| |
| |
| |
Spaarpot
Na tien minuten lopen stapte Daan in zijn wekelijkse donderdagavond-stemming. Tot de brandweerkazerne ging hij door een vaak en met vele bestemmingen doorkruist stadsdeel, maar eenmaal daar voorbij was hij in de buurt, waar hij uitsluitend op donderdagavond kwam. Altijd voor hetzelfde doel. Om een gulden in de spaarpot te doen.
De spaarpot stond in zijn geboortehuis en werd door zijn zuster en hem gevuld. Rika woonde daar nog met hun moeder. Ook het winkeltje liep nog steeds; het werd nu door Rika beheerd.
Twaalf meter voor het uithangbord zag hij mevrouw Mulders weer staan, net genoeg over de drempel van haar voordeur om zich buiten te kunnen voelen. Zij was één jaar ouder dan Daan's moeder, maar al een paar jaar duidelijk de taaiste, omdat zij nog op straat kwam. Ze was een medewerkster van de donderdagavond-stemming, want zij begroette Daan altijd met een lachje en een vertederd: zo, zo, kom jij je moeder weer eens opzoeken? Het was niet zonder uitwerking op hem gebleven. Hij had er een beetje het gevoel door gekregen een goede daad te verrichten. En dit terwijl die bezoeken geen korvee voor hem waren. Hij hield van zijn moeder, had met zijn zuster een spaarpot, voelde zich thuis in zijn vroegere buurt, in het oude huis. Hij kon zelfs de winkel verdragen, sinds hij zich daaruit had weg kunnen vechten.
Toen zij geen winkel meer dreef en het lopen moest staken, bleek Daan voor zijn moeder een uitweg naar het boek te kunnen banen.
| |
| |
Hij begon met een paar dat geen mens ongeroerd laat, maar kwam al proberend tot de ontdekking, dat hij uit een verrassend hoge stapel zijn keus voor haar kon maken. Zij volgde het fiktieve gedrag van fiktieve personen met onverwachte tolerantie, liet zich hoogstens lakend uit over hun alkohol-verbruik. Toch trakteerde zij donderdagsavonds op een borrel.
En dan was er de spaarpot, wel geen hoofdaanleiding van zijn komst, maar de reden waarom zijn bezoeken op donderdag vielen. Het was nu eenmaal een donderdag geweest toen zij besloten een spaarpot op te richten en daar wekelijks ieder een gulden in te doen. Het was geen pot voor een kostbare gril, eerder een ouwe-kous-achtig achter-de-hand-hebbertje. Rika en Daan hadden afgesproken het geld niet te tellen voordat de voorzienigheid een besteding zou hebben aangewezen. Zij vonden het plezierig die nog niet te kennen, wekelijks een uitgave voor te bereiden die misschien, als vingerwijzing Gods, precies zoveel zou vergen als de pot inhield. Eens hadden zij het bedrag wel te weten moeten komen, toen in de dagbladen een oproep verscheen bestaande geldstukken om te wisselen tegen versgemunte andere. Maar dat was al een ongeregistreerd aantal toevoegingen geleden en Daan deed vaak een rijksdaalder in de spaarpot, om later Rika en hemzelf te kunnen verbazen.
Het storten van de spaargulden had jarenlang op enigszins ceremoniële wijze plaatsgehad. Het luidde de borrel in. De pot stond in dezelfde kast als de Bolskruik. Sinds moeder niet meer liep mocht Daan de kruik zelf pakken. Maar eerst de pot spekken, zei hij dan en Rika deed gezellig mee. De laatste tijd deed hij het onopvallend. De spaarpot had wrijving veroorzaakt tussen moeder en Rika. Rika wilde de zaak hervormen, waar moeder tegen was. Zij wou een diepvrieskast voor diepvrieslekkernijen. Een reklame-pamflet had opgewekt veranderde tijden niet louter te ondergaan, maar er een
| |
| |
leidende rol in te spelen door een diepvries-installatie in de winkel te laten opstellen. Rika had dat pamflet willen uitleggen als de vingerwijzing Gods voor de besteding van het spaargeld. Moeder was tegen en Daan vooral verbaasd. Rika bleek opeens een nieuwe kant te hebben. Tot dan toe was zij vooral gezeggelijk geweest. Zij leek geschapen om in de winkel af te wachten wat de klant zou vragen, om in de keuken klaar te maken wat moeder had gezegd te willen eten. Maar nu ontpopte zij zich als organisatrice. De winkel was niet te klein voor een diepvrieskast, er was ruimte te maken. De étalage kon weg. Wie stalde er nu nog wat uit? Inkijk was beter. De peulvruchtbakken waren bakbeesten en niet berekend op verpakte waar - ze konden weg. De toonbank kon... Moeder bleef tegen en Daan wilde niet kiezen tegen moeder voor een frigidaire. En hij wilde de spaarpot er niet voor leeg. Hij deed voortaan de gulden erin als Rika in de keuken was.
