| |
| |
| |
V.
Corrie was stil van natuur; passief. Maar door haar volharding werd grotendeels 'n gemis vergoed aan opbruisende energie.
Ofschoon niet buitengewoon begaafd, had ze steeds op school tot de eersten behoord. Ze werkte later voor middelbaar Duits met 'n nauwgezetheid en vlijt die één voor één alle moeilikheden te boven kwamen.
Haar vader was overleden toen ze nog vijftien moest worden. Dat Corrie het volgend jaar in gezelschap zo in-zich-gekeerd kon zijn, werd begrijpelik gevonden. Maar later vervolgden de kennissen haar door telkens deelnemend te vragen: ‘Hoe kom je zo stil?’
| |
| |
Toen wende ze zich op partijtjes een vrolikheid en vertoon van belangstelling aan, om aan die opmerkzaamheid te ontkomen.
Er was daarbij geen sprake van opzettelik anders zich voordoen. Zelf vond ze het zonderling dat ze druk was en opgewekt in gezelschap van vreemden, stil bij haar moeder of bij 'n vriendin, en tòch niet van uitgaan hield.
In haar meisjesdromen had ze zich liever de vrouw gedacht van een geposeerde man, die iets wàs in de wereld, dan van 'n onberekenbaar jongmens, zoals ze er telkens ontmoette. Ze voelde een vage angst voor die jeugdige heren. Hun overdreven beleefdheid, hun blikken, hun woorden, waarvan ze niet wist veelal of ze ernstig waren gemeend, maakten haar zo niet schuw, dan toch voorzichtig. En niet zonder moeite kon ze in hun bijzijn zich vrij blijven voordoen.
Toen ze boven de twintig kwam, dacht ze niet dat ze ooit zou trouwen. En wanneer ze
| |
| |
een enkele maal in vertrouwelik spreken verzekerde dat ze niet naar 'n huwelik verlangde, was ze oprechter dan de meeste van haar vriendinnen, die beweerden het op dit punt met haar eens te zijn.
Haar studie gaf haar genoeg te doen. Of ze bij 't onderwijs gaan zou, wist ze nog niet. In ieder geval, ze kon met haar akte, ook niet-getrouwd, onafhankelik wezen.
Ze kwam nu en dan bij Verweghe aan huis, als vriendin van Marie. Die 'r brave vader bewonderde en vereerde zij. Dat hij haar vragen kon om z'n vrouw te worden, was vóór Maries bruiloft nooit bij haar opgekomen. Toen had ze 't vermoed en - gehoopt. Maar hoe was het mogelik, dat een man die zo hoog stond, háár zou verkiezen - uit allen? Toch was het gebeurd. Wat was ze er trots om geweest, en gelukkig!
Ze glimlachte als men haar vroeg of ze 't niet jammer vond, er haar studie van 't Duits
| |
| |
aan te geven. Ze glimlachte, als haar vriendinnen voorzichtig.... o zo voorzichtig, lieten verstaan dat het akelig was dat Verweghe de vijftig al achter zich had....
Hoe weinig kenden ze haar!
Als ze verloofd was geweest met 'n jonge man, ze zou zich nooit zo gerust en zo kalm tevreden hebben gevoeld.
Verweghe bleef nà zijn trouwen, zoals ze hem had gekend: voorkomend en ridderlik.
Natuurlik was het niet alles zó, als zij het zou hebben gewenst. Dat kon niet, dat had ze vooruit geweten. Maar - hij begreep haar meisjesschroom, verschrikte haar niet, had geduld...
Kort na haar trouwen stierf haar mama. Ze werd weer stiller. Soms vroeg hij haar, wat haar scheelde en of haar iets drukte. En ze zei hem, dat ze gelukkig was, en ook thuis zo stil was geweest. Hij zweeg er toen over. Half schreef hij het toe aan
| |
| |
't verlies van haar moeder, gedeeltelik ook aan haar zwangerschap. Na Frankjes geboorte fleurde ze op in groter bewegelikheid. In de plaats van haar stil-in-zich-zelve-leven kwam het vertroetelen van haar kind, het zingen, het sussen, het spelen.
