| |
| |
| |
I.
Dóórdringend tot op de straat, gonsden en murmelden mannestemmen in het rookgrijze societeitslokaal.
Kranten en tijdschriften lagen onaangeroerd. Aan de speeltafels werden geen kaarten verdeeld. De bedienden, borrels brengend en glazen bier, of kerend naar het buffet met lege blaadjes, waar ze de druppels van af lieten druipen op 't bruine linoleum van de vloer, liepen langzaam, onhoorbaar, om op te vangen het nieuws dat de zaal als nevel was binnengetrokken, gevuld had.
Belangstelling, spanning lag op de gezichten; een gulzige lust bij de meesten om meer te
| |
| |
vernemen van 't prikkelend schandaal - bij enkelen 't strelend gevoel van te kunnen bevredigen 't jeuken der vurig ontstoken nieuwsgierigheid.
't Was over Brikhof. Natuurlik. Over Jan Brikhof, de postdirekteur, die vier, vijf dagen geleden nog bij hun zat, hier, in diezelfde zaal, en zich toen, in de voornacht, had doodgeschoten....
Griezelig als je er je ìndenkt. Je zit 's middags heel leuk met 'n goeie kennis te praten. Je merkt niets aan de man, al verbeel je je achteraf dat-ie stil is geweest, en wat vreemd. De volgende ochtend hoor je eerst: meneer is plotseling gestorven. En dàn blijkt hoe....
Hij was niet naar bed gegaan. Hij had op 't kantoor een revolver genomen, de loop in zijn mond gezet, tegen 't verhemelte aan, en toen afgedrukt.
Afschuwelik zag hij er uit....
Z'n vrouw lag te slapen. Ze schrikte wak- | |
| |
ker, vloog op.... Zij had hem gevonden. Hij kreunde nog.
Was ze maar flauw gevallen.... Maar 't arme schepsel had akelig gegild, àl-door gegild, of ze krankzinnig was, en de meid durfde niet beneden komen. God, wat 'n historie.
En wàt had Jan Brikhof tot zo iets gebracht?
Niemand aanvankelik die 't wist. Wel werd er vermoed en geraden: Brikhof was aan het postkantoor.... Licht zou er komen, fluisterde men, als de kas werd nagezien....
Maar dat vermoeden bleek toch onjuist. Plaat, de kommies, had al aanstonds verklaard dat de zaken in orde waren.
Wat kon er dan zijn gebeurd?
Nu was het uitgelekt.
Brikhof had, vóór z'n vreselike daad, aan z'n broer geschreven. En blijkbaar had hij nog zelf die brief in de bus gedaan.
Meneer Brikhof, ontvanger te 's-Gravenhage, woedend over 't gebeurde, verkoos niet te
| |
| |
zwijgen. Kompromitteerde hij er z'n schoonzuster mee, dat ráákte hem niet! Was het geen gruwel, dat 'n onschuldige zó had geboet voor de smeerlapperijen van anderen?!
In den Haag, op de Witte, werd het bekend. En Lonte, die er vandaan kwam, bracht het nieuwtje mee en vertelde het rond.
Een luitenant van de huzaren, uit Haarlem, ten Boekwold, zo'n blonde man.... hij was eens met Brik op de soos geweest.... die was de oorzaak van alles. Hij had Brikhof's vrouw vóór haar huwelik gekend. 't Was later.... intiem geworden, en eindelik had Brik ze betrapt. Hij was razend geweest. Die officier had-ie uitgescholden, geslagen in z'n gezicht. Hij bedaarde eerst, toen de luitenant zei, dat Brik satisfactie kon krijgen op èlke manier. Ze waren toen naar het kantoor gegaan en hadden daar overlegd. Een amerikaans duel zou het zijn: loten wie van de twee zich dood schieten moest. Dan stonden de kansen gelijk en geen mens werd er in- | |
| |
gehaald. Brikhof - dàt zou je altijd zien in zo'n lam geval - Brikhof trok aan het kortste eind. Arme kerel. Hij regelde zijn zaken de volgende dag, kocht een revolver en twaalf patronen bij Duns in de Nieuwstraat, en 's avonds, of eigenlik 's nachts, toen zijn vrouw naar bed was - pang.
Lonte stond nonchalant te vertellen bij 't ombertafeltje van de Vries, Verweghe en Aerts. 't Was de vijfde maal dat hij 't verhaal nu deed op die middag. En hij sprak vlot, met zekerheid, wetende waar hij moest wachten, of accentueren, of heenlopen over de zaak, voor 't effekt. Hij genóót z'n succes. En in dat genieten versmolt het leed over Jan Brikhof, z'n vrind, die ook hij naar het graf had gebracht.... twee dagen geleden....
