun kleren drogen, geheel naakt ziet liggen. Zij bezitten zeer veel kracht, hebben grote trek in stelen, doch staan onder goede discipline [...].Ga naar eindnoot26 Hun officieren spreken meest Duits of Engels.’ Bovendien waren er militaire wachtposten, waardoor het stelen van paarden niet waarschijnlijk is. De bewuste kram zal er dan ook niet door de soldaten zijn ingeslagen. Aannemelijker lijkt het dat de boeren angst hadden dat hun paarden werden geroofd. Daarom mochten ze niet in de wei lopen en werden ze misschien aan een stevige kram vastgebonden. Het familieverhaal van de kram stamt misschien in oorsprong uit de kozakkentijd maar de ingrediënten zijn zodanig verwrongen en door elkaar gehaald, dat er weinig oorspronkelijks en geloofwaardigs meer in het verhaal zit. | |
10.2.3 Kozakken hakken er op los‘De kozakken waren in 1813 in het land en zij verschenen ook in het dorp Nieuwleusen, waar Jan Koezen woonde. “De kozakken komen! De kozakken komen,” riep de verbaasde herbergier Jan Burger. De bevolking van Ni'jlusen was samengestroomd, om de woeste Tartaarse ruiters te zien naderen. 't Waren voor de eenvoudige Overijsselse boeren sprookjesfiguren uit een vreemde wereld. Zij reden lenig en snel op hun kleine paardjes het verbaasde Nieuwleusen tegemoet. Velen van de Nieuwleusenaren wisten niet of hier vriend of vijand binnenviel. Een romantische en indrukwekkende stoet denderde over de stoffige paadjes van het dorp. De kozakken waren voor de Nieuw- | |
[pagina 147]
| |
leusenaren zonderlingen, toegetakeld met lange jurken, schaapsvachten, sabels en bajonetten. Het verhaal ‘de kozakken hakken er op los’ is ontleend aan een eeuwenoude overlevering uit Nieuwleusen. In het westelijke gedeelte van het tegenwoordige Nieuwleusen stond het Tolhuis. In 1813 was Jan Koezen hier herbergier-tolgaarder. Nog in de Sint Andrea's of Agatha's vloed in 1825 stond het tolhuis in de woeste golven. Volgens de overlevering moest destijds een kalf op zolder worden geslacht om aan het eten te blijven. Volgens de verhalen uit de kozakkentijd verscholen de bewoners van het tolhuis zich bij de komst van de kozakken in 1813 met hun hebben en houden in de tolhuiskooi. Een sabelhouw in een kozijn in het huis van de familie Bonte in de Kerkenhoek was nog lang een herinnering aan deze bevrijders.Ga naar eindnoot28 Het spookverhaal en de ruzie is bij het verhaal verzonnen door de auteur van de ‘Dalfser Muggen’. In werkelijkheid gaat het dus om twee verschillende overleveringen.
Een volksverhaal van een sabelhouw van een kozak komen we ook tegen in Zeerijp in Groningen. In Zeerijp hadden de kozakken, net als in vele andere dorpen, hun bivak op het kerkhof. Onder de toren was een soort smederij. Het gebeurde eens, zo wil het verhaal, dat de kozakkensmid ruzie kreeg met een kozak die zijn paard wilde beslaan. Deze laatste maakte zich tenslotte zo kwaad, dat hij zijn lange sabel trok om de smid een kopje kleiner te maken. Het slachtoffer kon net op tijd opzij springen. Hij kreeg geen schrammetje. Maar de toren wel: door de hevige slag vloog er een flinke brok uit de muur. Vandaag de dag is nog te zien, waar die hoek uit de toren is geslagen.Ga naar eindnoot29 | |
[pagina 148]
| |
10.2.4 Kleine mensen met kleine paardjes‘De kozakken waren ooit hier en er werd gezegd dat het kleine mensen waren met kleine paardjes.’ (Dalfsen)Ga naar eindnoot30 In de volksverhalen van het korte verblijf van de kozakken in Nederland wordt vaak uitleg gegeven over de paarden van de ruiters. De kozakkenpaarden vielen op vanwege hun kleine formaat.Ga naar eindnoot32 De Nederlanders hadden zeer waarschijnlijk dit soort paarden nog nooit eerder gezien. Zij reden soms op Donsky's en Kazachs. Met deze min of meer raszuivere Donsky's en Kazachs, maar ook met vele kruisingen, kwamen de kozakken in 1813 naar Nederland.Ga naar eindnoot33 ![]()
