| |
| |
| |
II.
Verweghe sliep rustig die nacht. Maar bij het ontwaken voelde hij 't schrijnen weer van zijn vermoedens. 't Bevreemdde hem even: ze waren dus niet vervluchtigd?
Het kostte hem moeite, gewoon te doen tegen zijn vrouw; iets te zeggen. Wel was hij kalm, maar opvallend stil; de onzekerheid werkte verlammend.
Dadelik na het ontbijt slenterde hij naar de tuin, met het ochtendblad van zijn krant.
Hij liep over 't knarsende grint, langs de rozen, keek uit gewoonte naar bloemen en
| |
| |
knoppen, sloeg met zijn zakdoek het stof van de bank in het lindepriëel, en ging zitten.
Hij trachtte te lezen. Zijn ogen gleden langs woorden en regels, maar namen niet op wat er stond. Zijn denken was vol van Corrie.
Tòch anders dan gisteren... Nu, als vertrouwd geraakt met een droef, onvermijdelik lot. Geen opwinding, bijna berusting....
Maar wàs het dan zo? Kon het zijn? De zucht kwam weer om zeker te wéten. Bestond er hoop dat zijn leed maar denkbeeldig was?
Hij woelde in zijn herinnering. Hij wou onderzoeken, verbinden, doorzien. Moest de smart hem al neerslaan, hij zou niet onvoorbereid vallen....
En weer vroeg hij zich af: Hàd hij grond om zijn vrouw te verdenken? - Bewijzen? Neen. Maar toch - er was veel, dat, schijnbaar vergeten, nu opdook uit zwarte herin- | |
| |
neringsholen; beschuldigend, haast overtuigend....
Daar waren veelzeggende blikken geweest, en gefluister dat zweeg bij zijn nadering. Hij had gewone - en toch vréémd klinkende woorden verstaan, hem toekerend, dof, een nietszeggende kant, waarachter hij éven geheime gedachten zag glimmen.... En méér dan dat. Er was iets vaags en ongrijpbaars dat telkens terugkwam in Corries spreken, in Corries doen, iets zonderlings soms in haar uiterlik, in haar ogen...
Het hàd hem doen twijfelen... énkele sekonden... Dan drong hij 't terug... altijd terug... en vergat... wou vergeten...
't Was gisteren met één slag hem in het bewustzijn gekomen. Maar onbewust moest hij làng het al hebben vermoed....
Kwam het dáárvandaan, dat hij kalm was, niet opsprong in drift, of wanhoop?
| |
| |
Hij trachtte er zich in te denken hoe 't wezen zou, àls Cor... zich van hem had losgemaakt....
Haar liefde voor hem was dan weg, voorgoed; en ook hij moest de zijne verstikken...
Zo was het immers?
Maar kòn dat? Was het dan denkbaar?
Zou liefde, liefde van jaren-lang, zó zwak zijn en wederstandsloos, dat-ie in de gloed van plots opvlammende hartstocht versmolt? Zou de tijd van hun huiselik leven niet tellen? Hun toewijding niet? Hun geluk?
Corrie stond voor zijn geest, glimlachend, hartelik.... Hij voelde zachte, weldadige warmte, die op hem straalde....
En bij haar zou nu alle liefde.... en vriendschap voor hèm zijn verdwenen? O neen. Zo kòn het niet zijn. Uit haar zorg, haar deelneming sprak geen koud berekende plicht. Ze hield nòg van hem....
| |
| |
Maar was dat voldoende?
Als de hartstocht komt.... dan verdwijnt immers denken, en weten, en schaamte, en liefde, en àlles?
Hij wist het... als man en als dokter.... Hij had het gezien, hoe die drift als 'n roofdier zich werpt op de niets-vermoedende mens; hem neerrukt, meesleurt....
Maar Corrie....!
Misschien had de slag maar gedreigd.... Was alles nog goed.... en week het gevaar....
En anders. Hoe zou hij haar vinden, wanneer ze begreep dat hij haar doorzag....? En wat zou hij doen....? Als het Corrie niet gold - hij zou wellicht de schuld vergoeliken van de vrouw, die uit passie gezondigd had; misschien, verontwaardigd, striemen de sleur, de schijnheiligheid, die haar
| |
| |
trapte.... Hij wist, dat hartstocht geen slechtheid was.