Maar nu merkte hij, dat Verweghe zich minder dan de anderen voor het geval intresseerde. De dokter keek voor zich uit, onver- | |
| |
schillig, langzaam de vingertoppen bewegend door 't golvend grijs van zijn baard. Wat 'n aanstellerij, dacht Lonte. Alles ‘gewoon’ vinden, he? Je nooit verbazen.... dat lijkt voornaam....
Ofschoon hij zich ergerde, richtte hij onwillekeurig zijn woorden het meest tot Verweghe, wachtende op een belangstellend woord. Maar de oude heer, hoe gezellig en vriendelik anders, scheen niets te merken, bleef koel....
Aan de linkerkant van Verweghe zat de Vries, die telkens het hoofd schudde, wenkbrauwen fronsend. Onverantwoordelik! Onverantwoordelik! Je zelf van kant te gaan maken! Om 'n ondeugend wijf!!
Mr. Aerts, de kantonrechter, haalde de schouders op. ‘'t Is hoe je 't neemt, waarde heer. Voor mevrouw Brikhof viel er geen zwaardere straf te bedenken.’
‘Als 't hem te doen was om haar te straffen, dan kon-ie er meer plezier van hebben gehad,’ zei de notaris. ‘Aanklacht
| |
| |
wegens overspel, zij en die sabelsleper 'n half jaar de doos in, echtscheiding - asjeblieft!’
‘Zes maanden gevangenisstraf.... Nou ja, dat is 't maximum. Maar zo'n vaart had het nooit gelopen.’
‘Zullen we spelen?’ stelde Verweghe voor.
Lonte vond hem vrij onbeleefd. De kaarten liepen niet weg.
‘Voor tien jaar had je hier ook zo iets....’ zei hij op geheimzinnige toon. ‘Met die advokaat, met....’ - Hij keek rond of er soms 'n famielielid van de man die hij noemen wou in de buurt zat. Toen zachter: ‘Met.... Bossendam. Je herinnert je? Hij had dat knappe vrouwtje van Craeyhorst gekompromitteerd, en toen moest hij duelleren. Hij kreeg 'n hak in z'n arm. Weet je nog wat je toen zei, Verweghe?’
‘Nee?’
‘Als ik getrouwd was, zei je - je was toen weduwnaar - als ik getrouwd was, en
| |
| |
ik snapte zo'n koopje, dan schoot ik de kerel dood zonder vorm van proces.’
‘Zo? Afdoende maatregel.’
‘Volstrekt niet afdoende,’ betoogde Aerts. ‘Zelf kom je er na zo'n wraakoefening het belabberdst af. En je vrouw het best.’
‘Schiet haar dan óók dood,’ stelde de Vries sarkasties voor.
‘Dat was de bedoeling.’
Verweghe nam de speelkaarten op.
‘Doe je soms mee, Lonte, met 'n stil handje?’
‘Dank je,’ zei Lonte koud. En zich omdraaiend: ‘Dag meneren.’
Verweghe begon te geven. ‘Jij zit voor, de Vries. Aerts mêleert.’
‘Zou ze hier in de stad blijven wonen?’ vroeg de notaris.
Verweghe werd ongeduldig. ‘Vinden de heren niet dat we Brikhof-z'n-vrouw nu met rust konden laten....?’
***
| |
| |
Van de torenklok dreunden vijf lang nagonzende slagen, toen Verweghe de societeits-zaal verliet. Het was vroeger dan anders.
Met zijn bedaarde pas van altijd, liep hij voort in de donkere huizenschaduw, onwillekeurig de ogen gewend naar de warme helgele overzij van de straat, blakerend in de Juniezon.
Hij besloot niet rechtdoor naar huis te gaan. Hij wou 'n omweg maken door 't park, om.... zich zèlf weer te worden, om weg te denken het kwellend gevoel dat hem had geschrijnd die middag....
De zelfmoord van Brikhof, de oorzaak daarvan, maalden hem door het hoofd. Er was iets in.... maar waaròm?.... dat hem hinderde, sneed, of 't hem zelf betrof.
Hoe dwaas.... Hij en Cor waren saam heel gelukkig.