De paarden die de kozakken bereden waren soms raszuivere Donsky's en Kazachs, maar vele keren ook een kruising
![]()
Een kozak op zijn paard
In andere volksverhalen wordt over de paarden gezegd: ‘...en zij bereden sterke, kleine, stekelharige paarden waar hoge zadels op lagen’Ga naar eindnoot34, ‘...als de paarden beslagen moesten worden, dan gooiden de kozakken ze op de rug en hielden de poten vast met behulp van een ladder. Het was een wonder hoe ze op die kleine paardjes konden rijden.’Ga naar eindnoot35 ‘[Ze] reden op kleine vlugge paardjes, veelal geelachtig van | |
[pagina 149]
| |
kleur, met lange fladderende manen, die er, evenals de ruiters, erg onderkomen uitzagen.’Ga naar eindnoot36 In Twente vertelt men het verhaal dat de kozakken op zulke kleine paardjes zaten, dat ze met de voeten aan de grond kwamen als ze door de bocht gingen.Ga naar eindnoot37 ![]()
De in Dalfsen gevonden ‘kozakkenmunt’ is een kopeken-stuk uit Rusland (ca. 1810-1825)
In 1979 werd in Dalfsen een '2 Kopekenstuk van circa 160 à 170 jaar oud' gevonden, dat tussen 1810 en 1826 zou zijn geslagen. Er wordt verondersteld dat de munt via de Rusluie te Vriezenveen (handelaren met Rusland) in Dalfsen is terecht gekomen of in de tijd van Napoleon is meegebracht.Ga naar eindnoot38 Baron van Dedem uit Dalfsen meent echter dat de munt met de kozakken naar Dalfsen is gekomen: ‘De Russische kozakken zijn ondergebracht in de Hervormde Kerk, waar ook hun paarden gestald waren. De sporen van hun verblijf zijn nog terug te vinden op de bovenkant van de oude eikenhouten kerkbank, die vroeger tot Den Berg heeft behoord. Op de bovenkant kan men nog enige krassen zien, door de paarden met hun tanden er in gebracht. Het lijkt mij dus veel waarschijnlijker, dat die munt door het verblijf van de kozakken in Dalfsen terecht is gekomen.’Ga naar eindnoot39 | |
10.3 Verdronken Spanjaarden‘Boer Flip Nijhoff vertelde dat een wagen met Spanjaarden in een kolk bij Hessem is gereden. De paarden verdronken en de wagen ligt nu volgens het verhaal nog op de bodem van de “wienkolk” aan de Markeweg. Het verhaal is bekend bij een aantal mensen. Sommigen weten niet of het Fransen of Spanjaarden zijn. Zijn zoon vertelde me dat er een kanon met acht paarden in de kolk is gereden.’ (Dalfsen: Hessem)Ga naar eindnoot40 | |
[pagina 150]
| |
10.4 Verborgen schatten‘Verzamel op aarde geen kostbaarheden, want die vergaan of worden gestolen.’Ga naar eindnoot41 | |
10.4.1 Joodse schat‘Volgens overlevering heeft de joodse gemeenschap in de Tweede Wereldoorlog haar joodse rituele voorwerpen begraven op de joodse begraafplaats. We zijn gaan graven en vonden een gat, maar geen schat. Misschien hebben ze een blok hout begraven in het gat. Waarschijnlijk hebben ze de schat op een andere plek verborgen en daarvoor een zak met houtblokken in de plaats gedaan.’ (Dalfsen)Ga naar eindnoot42 | |
10.4.2 Van goudketels en goudstukken‘Zooals Donars donderbeitel, diep in de aarde gedrongen, na zeven jaar weer boven komt, zoo nadert zulk een schat van zelf langzaam de oppervlakte, naar men zeide elk jaar een hanenschreê. Ter bestemden tijd, na zeven of honderd jaar, is hij boven - te middernacht bij volle maan. Dan “bloeit de schat” en hij moet verlost worden, anders verzinkt hij weer in de diepte voor langen tijd.’Ga naar eindnoot43 ‘In de Mataram zou zich volgens de verhalen in de Kettelkolk een ketel met goud bevinden. Misschien is dit verhaal verteld om de arbeiders vroeger hard te laten werken bij het uitgraven van de kolk.’ (Dalfsen)Ga naar eindnoot44 ![]()