Maar Corrie, zijn Corrie!
Neen. Zich niet opwinden nu.
Het kon niet zo zijn.
Al mocht ze desnoods in gedachten ontrouw zijn geweest, de afstand is immers gróót tussen denkbeeld en werkelikheid....
O, als hij zekerheid hebben kon!
Nu moest hij vermoeden, verdenken....
Corrie was nog geen dertig; hij zèlf werd oud. Het kwam wel langzaam, onmerkbaar, maar de ouderdom naderde toch.... Onmerkbaar? Ja, voor de meesten. Maar zij wist dat hij verkoelde; dat nog maar zelden haar mooi, jong lichaam hem 't bloed verhitte....
Toch hield hij niet minder van haar.... Zonderling.... 'n Half jaar geleden had ze
| |
| |
gevraagd, of hij voortaan niet liever alleen wou slapen, misschien vond hij 't prettiger dan op de kamer bij haar en bij Frank, die 's nachts wel eens huilde. Hij was verwonderd geweest; had met antwoorden even geaarzeld.... En toen klonk zijn stem, of 'n ander sprak, op gemaakt-onverschillige toon: ‘Och, waarom?’
Zij had niet aangedrongen....
Maar haar vraag hield hem bezig. Vervolgde hem 'n paar dagen. Wat moest het beduiden? Was het om háár? Omdat zijn aanwezigheid haar in die kamer benauwde?
Of was 't om hèm?
Hij durfde niet ronduit vragen. 'n Schroom die hem anders niet eigen was, hield hem terug. Misschien kon zij 't zelf niet in woorden brengen.... was het iets teers, dat niet paste in stijve omhulling van stugge woorden.
Maar het kòn zijn geweest - om hèm.
| |
| |
Want hij veranderde.... in allerlei; in oordeel, in neigingen, lusten.... En aan Corrie kon het verschil niet ontgaan tussen nù en 'n paar jaar geleden....
Hij hield minder van uitgaan. 't Gebonden leven van dokter begon hem te knellen. Zijn lichaam was zeker nog sterk genoeg, maar hij verlangde naar rust. Hij zat nu zo graag in zijn tuin met een goed, beminnelik boek, of zonder iets, in blij-wijsgerige stemming...
Het had hem getroffen ook, dat zijn oordeel over de mensen zich had verzacht.
In hun hatelik en bedrieglik gedoe zag hij een uiting van zwakheid, van vrees in de onvermijdelike strijd van het individu tegen allen. Men was onwaar, men was onoprecht, om meer en beter te schijnen, en daardoor sterker te zijn. En sinds hij het inzag, zó, vond hij ze niet slecht en verachtelik, maar meelijdenswaardig en klein. En ook had hij sedert gemeend, dat hij nù zou kunnen vergeven al wat men zondig noemde, omdat hij begreep...
| |
| |
En weer vroeg hij zich af: Als het was... zou hij Corrie kunnen vergeven?
Hij peinsde daarover, en wist het niet. Het ene ogenblik was 't of hij volle zekerheid had: Dan zàg hij het lage bedrog... en de drift steeg op en zweepte zijn fantazie tot het scheppen van beelden van wraak...
Maar het duurde niet lang. Hij wist te goed dat twijfel nog mogelik was. Dan beschouwde hij 't alles abstrakter ... en voelde niet duidelik meer dat het Corrie gold....
Dan vroeg hij zich af: Als de hartstocht ontwaakt in een jonge vrouw ... en haar man is op jaren ... en zij, ze denkt dat ze liefheeft, en wordt ontrouw - is haar schuld dan zó groot dat er sprake mag zijn van doden?
't Was een groot verschil of het Corrie betrof of 'n ander. Maar dat verschil had geen recht van bestaan....
| |
| |
Hij kwam niet verder. Het beste zou zijn, die gedachten vàn zich te zetten, indien hij dat kon.
Bestond, wat hij vreesde, slechts in zijn verbeelding, dan martelde hij zich voor niets.
En anders - wàt kon het helpen....?
|
|