Toen Daan nauwelijks binnen was, begroet had en zat, vlug even keek hoever moeder was opgeschoten in ‘Oorlog en Vrede’, bleek de bladwijzer ditmaal een brief te zijn. Moeder haalde hem tussen de bladen vandaan en schoof hem naar Daan. Rika stond op van tafel en verdween in de keuken, een eerste aanwijzing dat de brief een bijzondere was. Hij was kort en had geen aanhef. Lieve, of zelfs beste Ans zou na vijf en dertig jaar ook geen doen zijn geweest en schelden wilde hij blijkbaar niet. Er stond dus eenvoudig: Ik zou de kinderen wel eens willen zien. Thijs.
Wat Rika hierop gezegd had kon Daan wel raden - hij had het al vaak gehoord. Ik kijk die vent van mijn leven niet meer aan. Zij was ook meer geschokt geweest door zijn vertrek, was er op akeliger wijze dan Daan achter gekomen dat het een vertrek was. Daan wist het vanaf de eerste sekonde en bij hem speelde nog altijd dit een rol - de laatste ruzie die hij zich herinnerde, de enige die hij zich goed herinnerde, ging over hem. Omdat moeder hem in de
| |
| |
winkel had gehaald. Wil je van die jongen verdomme een kruidenier maken? En die jongen wilde zelf niet.
Zij stonden achter de toonbank toen zijn vader vertrok, moeder op klanten te wachten, Daan groene zeep over te scheppen, uit de bus van de leverancier in een eigen ton. Daan had de deur, die de gang van de winkel scheidde, horen opengaan. Toen ineens de stem van moeder. Die zie je niet meer terug, zei ze, eerder om vader te laten merken dat zij hem door had, dan om Daan in te lichten. Toen pas keek hij op en zag vader. Het was altijd een puzzel voor hem gebleven. De winkel was zo klein, hij had geprobeerd het in stappen na te meten - hoe ver kan je er lopen terwijl moeder zegt: die zie je niet meer terug. Toen hij opkeek was vader nog niet bij de straatdeur. Hij zag hem de laatste passen doen, de straatdeur openmaken, eruit stappen, de deur weer sluiten. En toen ging hij linksaf. Een onbeschaamdheid in deze situatie, vond Daan. Hij ging vaak linksaf, de kortste weg om in andere stadsdelen te komen. Maar er was een eigenaardigheid aan die weg. Niet ver van het huis moest hij een hoek om en over een brug. En dan kon hij alleen verder komen terug langs het huis, over de gracht waar de huiskamer, achter de winkel, op uitzag. Rika ging altijd voor het raam staan als haar vader wegging en zag hem een minuut later op de gracht lopen en naar haar zwaaien.
Rika kwam huilend de winkel binnen. Zij had vader zien lopen, hij had niet willen zwaaien. Zij had op de ruit getikt, hij had niet willen kijken.
Het adres dat vader had opgegeven was p/a de heer Konings. Die stond Daan te woord toen hij had aangebeld. Dat had ik moeten weten, dat die ouwe nog familie heeft, was het eerste wat hij zei. Hij bedoelde het zo kwaad niet, geloofde Daan, scheen het vooral te zeggen om goed te laten uitkomen wat hij met hem te stellen had gehad, toen vader een beroerte kreeg. Hij zit nu boven,
| |
| |
zei hij, komt toch niet meer de straat op. Hij liep met Daan mee de trap op, gaf aanwijzingen hoe de oude man als vader, Daan als zoon, moesten opkijken nu zij elkaar weer eens zagen. Het hielp hen in elk geval door de eerste minuten heen.