In de Kettelkolk zou een ketel met goud verborgen zijn
Hier en daar is volgens overlevering een schat begraven of elders verborgen. In onrustige tijden, bij oorlog en volksverhuizing of als er een gerucht was van rondreizende rovers, verborg de vluchtende zijn geld of kostbaarheden in de grond of ergens anders. En vaak kwam de eigenaar niet terug en nam het geheim mee in zijn graf. Zo ontstaan in het volksgeloof de sagen over verborgen schatten.Ga naar eindnoot47 Wanneer de schat wordt opgehaald (dit kan onder meer | |
[pagina 151]
| |
op aanraden van een wichelroede) moet men zwijgen en moet de schatgraver onschuldig zijn: het liefst arme dorpsknapen of herdersjongens. Schatten worden in het volksgeloof ook dikwijls bewaakt door slangen, draken, duivelsGa naar eindnoot48 en spoken.Ga naar eindnoot49 | |
10.5 Normaal verspreidde de pest in Dalfsen![]()
Normaal in Dalfsen (1997)
‘In Overijssel wilden woedende varkenshouders desnoods met geweld voorkomen dat boerenrockgroep Normaal op 9 augustus 1997 in het Achterhoekse Velswijk zou optreden. | |
[pagina 152]
| |
De Klassieke Varkenspest is voor het eerst in 1830 in Amerika beschreven. Eerder is het virus niet als zodanig herkend. In Nederland dook het virus halverwege de 19e eeuw op. Vanwege allerlei ziekten onder het vee werd een algehele biddag gehouden voor het vee. Nadien zou de varkenspest nog vele malen toeslaan.Ga naar eindnoot55 De varkenspest is erg besmettelijk, al is het een raadsel waar de ziekte vandaan komt. De overheid nam tijdens de varkenspestepidemie talloze maatregelen, waaronder het inenten van gezonde varkens, het stil zetten van alle vervoer van dieren, het (preventief) ruimen van (besmette) boederijen en een fokverbod.Ga naar eindnoot56 Op 5 augustus 1997 werd een eerste geval van varkenspest in Dalfsen geconstateerd. In sommige gevallen was er tijdens de varkenspestepidemie van 1997 een haast panische angst voor besmettingen te constateren. Vergaderingen gingen niet door en carnavalsoptochten werden afgezegd.Ga naar eindnoot57 Ook werd een popconcert van de rockband Normaal inzet van een conflict. Via bezoek aan de concerten zou de ene varkenshouder de ander besmetten, die vervolgens de ziekte mee naar huis zou nemen. Het toeval wilde dat de band op verschillende plaatsen gespeeld had, waar de ziekte was uitgebroken: in het zuiden van het land, maar ook in het oosten van Nederland, bij Toldijk en Hoonhorst te Dalfsen.Ga naar eindnoot58 Boeren wilden een optreden van de boerenrockgroep Normaal verbieden, uit angst dat fans uit de besmette gebieden het varkenspest-virus zouden overbrengen. Al tweemaal eerder was er een verband gelegd tussen een optreden en uitbraak van de varkenspest. In Dalfsen werd ‘toevallig’ na een optreden van de groep een geval van de ziekte geconstateerd, waardoor de verhalen steeds heviger werden. Enkele varkenshouders dreigden een concert te zullen tegenhouden, maar dit gebeurde uiteindelijk niet. De popgroep ontkende het verband tussen optredens en varkenspest. Wel moest al het publiek bij binnenkomst door een ontsmettingsbak lopen.Ga naar eindnoot59 Wetenschappelijk gezien is een dergelijke vorm van varkenspest-besmetting niet mo- | |
[pagina 153]
| |
gelijk. Van het dier kan het virus via de mens rechtstreeks op een ander varken worden overgebracht. Wat niet kan, is het overbrengen van het virus van een mens naar een mens en vervolgens weer naar het dier.Ga naar eindnoot60