Maar die vreemde gedachten.... of neen dat waren het niet.... 't was meer 'n vaag,
| |
| |
wee gevoel, tot pijn plots verscherpend - hij kon het niet vàn zich zetten.... Toen Lonte sprak, had hij koel onverschillig gedaan. Maar de woorden gingen niet langs hem heen, als hij had gehoopt. Ze raakten hem, boorden zich ín, klampten zich vast aan zijn ziel.... Malligheid. Hij werd oud. Hij werd suf. Hij zag spoken op klaarlichte dag....
Ze waren nu zeven jaren getrouwd. Maar Corrie was negen en twintig. Hij zelf - twee en zestig. - Ze scheelden wel veel....
Als het hèm eens gebeuren moest, dat hij onverwachts thuiskwam; en Corrie dan vond met....
Neen. Wèg die gedachten. De onderstelling alleen was al schandelik. Zich dwìngen nu aan wat anders te denken. Wat beters....
O, er wàs veel goeds in zijn leven geweest.... meer geluk dan verdriet. Een prettige zorgloze jeugd.... Het studeren viel hem niet moeilik.... Door al zijn exa- | |
| |
mens kwam hij met glans.... Als officier van gezondheid gezien en bemind.... En na z'n pensioen een drukke praktijk.... die hij neerlegde voor een gedeelte, uit vrije wil, nu hij ouder werd.... - En ook geluk in zijn huiselik leven. Zijn jongens, zijn dochter, wat waren ze hartelik, degelik, flink.... Wèl 'n grote smart toen Margreet zo plotseling stierf.... Maar de kinderen goed bezorgd. De oudste, kaptein in Indië. De tweede, dokter in Amsterdam. En Marie haast acht jaar getrouwd.... Vier kleintjes had ze nu al....
Op haar bruiloft was 't dat hij besloot om Corrie van Laren.... ja....
Als Cor nu toch es met Adriaan.... Daar was het weer. God, wat ellendig. Verdàcht hij zijn vrouw en de Molder?
Die jongen kwam veel bij hem aan huis. Maar 't was zijn neef.... Wat stak daar ook in? Hij zelf had hem bijna gedwongen visites te maken, te komen dineren.... En
| |
| |
de Molder - was altijd even korrekt. Alleen.... nu ja, op de laatste verjaardag van Cor, toen hij die broche had gegeven, die dure broche, met 'n diamant en 'n rand van parels.... dat was niet presies in den haak. Dat had hij niet mogen doen. Maar Cor was er zèlf verdrietig om....
Bovendien, zo'n dwaasheid bewijst nog niets.... Neen, hij mòcht z'n vrouw niet verdenken. Er wàs in haar geen bedrog. En dan.... ze had immers haar kind! Frank was de band, de sterke band tussen Corrie en hem.
Hùn kind....
Hij glimlachte even. Hij zag hem nu voor zich.... Wat werd-ie flink, die jongen! Tegen 't najaar moest-ie naar school. Dan was-ie zes. 'n Heel ding zou het wezen voor Cor. Die zat dan alleen....
En als hij dan óók uit was.... en.... Adriaan kwam....
| |
| |
Wonderlik toch, zo weinig gedachten zich laten gebieden. Ze komen, ze gaan, ze blijven, naar willekeur. Dan denkt de mens niet meer zelf, niet aktief. Dan wòrdt er in hem gedacht.
Verweghe kon ze niet tegenhouden, die donkere woorden, die altijd weerkwamen, en opdrongen, in hem galmden.... Het was of zijn hoofd tot een koepel werd, waar hij ìn kon zien. Daarin gespannen: een breed wit doek, en daar stond het op, het verschrikkelike, in zwarte, vèr leesbare letters. Hij zag het. Hij hoorde het. 't Vulde zijn hoofd ...
Met 'n klein gebaar van berusting staakte hij 't hopeloos verzet.
En nu trokken ze tergend voorbij, afschuwelik wrede hallucinaties, die zijn rust, zijn geluk hem ontvoerden.... alles, tot zelfs zijn Ik....
Want hij was nu zich zelf niet meer, hij was Brikhof, de postdirekteur.
Maar vreemd, z'n vrouw was toch Corrie.
| |
| |
Hij kwam thuis naar hij dacht, en betrapte haar met de Molder. En hij greep hem vast, hij pakte hem bij de strot en drukte die dicht, krampachtig, met de duim van z'n rechterhand. Ze worstelden, vochten, beukten. Cor stond er bij. Ze wrong haar handen, haar ogen wijd open. Ze gilde niet.... En het bleef zo, het bleef zo, duurde....
