aan en met de motor af. Zijn buurman ging er op in en nodigde Kodein uit voor een uur in diezelfde namiddag, omdat dan een opera zou worden uitgezonden, waarvan hij precies wist hoe hard die moest klinken.
Er was nauwelijks klank toen Kodein kwam luisteren. Nu hoort U het zelf, zei de buurman. Maar mijn motor staat af, zei Kodein, kom maar mee. Hij ging buurman voor, trapgat uit trapgat in, tot vlak bij de motor. Die zag niets draaien, hoorde niets draaien, zag stekker uit stopkontakt en aanvaarde een en ander als bewijs. Dan moet het aan het toestel liggen, zuchtte hij. En toen, opeens opgelucht: maar daar wéét ik wat op. Ik zal er een druppeltje olie in gooien.
Een paar dagen later zat Kodein in de trein. Hij had werk afgeleverd, centen ontvangen, een vriend opgezocht en hij zat op de thuisreis tevreden te kijken. Een eind verderop zat een man, een plezierige boere-buitenman, vond Kodein, die kontakt had met een medereiziger en bedaard maar gestaag het woord tot hem richtte. Wat hij allemaal zat uit te leggen kon Kodein niet verstaan, maar één, telkens terugkerend, met grote boere-zekerheid als sluitstuk gebruikt zinnetje drong steeds tot hem door. ‘Een emmertje mest erover!’ Hij zei het telkens met onwrikbaar geloof in de werkzaamheid en met een gezicht, zoals Kodein's buurman had getrokken, toen hij zich van de motor af keerde op weg naar het radiotoestel. Een emmertje mest, begreep kodein, is het middel waar het platteland zich mee behelpt inplaats van een druppeltje olie.
Kodein rookte nog een laatste sigaretje, alvorens gehoor te geven aan de raad van zijn vrouw haar tijdig te volgen naar bed, om de komende ochtend vroeg wakker te worden en naar de dokter te gaan. Hij had eerst nog wat tegengestribbeld. Wat moet ik er doen?