Zo ging àlles goed, tot voor anderhalf jaar.... Toen was de Molder gekomen.
Behalve Lonte, zijn patroon, kende hij niemand in de stad dan Verweghe, een volle neef van zijn vader.
Hij had een visite gemaakt. Cor vond hem eerst onbeduidend; en, voor zo'n knappe forse jongen, grappig-verlegen. Haar man had er dadelik op gestaan, dat hij aanlopen zou als hij lust had. Om de veertien dagen kwam hij dineren.
Zijn verlegenheid duurde niet lang. Ook bleek hij goed ontwikkeld. Hij viel haar mee....
Zo was het begonnen. Ze merkte al gauw, dat de Molder genoot in haar bijzijn. Zij wist ook wel dat hij kwam om háár, en
| |
| |
moeite moest doen om beleefd naar Verweghe's verhalen te luisteren. Zijn zoekende ogen dwaalden steeds naar haar af.... Zijn bewustzijn, van haar vervuld, kon nauweliks iets anders bevatten....
Toen kwam ook bij Corrie, onmerkbaar in het eerst, toen langzaam-aan groeiend, 't ontroerend gevoel, het nog òngekende, van liefde, die haar deed smachten naar hèm, zijn handdruk, zijn aanraking.... Ze hield van Verweghe. Maar hartstochtelik was die genegenheid nooit geweest.
Toch - sterker dan hartstocht en liefde, was bij haar het plichtsgevoel. Nooit, nooit mocht iemand vermoeden, wat soms in haar omging. Vooral de Molder niet. Ze wilde zijn blikken ontwijken; niet horen de warme toon in zijn woorden, niet voelen die alles belovende druk van zijn vingers....
Maar als ze alleen was, kwam het tere denken aan hèm, het fantazeren....Dat kon
| |
| |
ze niet tegengaan.... en ze schaadde er niemand mee....
Zij voelde 'n poos zich gelukkig door dit vergelijk. Ze hoefde zich niets te verwijten, en toch genoot ze bijwijlen een zaligheid nooit gekend, in het bewustzijn van brandend te worden begeerd door wie ze beminde....
Hij was het, die haar opschrikte uit haar droom. Eens, toen ze alleen waren 's avonds - Verweghe was uitgeroepen - begon hij over zijn liefde. Ze wou hem doen zwijgen; vergeefs, hij wist dat ze van hem hield.... Hoe het haar schokte, ze toonde geen zwakheid. Niet erkennen.... Dat nooit.... En ze sprak als 'n oudere zuster; hem troostend, òpbeurend, wijzend er op, dat het dwaas van hem was.... Het kòn immers niet....? Nooit mocht hij er meer over spreken. Hij moest haar vergeten. Hij was nog zo jong, zovéél geluk stond hem nog te wachten. En zij had haar man.... en haar kind....
| |
| |
Ze voelde zich ongewoon sterk toen ze zo had gepraat.... Zó sterk, dat zij niet aandringen wilde op wat ze eerst had gemeend dat noodzakelik zijn zou: dat hij haar nooit meer bezocht.... Maar zonder dat ze 't gevraagd had, bleef de Molder vier weken weg. Voor de Zondag dat hij verwacht werd, zond hij 'n ekskuus in een briefje aan haar man: hij ging uit de stad, naar zijn ouders....
En Corrie miste hem; werd onrustig, verlangend. Ze vroeg zich af of hij altijd wegblijven zou.
Toen hij terugkwam, deden beiden of er niets was voorgevallen.
Maar Corrie voelde zich niet langer gelukkig. Ze was veranderd. Een onvoldaanheid die haar niet losliet, die alles omnevelde en vergrauwde, matte haar af. Dat leven, zoals ze het had gekend, eerst thuis, toen met Verweghe, en ook met Frank, och ja, het was goed geweest, wezenlik goed; en ze vond zich ondankbaar
| |
| |
en slecht, dat het haar nù niet bevredigde....