Toen werd wat hij zag, onzeker, vaag... Het bewustzijn van zich zelve keerde terug. Hij was Verweghe. - Er was niets gebeurd. - Niets.... met z'n vrouw. - En er was geen reden.... om... neen. - Hij wandelde hier in het Park. Niets gebeurd. Goddank.
Met zijn zakdoek veegde hij 't koude zweet van het voorhoofd. Wat 'n nonsens was dat geweest. Wat onmogelik. - Hoe kwam hij er bij?
Hij scheen wat koortsig... Meer geschokt, zoals bleek, dan hij zelf had vermoed, door die praatjes van Lonte... Maar 't ging al over. Hij voelde zich beter.
| |
| |
***
Met een weldadig gevoel van verlichting zag Verweghe, toen hij de huiskamer binnentrad, dat Corrie alleen was met Frank. Tegenover die pijnlike onderstelling, die schrijnende twijfel, stond nu als zekerheid: 't zien van zijn vrouw in die vriendelik-intieme omgeving. Daar was de grote geslepen spiegel in bruinhouten lijst... de schoorsteenmantel met bronzen pendule en coupes... op 't lichte behang de etsen naar Mauve, portretten van kinderen, kleinkinderen.... Rechts van de spiegel de kanapee met het mollige kersrode kussen, door háár geborduurd. Bij een der porte-fenêtres, links, de notenhouten piano, en iets daarvoor, bij 'n kleine tafel, het zitje van Cor. Door 't andere raam, even het jongetje rakend dat zat te bouwen bij 't overgordijn, viel schuin het zonlicht in het vertrek, een brede, gelige straal, waar de stofjes in dansten.
| |
| |
Corrie zat ijverig te naaien. In haar stoel met hoge rechte rug leek ze klein en bevalligteer. Haar ogen, licht-bruin, met 'n fijne bocht naar de hoeken, schenen groter door lange donkere wimpers die aan de kant van de slapen uitliepen in éne lijn. Haar blanke huid en de lichte blos van haar wangen kontrasteerden sterk met het zwartbruine haar.
Toen ze haar man hoorde binnenkomen, boog ze, zoals ze vaak deed als ze sprak, het hoofd iets in de nek, hem aanziende met 'n vreemd-vragende blik, als wachtte ze iets biezonders....
Hij groette haar vriendelik, kuste het kind.
‘Dag man,’ zei ze mat, en werkte weer voort, met vlug gebeweeg van haar kleine handen.
‘Ook iemand voor me geweest?’ informeerde Verweghe. Het was z'n gewone vraag.
‘Nee....’ Even later verbeterde zij: ‘O ja, toch. Geen patiënt.... Maar.... de Molder was er 'n ogenblik. Hij kwam je
| |
| |
iets zeggen.... of vragen.... over die stukken waar je laatst over sprak, die duitse bankaandelen, geloof ik....’
‘En?’
‘En? Verder weet ik niet. Ik bemoei me nooit met die dingen, wel?.... Misschien dat Lonte je morgen schrijft....’
De Molder was op het effektenkantoor van Lonte.
Het beklemmend gevoel kwam terug bij Verweghe.
En plotseling dacht hij: de Molder moest het grote nieuws wel hebben geweten.... door z'n patroon. En dan zou hij 't haar....
‘Heeft Adriaan ook verteld..... van Brikhof.... en van zijn vrouw?’
‘Ja...’
Ze keek even op, werkte weer voort. Het scheen hem toe dat ze.... vreemd deed, nerveus....
Ze zwegen nu beiden.
Eindelik vroeg hij:
| |
| |
‘Wat maak je?’
‘Dit? Een kiel voor Frank.’
‘Je werkt immers niet te hard?’
‘Wel nee.... Als ik dáár niet tegen kon....’
Zich willende dwingen tot opgewektheid, begon hij met Frank over 't bouwen te spreken.
‘Wat 'n prachtig huis wordt dat! Met 'n balkon nog wel!’
‘Ik heb geen stenen genoeg,’ klaagde Frank. ‘Er moet nog een toren bij.... Een hoge toren. Wil u vragen aan St. Niklaas of-ie stenen brengt, als ik zoet ben?’
‘Zeker.... Maar 't duurt heel lang, éér St. Nikolaas rijdt.... We zullen op je verjaardag es zien, beste jongen.’
‘Duurt dàt niet lang?’
‘Nog 'n poosje.....’
Hij ging nu voor 't venster staan, keek in de tuin en trommelde zacht op de ruiten.
De meid kwam binnen, vroeg of ze dekken mocht.
| |
| |
Verweghe keerde zich om en ging langzaam de kamer uit, naar boven, om zich voor 't eten wat op te frissen.