De angst voor ziekten, waaronder de varkenspest, neemt in de volksverhalen en in het volksgeloof een belangrijke plaats in. Het betreft hier een typische moderne sage of gerucht. Een andere variant van het verhaal is de angst voor de uitbraak van de gekke-koeienziekte.Ga naar eindnoot61 Bennie Jolink van de band Normaal zegt over het volksverhaal: ‘Destijds was ik woedend over de berichtgeving. Ook vooral van het NOS Journaal die het hele varkenspestgebeuren wekenlang als een humoristisch, komkommertijd-item hebben benaderd, terwijl de getroffen boeren toch in diepe ellende zaten. De opbrengst van het betreffende optreden hebben we afgestaan aan de twee eerst getroffen gezinnen (ergens in de Peel). Ik kan me goed herinneren dat boer Melis (zo heet hij) met tranen in z'n ogen zei: “Gij zijt den enige die nog an ons denkt.”’Ga naar eindnoot62 | |
10.6 Maarten Luther![]()
Kerkhervormer Maarten Luther (1483-1546). Luther vond dat de essentie van het christendom niet lag in een ingewikkelde organisatie met de paus als leider, maar in de rechtstreekse communicatie van het individu met God
‘Volgens de overlevering is Maarten Luther te Deventer in een der kerken begraven. Op zekeren morgen komt de kapelaan in de kerk en daar barst Luther eensklaps den grond uit door de vloer en gaat voor de kapelaan staan. Deze herkende hem terstond en vroeg wat hij wilde. Luther antwoordde dat hij terugkwam (of dat hij niet rusten kon) vanwege zijn met zonden bezoedeld geweten, omdat hij zich door de scheuring die hij gemaakt had, al heel te buiten had gegaan. De kapelaan nam verder geen notitie van hem, maar verliet de kerk en liet Luther achter met zijn onrustig geweten. Langzamerhand komen de menschen te kerke en zien Luther daar staan in het volle besef dat hij zich tegen de Kerk had verzet. Het volk wordt eindelijk zoo met Luther verlegen, dat het de kapelaan roept. Deze komt nu terug en drukt Luther op dezelfden plaats den grond weêr in, waar hij vandaan is gekomen.’ (Dalfsen: Hessem; Deventer)Ga naar eindnoot63 Hoewel de sage over Maarten Luther niet in Dalfsen is gesitueerd, is het een volksverhaal dat in Hessem bij Dalfsen is verteld aan het einde van de 19e eeuw. Het verhaal werd in 1892 opgetekend als ‘R.C.- | |
[pagina 154]
| |
bijgeloof’ en is behalve in Hessem ook opgetekend in de regio Didam (Gelderland).Ga naar eindnoot64 De in Nederland uiterst zeldzame vertelling moet de katholieke gedachte onderstrepen dat Luther na zijn dood naar de hel is gegaan voor zijn zonden.Ga naar eindnoot65 In werkelijkheid is Maarten Luther begraven in de Slotkerk te Wittenberg. | |
10.7 Onderaardse gangen‘Volgens de verhalen lopen er onderaardse gangen van het kasteel Rechteren naar de oude kerk in Dalfsen, tegenover de Rabobank. Ik heb dit verhaal ooit van iemand gehoord; ik weet niet meer wanneer.’ (Dalfsen: Rechteren)Ga naar eindnoot66 ![]()
Onder de Hervormde Kerk te Dalfsen zouden gangen lopen
Volksverhalen over onderaardse gangen zijn in Nederland algemeen bekend.Ga naar eindnoot67 Het metselen van één of meer onderaardse gangen die gelegenheid gaven om te vluchten, zich van proviand te voorzien of de belegeraars onverhoeds te overvallen, kwam bij de bouw van kastelen wel voor.Ga naar eindnoot68 Het verhaal van de onderaardse gangen in Dalfsen is algemeen bekend, al zijn er nooit gangen onder de kerk gevonden.Ga naar eindnoot69 Op basisschool ‘Het Kleine Veer’ te Dalfsen weet iedere leerling te vertellen over de onderaardse tunnels van kasteel Rechteren naar de kerk. Deze verhalen komen meest aan de orde tijdens de geschiedenislessen of tijdens een kringgesprek.Ga naar eindnoot70
