| |
| |
| |
IV.
Uiterlik heel bedaard - al bonsde zijn borst van verlangen - stapte de Molder naar 't huis van dokter Verweghe.
Hij wist dat hij veilig kon gaan.
Voor 'n paar dagen had hij gehoord van een operatie die plaats hebben zou in het Ziekenhuis; en nu, tegen tweeën, had hij zijn neef langs 't kantoor zien komen met Piet van Dam, de chirurg.
Of Corrie hem wachtte?
Soms, als hij haar alléén dacht te vinden, was ze uit, of ontving ze bezoek.
| |
| |
En ook wel, wanneer... wat zo zelden gebeurde.... de gelegenheid gunstig bleek, kon ze.... erg onhartelik zijn, en niet-wìllen, hem afwijzen, koel, beslist.
Er was iets ellendig-onzekers in hun verhouding. Weken aaneen kon ze 'm laten smachten. Buiten haar schuld, gedeeltelik. En toch....
Dat zij wroeging gevoelde, dat kon hij desnoods begrijpen. Maar vond ze de toestand ondragelik, dàn moest ze kiezen of delen: 'n eind maken aan de halfslachtigheid. Van Verweghe scheiden, of.... Ja, wàt was er anders?
Er bestond wel 'n andere mogelikheid.... Hij had zich in kalme uren meermalen afgevraagd of 't niet verstandig zou zijn.... een eind aan die liefdeshistorie te maken.... Zou het niet beter wezen voor Corrie en voor hem zelf?
Maar nù scheen de gedachte aan scheiding
| |
| |
geen ernst.... In tegenovergestelde richting werkte zijn fantazie.... Wanneer zij alléén was.... Hem had gewacht... Hem zó ontving als hij hoopte....
Dagen-lang kon hij dan teren op mooie herinnering.... Dan was àlles goed.... Of zou - als zo vaak - het eind weer teleurstelling zijn?
Hij begreep haar niet helemaal.
Die vorige Zondag.... wat was ze vréémd geweest.
Eerst stil aan tafel, en toen onnatuurlik druk.
En waarom dat malle vragen of hij niet trouwen ging?
Zou ze jaloers op Charlotte zijn....?
Hij glimlachte even.
Eens had hij, in scherts, zich iets laten ontvallen.... gezegd, dat hij Lotje zo aardig vond.... dat hij bijna verliefd op 'r was.... Je moest toch voorzichtig met vrouwen zijn!
| |
| |
Maar wat voor bedoeling had Cor om ten aanhoren van Verweghe daarover te praten? Zou haar man.... iets vermoeden? Wel neen. Er kòn niets zijn uitgelekt. Dan was de dokter ook immers al lang op zijn kamer geweest! Stel je voor.... neef Verweghe die 't merkte. Dàt ontbrak er maar aan....
Een onbehaaglik gevoel dat hem méér had gehinderd de laatste dagen, welde weer op.
Tot dusver was het hem zonder veel moeite gelukt, de gewetenswroeging die langzaam en tastend nu en dan naderde, weg te doen nevelen in de gedachten aan Corries mooiheid en liefde. Nù werd hij vervolgd door 'n woord dat zijn dommelend zelfverwijt wekte.
En toch: ten onrechte, meende hij.
Verweghe had van bedriegen gesproken. Maar als je iemand bedriegt, dan tracht je 'm opzettelik te schaden. En daar was geen sprake van. Hij had niets tegen Verweghe. Dat geheim-doen diende in hoofdzaak om
| |
| |
hem te sparen. 't Zou immers onnodige wreedheid zijn, te zèggen, dat Cor.... Volkomen onnodig. 't Veranderde niets aan de zaak. Je kon liefde niet dwingen....
Voor Verweghe was het beroerd. Maar aan wie de schuld? Wat hoefde hij iemand te trouwen, jonger nog dan z'n jongste kind?
De Molder verhaastte, onwillekeurig, zijn stap.
Er was in dat achterbakse toch iets dat hem tegenstond.
Maar méér nog had hij het land, als hij dacht aan dat leven op lege hoop; dat trekken van uitstel naar uitstel en altijd weer verder uitstel.... Op die manier hàd hij waarachtig niet veel aan Cor. Daar bedankte hij voor. En dat zou hij haar zeggen, wanneer ze ook nù.... onredelik was....
Hij stond voor het huis, en schelde. Dat verbrak zijn gedachteloop. En plotseling vroeg
| |
| |
hij zich af, met éven 'n angstgevoel: Als Verweghe terugkomt.... uit argwaan.... of om 'n andere reden.... Wat dan?