Maar het drukte haar. Door dat alledaagse, dat vroeger zo rustig-geleidelik scheen, werd ze nu benauwd. Ze verlangde naar ander geluk. Naar 'n wild, hartstochtelik zich geven, volkomen bevrediging, lessing van gloeiende liefde-dorst....
Haar eerst zo hoog en sterk willen werd langzaam nu ondermijnd. En zo kwam het geloof, dat.... wat ze nog vreesde, niet wilde.... en waar ze toch ondanks zich zelve naar smachtte - dat het eenmaal gebeuren zou.... dat het was als besloten en vóór-bestemd....
Herhaaldelik stiet ze dat denkbeeld met kracht van zich af. - Neen, nooit! Ze wìst immers dat er ellende en wroeging moest volgen, wanneer ze niet sterk bleef.... En toch, het was of dat voorgevoel.... die overtuiging.... zich in haar binnenste vastzoog.
| |
| |
Zij wìst - en het maakte haar rampzalig: haar wilskracht verslapte. Als Adriaan aandrong, wilde, wìlde - kon ze zich dan verzetten?
Ze twijfelde.... Hóópte van wèl.... maar vreesde.... En hoop en vrees smolten saam....
Zo werd het onvermijdelik.
In het eerst vermocht zij de werklikheid niet te geloven.
Was het háár overkomen, háár?!
Maar hoe kòn het, dat ze met vrije wil zich verlaagd had, onteerd! Haar vertrouwende man bedrogen! Ze werd door gedachten gefolterd, die alle hoop op geluk, op 'n draaglike toekomst zelfs, schenen uit te sluiten. O, die eerste, afschuwelike dagen.... Maar toen, stil werkende in haar binnenste, buiten het schrille bewustzijn òm, begon een herstellen, een opleven, groeien van die inwendige kracht, die geknakt scheen.
| |
| |
En na haar wanhoop.... na die twee dagen dat ze zich, hoofdpijn voorwendend, opsloot, kwam onbestemde berusting, haar zelf onverklaarbaar.... en soms, in ogenblikken van half-vergeten, spon zij zich troostgedachten, verhullend, als lichte sluiers, de vlek in haar leven....
Ze had immers Frank.... En Verweghe hoefde het nóóit te weten.... Hij mòcht het niet weten, om niet ongelukkig te zijn.... En dan.... had Adriaan haar niet lief?
Maar eer dat droef-blijde denken haar sussen of strelen kon, trof altijd weer het snijdende weten van 't ònherstelbare dat was geschied.
Telkens scheen 't of de kalmte zou komen, de zielerust; maar die verdween als 'n nevelbeeld. En de foltering keerde terug.
Zo bleef het een wisselen van wanhoop en hoop.
En vernederend was in die moeilike strijd het noodzakelik misleiden, dag aan dag, van Verweghe....
| |
| |
Oneerlik zijn, als hij vroeg wat haar scheelde. Huichelen, iedere keer dat de Molder's naam werd genoemd. Bedriegen als Adri er wàs....
Het gewone kleine doen in haar huishouden leek door z'n beuzeligheid wel ondraaglik; maar erger was 't, dat nu leugen lag in haar woorden en blikken.
En de goede Verweghe.... hij merkte niets.
Dat ze het volhouden kon, kwam door de gewoonte.
Als ze neer dacht te vallen, het opgeven wou, trok de gewoonte haar mee.
Ze had, vooral in 't begin, telkens 't verlammend gevoel, dat het éérstvolgend ogenblik leiden moest tot ontdekking. Nù zal het komen, dacht ze dan; nù zal het komen....
En wachtende, bijna krankzinnig van angst, op het punt uit zich zelf het te zèggen, deed ze tòch heel gewoon, met 'n uiterste poging haar haast uitbarstende onrust bedwingend....
| |
| |
Och - en dan gìng het ook weer, zo'n dag. Ze zag alleen dan nog op tegen 't slapengaan, omdat dáár ontwaken op volgde, en elke ochtend herinnering haar ineenkrimpen deed....