De huidige bewoonster van het kasteel, gravin E.M.C. Van Rechteren Limpurg, meldt dat de verhalen over de onderaardse gangen ‘onzin’ zijn.Ga naar eindnoot71 Op de plaats waar nu de grafkelder is van de graven van Rechteren, waar volgens verhalen de gang zou beginnen, stond altijd een molen. De terp van de molen is uitgegraven tot deze grafkelder.Ga naar eindnoot72 Er zouden dus nooit gangen kunnen zijn geweest. Kasteel Rechteren te Dalfsen stond bekend als roofridderkasteel. Een bekend rijmpje dat eens een wapenspreuk was: ‘Rhuten en roven is geen schand, dat doen de vorsten hier in 't land!’ Volgens een verhaal zouden de burgers hierop hebben geantwoord: ‘Hangen, raden, koppen steken is gheyn sunde, Were dat nit, wy en behelden niet in den munde.’ | |
[pagina 155]
| |
10.8 Veldwachter Pals‘Dalfsen bezat ooit de legendarische veldwachter Pals. Hij maakte zich geliefd bij de landgoedeigenaren maar de, vaak uit nood, stropende bevolking had wat meer moeite met de man. Dagenlang zat hij achter de stroper(s) aan. Het lukte hem niet ze te pakken. Pals besloot bij de buit, die in de strik zat, te wachten. Hij viel echter in slaap. Toen hij wakker werd, was de strik leeg. Onverrichter zake keerde hij naar huis toe. Deze (waarschijnlijk lokale) anekdote hoort bij een groep verhalen, waarin succesvolle dieven een min of meer humoristische, soms ook dreigende boodschap op een briefje of op deuren achterlaten. Dergelijke verhalen zijn onder meer bekend uit Friesland en Groningen. Zo kennen we het rijmpje: ‘Wij zijn hier met ons zessen
Wij dragen lange messen
Als het roven is gedaan
Zullen wij aan het brandstichten gaan!’Ga naar eindnoot75
| |
10.9 Graf- en gevelstenen10.9.1 Grafstenen‘Volgens overlevering zou bij de Nederlands Hervormde Kerk een grafsteen met de volgende tekst hebben gestaan:
‘Hier rust Hans Kingeling
Die zo scheef op zien vuuten ging
Oh Heer,
Maak zien schonkenGa naar eindnoot76 liek
En nemt hem op in oen Hemmelriek
Ie nemt de lammeren toch ok an
Loat deze bok dan ok metgoan.’ (Dalfsen)Ga naar eindnoot77
Een andere versie luidt: ‘Bij de Nederlandse Hervormde Kerk te Dalfsen zou een grafschrift (plank/zerk) aanwezig geweest zijn ter herinnering aan een overleden hannekemaaier (grasmaaier uit Westfalen)Ga naar eindnoot78
Hieronder rust Hans Kingeling
Die zo schel en schaafGa naar eindnoot79
op ziene vuuete ging
O Heer maak iej zien schonken liek
En neemt 'm op in oew Hemelriek
Iej neemt de lammeren ok toch an
Loaet deze bok dan ok meegoan.’ (Dalfsen)Ga naar eindnoot80
Volgens de overlevering zouden op vele grafstenen en andersoortige stenen door het land merkwaardige, hilarische en ‘wijze’ opschriften hebben gestaan.Ga naar eindnoot81 Bijgeloofbestrijder Teenstra (1843) plaatst vraagtekens bij het waarheidsgehalte van veel van deze grafschriften.Ga naar eindnoot82 Ook verschenen in boeken ‘grappige’ grafschriften, vaak verzinsels, omdat men rond het graf plezier wilde beleven.Ga naar eindnoot83 | |
[pagina 156]
| |
10.9.2 De dichtende boer‘Een spotdicht uit de tijd toen de dolerendenGa naar eindnoot84 samengingen met de cocksianenGa naar eindnoot85 aan de Emmastraat (de buurt in de omgeving van smederij Schutte heet: “De vier gezichten”):
In het huis der vier gezichten, naast het
Cocciaans gebouw
woont een man, die heette Peter
heeft een kin gelijk een veter
(was verboden om te zingen of ten ge-
hore te brengen of te schrijven)
Als ik dan niet meer mag schrijven
Waar moet ik met m'n krijt dan blijven.’