Hij voelde zich moe; gedrukt.
Hij vond het min van zich zelf, dat hij Corrie verdenken kon. Hij wìlde het niet. Het mòcht niet.... Maar zijn neerslachtigheid bleef.
Hij waste gezicht en handen; wou niet aanstonds weer naar beneden gaan, en liet zich neervallen in een rieten stoel bij het venster.
Was 't wel verstandig geweest, op zijn leeftijd te hertrouwen?
Acht jaar, na de dood van Margreet, had hij huisgehouden met Marie en 'n meid. Marie was èrg jong in het eerst, - maar het ging, en hij wende aan dat leven. Ze engageerde zich toen; zou trouwen. En dan kwam voor hèm de eenzaamheid....
Daar tobde hij over, al liet hij niets merken.
| |
| |
Toen drong dat denkbeeld zich aan hem op....
Hij voelde op de bruiloftspartij van Marie een vleug van vroegere kracht. Hij had meegezongen en meegedanst. Hij wàs toen ook jonger. Voor in de vijftig pas. Hij was sterk, en gezond; hij had kalm geleefd....
Maar àls hij hertrouwde.... àls hij besloot.... dan moest er ook frisheid en fleurigheid worden gebracht in zijn huis. Hij verlangde niet naar een ‘bezadigde’ vrouw, die in lange jaren van zich-voorbijgegaan-voelen, verloren had wat hem aantrok....
Hij had aan Corrie van Laren gedacht, z'n dochters vriendin....
Was ze àl te jong?.... Nog geen drie en twintig....
Hij kende haar al van kind af aan. Toen haar vader nog leefde, die ritmeester was in den Haag, had kleine Corrie wel bij Verweghe op schoot gezeten. Zij herinnerde 't zich niet meer. Met de weduwe was, jaren later, de
| |
| |
vriendschap weer aangeknoopt. En Corrie kwam vaak bij Marie. Ze was goed ontwikkeld. De Hogere Burgerschool had ze afgelopen. 'n Paar jaar na 't eindeksamen begon ze voor middelbaar Duits te studeren. Het leven van uitgaan, visites en pretjes was haar te leeg. Merkwaardig dat ze zo fris en bevallig bleef onder dat werken. Kort vóór de bruiloft van Marie had ze A gedaan. Ze werkte voor B met 'n stille, sterke volharding. Zou ze liever trouwen? Met hem?
Niet lang na het huwelik van zijn dochter sprak hij Corrie alleen, en vroeg hij haar. Zonder aarzelen zei ze ja. En - dàt voelde hij wel, dàt bleek hem uit alles, ze zei het niet òm te trouwen.... Ze hield van hem, en was trots dat hij háár had verlangd tot vrouw....
Zijn kinderen hielden zich groot. Ze schreven: Papa moest het weten. Als het bijdroeg
| |
| |
tot zijn geluk, als hij 't aandurfde.... en zo voorts.
Aandurfde? O hij zou wel verstandig zijn! In ièder opzicht....
Elf maanden na 't trouwen kwam Frank.
Dat was nu haast zes jaar geleden. Zes jaar.
In die tijd was hij toch wel.... anders geworden....
De meid klopte aan en vroeg of meneer beneden wou komen.
‘'t Is goed,’ zei Verweghe. En toen in eens, in een opwelling: ‘Ja, wat ik zeggen wou.... niemand geweest, toen ik uit was?’
‘Meneer de Molder alleen.... Meneer heeft mevrouw gesproken....’
‘O. Meneer lang gebleven?’
‘'n Minuut of tien, denk ik.... Nee, lang niet....’
Geertje bleef staan in de deur, de knop in de hand, wachtend of hij soms meer wou vragen. Toen hij zweeg, ging ze heen.
| |
| |
Verweghe schaamde zich. Ba, hoe min. Z'n vrouw kontroleren. Navraag doen bij de meid....
Of Geert iets begrepen zou hebben? 't Was er uit geweest eer hij het wist, eer hij 't wilde....
Of nee, dat was óók niet helemaal waar....
Maar in ieder geval, het zou hem niet méér overkomen. Dat mocht niet.... 't Kwam allemaal door die vervloekte historie met Brik. Dat had 'm geschokt....
Aan tafel deed hij z'n best om vrolik en onbevangen te zijn. Hij maakte gekheid met Frank, vertelde grappen aan Cor....
En zijn vrouw, die wat stil was geweest, fleurde op.
|
|