Toen Konings weg was maakte vader een hoofdbeweging naar zijn rechter arm. Hij liet hem van de tafel omhoog komen tot vlak onder schouderhoogte. Verder kom ik niet, zei hij. Gek hè? Vroeger was het mijn beste arm. Konings zegt dat het nog gekker geweest is, maar Konings is een zwamkous. Hij zegt dat ik niet eens naar de w.c. kon, dat ik mijn bed niet uitkwam, dat hij een steek heeft gekocht en een fles. Dan zou ik daar toch wat van moeten weten? Maar zo gaat het wel, zei vader, met zijn arm weer op tafel. Als hij maar een steuntje heeft. Ik kan zelfs... Heb ik je nou geschreven? Hoe kom je hier? Heb ik je geschreven?
Naar moeder, zei Daan. Zij heeft uw brief aan mij gegeven.
Niet aan Rika?
Daan wist het niet. Hij dacht van wel, maar goddank, wéten deed hij het niet. Dat weet ik niet, zei hij.
Jij bent nu... God bewaar me, Rika is nu drie en veertig, zei vader. Rika is... Hij ging niet verder, maar het was duidelijk: hij meende Rika, toen hij schreef de kinderen te willen zien. Hij raakte gauw weer in beslag genomen door zijn eigen toestand, toen Daan vroeg of hij een sigaret wilde hebben. Pijpen rookte hij nog het liefst, zei hij. Maar dat stoppen. Hij kon het wel, hoor, maar het was een heel karwei. Hij wilde er Konings niet te vaak om vragen. Hij kon het zelf, trouwens, maar het viel niet mee. Hij was heel anders dan hij steeds geweest was. Voelde zich in tweeën. En heel raar.
Daan vond hem er naar uitzien. Een machteloze ene kant en een geschrokken andere kant. Hij voelde zich alsof hij rechts steeds sliep en links niet goed meer durfde. Het liefst zat hij maar, maar
| |
| |
hij werd zo moe van zitten. Toch kon hij zich nog aardig redden. Hij had een wandelstok vlak bij de hand. Hij kon ermee lopen, het tuimelraam sluiten, de kachel temperen en hij kon er Konings mee naar boven kloppen. Het was zijn toverstok en hij had hem kado van Konings. Hij had hem altijd bij zich, als hij niet vergat dat hij hem had.
En jij? vroeg hij opeens.
Ik ben geen kruidenier geworden.
Heb je kinderen?
Nee.
Daan liep van zijn vader regelrecht naar Rika, al was het geen donderdagavond. Hij opende de Bolskast, pakte de spaarpot en liep ermee naar het raam. Hij schoof het open en zag, zoals vroeger urenlang, het grachtwater gasbellen braken. Hij schudde de spaarpot naar Rika. Die gaat de diepte in, zei hij, als je niet belooft morgen naar vader te zullen gaan. Ze zei dat ze ging, dat ze toch al van plan was te gaan, maar dat het nog wel een weekje had kunnen wachten, na vijf en dertig jaar. Daan voelde zich opeens wat dwaas met die spaarpot bij het open raam. Hij deed het dicht, de spaarpot weg en ging eens kijken wat zijn moeder zo verzonken hield in ‘Oorlog en Vrede’. Ze was op bladzij 552 van de uitgave in één stijve band. Hij las hoe Rostows' stemming zich vervrolijkte. Want: ‘Tak-tak-tak! kraakten de schoten.’
Toen hij zijn vader weer opzocht was Rika er wel degelijk geweest. Twee keer zelfs. Ook de volgende weken zou vader haar vaak zien verschijnen.