Ze dacht over scheiding. Maar dan het kind? Het kind, dat bij hèm zou blijven, wanneer ze bekende....
Neen, Frankje kon ze niet missen. Wel was ze een slechte vrouw geweest; een slechte moeder wou ze niet zijn....
De Molder, verschrikt door 'n eerste uitbarsting van haar smart, bleef een tijdlang weg.
Liefde, geheime angst, vooral verlangen dreven hem weldra naar Corrie terug. Steeds vaker zocht hij haar op. En hij smeekte dat ze zich wéér zou geven, drong heftig aan.... Want het ogenblik van wilde verrukking werd in zijn herinnering àl verleideliker....
Voor haar kwam opnieuw de strijd. Nu
| |
| |
dacht ze, dat ze ondanks haar liefde, weigeren kòn.
Maar.... daardoor werd niets vergoed, niets ongedaan gemaakt.... Ze bleef slecht, ook al weerstond ze in 't vervolg.... Waarom dan 't geluk laten glippen, wanneer ze, al was 't maar voor even, het grijpen kon?
Er kwamen tijden, waarop de inwendige onrust geheel werd verdoofd, uren van zaligheid.
Maar altijd volgden: de wrede wroeging, en brandende vrees voor het einde! Het kòn niet duren....
Eéns moest ze in haar leugennet blijven haken.... En àls Verweghe het wist....
Langzamerhand scheen ze nochtans te wennen aan 't altijd nabije gevaar.... Nu kon ze vrijer genieten van 't liefdegeluk, naar ze dacht. Maar 'n lichte pijn bleef steeds in haar borst; 'n zacht scheurende pijn, die ze voelde, al dacht ze ook niet aan 't gebeurde. Die pijn kon
| |
| |
indringen, plotseling, fel, bij het thuiskomen van Verweghe. Het maakte haar stil, dat benauwend gevoel, en schutte welhaast elke vleug van blijde opgewektheid. Het groefde een lijdenstrek om haar mond en gaf aan haar ogen een smartuitdrukking, die haar man bezorgd deed vragen of haar niets scheelde....
Toen hoorde zij het verhaal van Brikhof's dood.
Het was of haar eigen, angstig verborgen geheim ruw in het licht werd getrokken.
Háár wondden de harde woorden over die vrouw. Háár trof de smaad, de verachting. Maar dàt was het ergste niet. Ze begreep nu dat ze kon worden de moordenares.... van Adriaan, of Verweghe.... Zij zou hen drijven tot dat afgrijselik willen-vernietigen- van-elkaar....
Het was of ze nù eerst helder zag.... Zag, hoe de mensen het eens waren, allen, dáárover.... En zij zèlf was het ééns met de men- | |
| |
sen.... Ook zij vond niet-te-geloven slecht wat ze had gedaan. Van Adriaan kon men nog zeggen: Hij is ongetrouwd. En een man.... Maar zij, de vrouw, de gehuwde, de moeder....!
Het moest nu uitzijn. Al zou ze sterven van smart. Alles was beter dan dàt gevaar.... O, ze zou gek worden, gèk, wanneer zij de oorzaak was van 'n moord....
De Molder moest trouwen. En hij moest wèg. Een muur moest er staan tussen haar en hem....
***
Ze had het hem nu gezegd. Het was beter gegaan dan ze had verwacht.... Als hij 't nu maar wou inzien.... verstandig deed.... Charlotte was een goed meisje. En Corrie had menen te merken dat ze hield van Adriaan....
Zou hij willen....? kunnen...?
| |
| |
Och, op den duur zou hij zijn verdriet te boven komen. Wanneer hij zelf een gezin had.... een thuis....
En Charlotte vond ze benijdenswaard...
***
Daar hij na hun gesprek niets van zich liet horen - haar nièt bezocht, nièt schreef, werd ze meer en meer overtuigd dat hij doen zou wat ze gevraagd had.
Maar toen kwam ook de reactie. En uren aaneen, als Verweghe sliep, lag ze 's nachts in haar bed krampachtig te snikken....
|
|