zou niet eens meevallen, viel mij in, want ik dacht aan een toespraak. Ik ben in mijn leven vrijwel nooit in enigszins omvangrijk gezelschap geweest, of we werden toegesproken. Door een schoolmeester, een priester, een voorzitter, een humorist, een stakingsleider. Maar draai voor zo'n gezelschap eens een toespraak in elkaar, die de beroerdste vertroost zonder de minstaangetaste onnodig in de put te werken. Onze pastorie, meneer pastoor inkluis, hoor ik het nog niet doen. Die zijn te veel verkerkelijkt. In de kerk zijn ze ingesteld op een bemiddelder gemiddelde. Het ergste wrak en de grootste deugniet komen er niet. Het ergste wat er te berde wordt gebracht zijn de zielen der afgestorvenen, met het verzoek ervoor te bidden, waardoor er automatisch de nadruk op gelegd wordt, dat wij in een andere kategorie vallen.
Ik had bij het binnenkomen een kennis van mij gezien. Zij was druk in gesprek met haar tijdelijke buurman. Ik kon vermoeden waarover. De keren die ze mij te pakken had spoorde zij mij aan kontakt te zoeken met mensen, voornamelijk met het doel hen aan te sporen kontakt te zoeken met mensen. Ik zocht een plaats waar zij me niet konden zien - wij hebben ons kontakt al gehad. Ik kwam daardoor op een stoel bij een stellinkje met tijdschriften. Groot Nederland was er ook bij, met heel oude nummers. Het was een neerdrukkende vondst. Alsof men het geen zin vond hebben ons, tot de specialist veroordeelden, nog met pas bedachte problemen te vermoeien. Maar ik noemde dat zelf al aanstellerij, want ik wist opeens hoe ik tegenover de specialist zou staan. Ik zou hem de eer geven die zijn beroep eist. Ik zou hem laten begaan, niets zeggen, niets vragen, zelfs niet wat mij mankeerde. Misschien zou hij het mij zelf onthullen, maar hij zou er weinig indruk mee kunnen maken, want zelfs hier, in het hol van de levenskrachtmeter, was ik geheel vervuld van de verwachting, die ik als kind al had: niet opmerkelijk oud te zullen worden en niet onbillijk jong te sterven.