Onder aan de trap had Daan de heer Konings een fles kognak overhandigd. Als blijk van erkentelijkheid, zei hij. Konings leek zeer erkentelijk. Daan hoopte dat hij er nu en dan mee naar boven zou komen, om vader eens uit zijn verwondering te halen over de
| |
| |
opdeling van zijn lijf in onvergelijkbare helften. Als hij merkte dat hij met de linkerhand het glas naar zijn mond kon brengen, zou hij misschien leren vergeten dat vroegere akties over rechts liepen. Hij had nog met vader gesproken over een ideetje van hem. Een handige manier om pijpen te stoppen. Met een klem, had Daan gedacht, die de pijp vast kon houden terwijl vader stopte en die zelf ergens stevig vast zat. De vensterbank leek hem de aangewezen plaats. Vader keek er eens naar. De vensterbank vond hij geen gekke plaats. Uit de weg, dacht hij misschien, en makkelijk links te laten liggen. Daan zei, dat hij op zoek zou gaan naar een smid, die het ideetje zou willen uitvoeren.
Zo zijn ze niet meer, zei vader.
Rika was spraakzaam over vader toen Daan donderdagavonds kwam. Zij scheen moeder er helemaal aan gewend te hebben, dat hij, na vijf en dertig jaar te zijn doodgezwegen of doodgesnauwd, weer omstandig ter sprake kwam, want zij las rustig door. Rika zei dat vader, zoals hij nu was, alleen nog maar meelijden toekwam. En wat ze dan verder nog voor hem zou kunnen doen. Een paar weken laten wist ze dat precies. Ze wilde de spaarpot naar vader brengen. Daan keek er van op. Hij vond het goed, maar hij keek er van op, omdat Rika zich weer van haar nieuwe felle kant liet zien. Ze liep zo warm alsof vader een diepvries-installatie was. Het moest heel anders geregeld worden met vader daar op die bovenkamer. Hij zat daar niet goed. Hij moest verhuizen, hij moest gelijkvloers. In een huis met een tuin het liefst. En er moest een wagentje komen, zodat hij de straat weer op kon. Geduwd of zichzelf verplaatsend, dat was te proberen, je kon eerst wat huren, dacht zij. Zij maakten het zich te gemakkelijk met nu en dan eens komen-kijken en Konings op de schouder kloppen vanwege de goede verzorging. Zij moesten daar zelf wat voor over hebben.
| |
| |
Moeder sloeg een blaadje om, nog steeds in ‘Oorlog en Vrede’. Ze keek wel verongelijkt, maar dat kwam misschien omdat Napoleon zo ontluisterd werd.
Het geld was nu bij vader. Rika had het geteld, het viel erg mee. Maar vader liet zich zo moeilijk overhalen, vond het zonde van het geld, wat natuurlijk onzin was. Hij was blij met het geld, zei Rika, maar hij leek andere zorgen te hebben. Hij vraagt vaak naar de winkel zei ze.
Het duurde nog een maandje eer vader over het geld zijn besluit nam. Hij wilde ervoor een diepvries-installatie in de zaak. Rika was met stomheid geslagen geweest toen zij het hem hoorde zeggen, maar zij had zich niet willen verzetten. Het kon wel noodzaak voor hem zijn. Hij kon wel vijf en dertig jaren ongedaan willen maken. Het was niet verantwoord hem dat te beletten. En met wat goede wil zou er wel plaats te maken zijn, al was de winkel klein. De peulvruchtbakken waren nu zelfs leeg, ze konden weg. De étalage hoefde niet gesloopt. Een diepvries-embleem voor het raam was nog beter dan inkijk. De toonbank kon... een meter nog wel. Er kwam een donderdag dat vaders' wens een feit was. Rika stond Daan in de winkel op te vangen om er op toe te zien, dat hij de nieuwe aanwinst, de verdwenen peulvruchtbakken en de geredde étalage eer bewees. De toonbank stond ruim een meter misplaatst. Daan had in lange tijd niet meer zo'n hekel aan de zaak gehad.
De achterkamer bleek ze enigszins te hebben ingericht voor een feestje. Er was een bloemetje, er lagen eigen diepvries-aardbeitjes de ergste kou wat kwijt te raken. Wat later gingen ze op drie gebloemde schoteltjes. Voor Rika, moeder en voor Daan. Hij prikte eens, hij proefde eens. Ze leken de tweede pluk van een verregende oogst, ze roken naar lege spaarpotten, ze smaakten naar... ze smaakten niet.
|
|