(Dalfsen)Ga naar eindnoot86
Sinninghe (1943b) geeft het verhaal voor wetenschappelijke vergelijking en studie van de volksverhalen een apart typenummer: ‘SINSAG 1331: Der dichtende Bauer verspottet in Reimen das Gericht.’ In dit verhaaltype wordt op een humoristische wijze kritiek geleverd op de maatschappij. Een variant van het verhaal komen we onder meer tegen in Amsterdam, Den Briel, Dordrecht, Nootdorp, Rijp, VenhuizenGa naar eindnoot87 en tussen HoornGa naar eindnoot88 en EnkhuizenGa naar eindnoot89. De Dalfser tekst ‘Als ik dan niet meer mag schrijven, Waar moet ik met m'n krijt dan blijven’ is een reactie van ‘de dichtende boer’ die het werd verboden een bepaalde tekst (op een uithangbord/krat) te schrijven. Andere variaties op deze zinswending zijn: ‘Als ik de waarheid niet mag schrijven, dan zal ik alles maar blauw blauw laten blijven.’Ga naar eindnoot90 De ‘dichtende boer’ Peter, met ‘een kin gelijk een veter’, zou kleermaker Peter Ruiters (1821-1904) zijn, die woonde in het ‘Huis der vier gezichten’. De grootvader van Peter Ruiters was als kleermaker vanuit Duitsland naar Dalfsen gekomen.Ga naar eindnoot91 Het sage-thema van de ‘dichtende boer’ kan gebruikt zijn als inspiratiebron voor de tekst over Peter Ruiters, of het betreft hier ‘slechts’ een schakel in de bekende volksoverlevering. ![]()
‘Boudt, maar boudt op Godt betroudt’
Gevelstenen dienden ook als teken van wijding, van het stellen van een woning onder Gods bescherming om behoeding te verzekeren tegen ongeluk en al datgene, wat boze machten teweeg zouden kunnen brengen.Ga naar eindnoot92 Behalve op uitbanning van het gevaar van buiten, heeft de huiszegen, die men vroeg, betrekking op de vrede in het huis zelf.Ga naar eindnoot93
We kennen in Dalfsen een gevelsteen met de tekst: ‘Boudt, maar boudt op Godt betroudt (anno 1681)’, nu nog aanwezig op Kerkplein 7. Deze steen geeft blijk van Godsvertrouwen en is een variant op een zeer bekende en wijd verbreide huisspreuk: ‘Wie op God vertrouwt heeft welgebouwd’. De spreuk is voor het eerst als spreekwoord beschreven door Johannes Agricola von Eisleben (1494-1566), een Duitse theoloog, die tijdens de Reformatie de zijde van Luther koos. De tekst is, in verschillende variaties, onder meer bekend in Duitsland en de gemeenten Denekamp en Enschede.Ga naar eindnoot94 | |
[pagina 157]
| |
![]()
Op een steen te Dalfsen is (wellicht) een donderbezem te zien. Deze beschermde in het volksgeloof onder meer tegen tovenarij
Op de oostelijke kerkdeur in Dalfsen stond eens: ‘Bewaert uwen voet als ghij ten huise Godts intreedt.’Ga naar eindnoot95 Op een andere steen is (wellicht) een ‘donderbezem’ te zien en de tekst: ‘Met u gemot na bovn sit, acht al de ardsch dinge nit, 1685’.Ga naar eindnoot96 Een donderbezem is een symbool dat in bakstenen muren werd aangebracht. Het beschermde volgens het volksgeloof onder meer tegen tovenarij.Ga naar eindnoot97 |
|