Maar hij stelde zich aanstonds gerust. Er was altijd wel iets dat als voorwendsel dienen kon: een boodschap van het kantoor....
De meid deed open.
Dokter was uit. Als meneer mevrouw soms wou spreken?....
‘Goed,’ zei hij kort, en hij dacht: zou Geert iets begrijpen?
Hij zag Frank in de gang met zijn paardje spelen, en wuifde hem toe met 'n handschoen. Toen wachtte hij in het salon, tot de meid kwam vragen of hij maar achter wou komen.
Met een vrolike glimlach trad hij op Corrie toe. Maar zijn gezicht betrok toen hij links, bij het raam, kleine Frank zag zitten, die juist een bouwdoos had omgekeerd.
Hij begreep dat Cor niet alleen met hem wilde zijn; ze had het kind laten roepen. 't Was dus waarschijnlik weer mis.
| |
| |
Hij gaf haar 'n hand, en trachtte zich te beheersen.
‘Neef is niet thuis, hoor ik?’
‘Nee.... Hij heeft 'n operatie. Kwam je om hèm?’
‘Niet bepaald....’ En toen zachter:
‘Ik zag hem voorbijgaan met Pietje van Dam, en omdat ik je spreken wou....’
‘Ja’, viel ze hem in de rede, ‘ik moet óók met je spreken....’
Hij wachtte, of ze nog meer wilde zeggen; en toen, met 'n blik op het kind: ‘Zou 't niet beter zijn, als je hèm....?’
Ze schudde even het hoofd. ‘Laat 'm maar blijven. Als-ie bezig is, verstaat-ie geen woord. En ik wou ook alleen maar terugkomen op ons gesprek van laatst, van Zondag. Als je nu geen werk van Charlotte maakt.... Ze gaat veel uit tegenwoordig....’
‘Maar Corrie.... Is het dan èrnst?!’
‘Ernst? Dacht je soms dat ik dáárover.... gekheid maakte?’
| |
| |
‘Maar.... hoe kom je 'r bij!’
‘Het kan zo niet blijven. Charlotte....’
‘Ze moest eens weten hoe bezorgd jij je maakt voor d'r toekomst.’
‘'t Is om mij. En om jou. Dat weet je wel.... Ik heb geen rust, anders. En.... ze is voor jou heel geschikt. Ze is zacht en meegaand....’
‘Laat ze zijn wat ze wil. Ik wou alleen maar weten hoe jij zo veranderd bent.’
‘Ik ben niet veranderd.’
‘Zou je.... drie weken geleden óók hebben gewild dat ik Lotje vroeg?’
Ze zweeg. En fluisterend ging hij voort:
‘Als je nog van me hield, Cor, zou je me dat niet raden. Heb je genoeg van me? Zeg het dan liever ineens....’
Ze keek hem aan met 'n vreemd-strakke blik, die hem onaangenaam trof. En ontstemd drong hij aan: ‘Wat is er toch....? Heeft je man iets gemerkt misschien?’
‘Ik weet niet....’
| |
| |
‘Zondag was je ook zo raar. En dáárvoor ook, en die middag, toen ik van Brikhof vertelde.....’
Hij zag hoe haar hoofd opschokte, bij die naam.
‘Staat het.... dáármee in verband?’ vroeg hij zachter, met opzet verwondering leggende in zijn stem.
Ze knikte. ‘Ja.... Het is afschuwelik. Dat wil ik niet. Dàt mag niet. Mevrouw Brikhof heeft 'n móórd op 'r geweten.’
‘Kom kom, wat overdreven.’
‘Nee, nee.... Ik voel het zo.... Voor mij is het zo. Je praat het me tòch niet uit de gedachten....’
‘Is het háár schuld dat ze hield van ten Boekwold?’
‘Nee, of dat weet ik ook niet.... Maar dat ze haar man bedroog....’
‘Hè’, zei hij nors, ‘begin jij nu óók met die grote woorden? Die nonsens?’
‘Als zij niet gewild had... En dan te
| |
| |
weten.... God, telkens zie ik het vóór me....’
Haar onderlip trilde. Ze kneep, wrong zenuwachtig haar witte handen. De Molder had medelijden, ‘'t Zal immers nooit zover komen,’ zei hij sussend. ‘Gesteld.... in het ergste geval.... dàt Verweghe wat merkte... Je begrijpt toch wel dat ik niet zou willen dat hij....’
‘En is het dan beter, dat ik de oorzaak ben van jouw ongeluk?’ riep ze hartstochtelik.
‘Pas op,’ waarschuwde hij.
Frank had zich omgedraaid op z'n stoeltje, keek verschrikt naar zijn moeder. Met 'n grote inspanning werd ze zich meester.
‘Wat is er vent?’ vroeg ze lief. ‘Kom, ga zoet aan het bouwen. Neef Adri en maatje praten maar wat. 't Is maar malligheid.’
‘Mag ik dan in de gang gaan spelen?’ zeurde het ventje.
‘Ja. Ga maar.’
De Molder keek door het venster, naar
| |
| |
de rozen in de tuin, en liep toen, ontevreden, heen en weer door de kamer. Toen Corrie het kind uit de deur had gelaten, nam hij haar handen en zei: ‘Hoor es, het is als je zegt. Zó kan het niet blijven. Niet om je man en ook niet om ons. Het beste is: scheiden.’ Ze staarde hem aan met dof gevoileerde ogen, waarin hij meer angst dan liefde las.
‘Scheiden? En Frank? Dan blijft Frank bij hem?!’
Hij maakte 'n beweging van ongeduld.
‘Ga dan mee. Hier vandaan. We hebben misschien 'n kòrte tijd van geluk, maar 't ìs ten minste geluk Dan kunnen we verder zien. Ik vind altijd wel iets om geld te verdienen... En Frank hou je bij je....’
Terwijl hij sprak, overredend, met vuur, uit vrees haar voor goed te verliezen, was hij, half onbewust, tegelijkertijd bang dat ze ja zeggen zou.
Hij vervolgde koeler: ‘Ten minste.... wat mij betreft neem je hem mee.... Als je 't aan- | |
| |
durft.... Er kunnen moeilike dagen komen, da's zeker. Voor òns is het minder.... Wij slaan er ons door.... Maar....’
Corrie trok haar handen terug en schudde van neen.
‘Spreek er niet over, Adriaan. Het kan niet en mag niet. Oók om Verweghe. Als ik het kind hem nog afneem óók.... Nee. Er is niets te vinden. Ik heb alles bedacht... maar 't moet uit zijn. Ik wil niet. Versta je? Ik wil niet meer.’
Hij haalde geërgerd z'n schouders op.
‘Dan hou je niet van me.’
Ze ging voort:
‘Je moet trouwen. Als je Charlotte vraagt... Ik denk dat ze ja zegt.... Dan kon je 'n eigen zaak beginnen. En je moet hier van daan. Ik wéét dat er anders.... ongelukken gebeuren. Had ik schuld aan iemand z'n dood, o God, ik zou niet kunnen leven, niet kunnen leven....’
‘Je bent zenuwachtig, Cor. Je denkt nu zo,
| |
| |
maar als ik het deed, zou je er spijt van hebben.’
‘Nee.... 't Is al veertien dagen dat ik zo denk.... Doe het, Adriaan. Doe het om mij. Als je het zèlf niet inziet, dan om mij. Toe, belóóf het me....’
Wachtend met antwoorden, zag hij haar aan.
Het kwam in hem op, dat hij haar in zijn armen moest nemen; zeggen dat hij niet leven kon, en niet wou, zonder haar. Maar het was hem niet mogelik haar te liefkozen, nù. Haar doffe, starende ogen, de scherpe trek om haar mond maakten haar niet begeerlik. Het was niet zijn Corrie, van maanden geleden. Het was de moeder van Frank, de vrouw van zijn oude neef....
En in eens stond wat hij bedacht had op stille, wensloze dagen, hem voor de geest: het verstandigst zou zijn, er een eind aan te maken....
‘Het ìs dus uit....?’ vroeg hij langzaam. ‘Dat wil je beslist?’
| |
| |
‘Ja.’
Hij kreeg 'n kleur. Hij stond daar wel wat als 'n kwajongen die weg wordt gestuurd. Tegelijkertijd voelde hij ergernis en een vage voldoening, die hij, als kleinzielig, zich verweet....
Maar hij moest nu gaan. En hij dacht, dat hij altijd later kon zien of ze bleef bij haar onverwachte besluit....
Zou hij haar kussen? Tot afscheid? Beter van niet.... Geen opschroeverij.... Hij zei koud, als door haar verlangen gekrenkt: ‘Goed. Als je dan wilt dat het uit is.... Maar wat Charlotte betreft, dat beloof ik je niet. Dat màg je niet eisen. Is 't wel?’
Ze zweeg. Hij reikte haar koel en stijf de hand, keerde zich om en ging heen.
|
|