| |
| |
| |
Oproep
Ik kende de man niet, maar de manier waarop zijn vrouw afscheid van hem nam trok mijn aandacht. Zij had hem begeleid naar de voordeur. Zij stonden er al toen ik hen van enige afstand zag. Hij zei een paar keer: nou, Sjaantje, en probeerde het steeds wat definitiever te laten klinken, maar telkens zei ze nog wat en gaf hem vrij onverhoeds nog een kus voordat zij hem liet gaan. Ook toen liep zij hem na tot het tuinhekje, op een manier alsof zij dat anders nooit deed, maar er ook nooit eerder zoveel reden voor had. Jan, en je denkt eraan, zei ze, als het te erg is ga je terug. Jan, verdikkeme, ja Jan...
Ach, zei hij, voordat je het weet sta ik alweer voor je neus. En hoe! Hij plaatste zijn handen even alsof hij zijn duimen in de arm-openingen van een vestje had gestoken en deed met voldaan schommelend bovenlichaam een paar opgewekte stappen.
Hij liep enige passen voor mij uit toen hij eindelijk was weggekomen en bij de zijstraat was dat al een meter of tien geworden. Hij sloeg linksaf. Ik zag even het profiel van een gezicht dat niemand meer, ook niet hemzelf, trachtte gerust te stellen, maar duidelijk gespannen stond. Hij had geen koffer, geen zeemanszak en geen boterhammenpakje - hij maakte mij nieuwsgierig waar hij naar toe ging.
Ik moest aanstappen om hem bij te kunnen houden. Zijn weg ging door een groot deel van de stad naar de buitenkant, de wijken met de gewone huizen uit en verder nog, langs terreinen en opslag- | |
| |
plaatsen, loodsen, schroothopen, pijpleidingen en diepten met grondwater. Het was een omgeving waarin ik mij volledig onbevoegd zou hebben gevoeld, als het er niet zo opmerkelijk druk was geweest. Uit elk doorgangetje stapten voor en achter ons mannen op de weg, die de hoofdweg leek te zijn en te voeren naar een geroezemoes in de verte als afkomstig van een menigte. Wij waren, voortgaande, tussen twee muren terecht gekomen, die elkaar verderop steeds meer naderden en tenslotte doodliepen op een ander muurtje, met een poortopening ter breedte van een kerkingang. Maar een heel eind daarvóór waren wij al tot staan gekomen achter al die mannen die ons voor waren. Ik ben nogal lang, ik kon over de meeste hoofden heen genoeg zien om te merken, dat de poort openstond en er mensen doorschoven. Vooraan stonden ze zes, zeven rijen dik paraat voor het moment van binnenglippen; daarachter had een aantal mensen ook nog de aandacht bij de poort, maar dan kwam er een sektor met mannen, die hoopvol achterom stonden te kijken en hun kans zelf binnen te komen voelden groeien met de stoet van na hen komenden. Ik heb met achterom blijven kijken gewacht tot de rij achter mij duidelijk langer was dan het stuk vóór mij.
Toen ik nog minstens een dozijn mannen voor mij had, begonnen vanuit de poort stemmen met een routine-gezag-klank te roepen dat het welletjes was. Ga maar gerust naar huis, we hebben er al veel te veel, zeiden ze. De poortdeuren begonnen zich al naar elkaar toe te bewegen, maar ik vorderde nog. Van achter mij was een geweldige stuwing, de deuren gingen zelfs weer een eindje verder open. Toen hoorde ik een stem de mensen, die al binnen waren, aanraden in hun eigen belang te helpen de deuren te sluiten. Ze deden het, ook ik trouwens, toen ik eenmaal binnen was. Toen de poortdeuren dicht en met een balk beveiligd waren, volgde ik als een der laatsten de anderen over een groot terrein.
| |
| |
Het was verlicht met de lamp, die zo boven het poortmuurtje hing, dat wij er aan de andere kant ook al profijt van gehad hadden. Iedereen liep naar een gebouw, het enige op dit terrein dat van belang leek. Op een kleine tweehonderd meter afstand lag het schuin voor me, zodat ik een lange en een korte gevel kon zien. De mannen zag ik door een ingang aan de korte kant naar binnen gaan. Door die ingang stapten wij meteen in een zaalachtige hoge ruimte, zonder stoelen, maar met een podium, waarop een man stond te kijken en te zwijgen, hoewel hij achter zijn mikrofoon eruit zag als degene, die wel wat zou gaan zeggen.
Hij wachttte tot er een minuut lang niemand meer was binnengekomen en vroeg toen of iemand even de deur wilde dichttrekken, waaraan een man of acht gehoor gaf. Toen hij begon te spreken was het met de nadruk van wie heeft ervaren hoe groot de kans is verkeerd begrepen te worden. Er is hier waarschijnlijk geen mens, zo waren zijn eerste woorden, die niet zelf al inziet dat dit te gek is. Hij had een papier te voorschijn gehaald en begon te citeren: het speciaal voor dit doel beschikbaar gestelde bedrag zal gelijkelijk worden verdeeld onder de deelnemers. Ik geloof, zei de man, dat U te veel hebt gelet op de woorden ‘bedrag’ en ‘verdeeld’. Maar er staat nog meer in die oproep. Hier, met vette letters: er wordt nadrukkelijk op attent gemaakt, dat een en ander geenszins vrij van risiko is. Dat staat er natuurlijk niet voor niets.
En dan nog iets, met kleine lettertjes, dat ook de moeite waard is. Ik zal ze even wat vetter voor U maken door ze hier hardop voor te lezen: bij vorige gelegenheden is gebleken, dat bij een vrij groot aantal deelnemers na de behandeling flauwtes optraden. Deze en mogelijke andere gevolgen geven geenszins recht op schadevergoeding, wegens inkomsten-derving of op enigerlei andere grond geëist. Het deelname-geld wordt geacht te dienen zowel ter be- | |
| |
loning van de medewerking als ter bestrijding van eventuele schade.
Wie dit duidelijk genoeg vindt, zei de man, om te denken: ik ga maar liever naar huis, kan zijn gang gaan. Wil iedereen de mensen, die weg willen, even doorlaten? Hoe eerder zij weg zijn, hoe eerder wij kunnen beginnen.
De aanwezigen, die het gebruikelijke ledenmatengewriemel van een menigte te zien hadden gegeven, leken de adem in te houden. Niemand scheen een pink te durven verroeren, uit angst dit door de omstanders als aanvangs-vertrek-beweging opgevat te zien en, desnoods over de hoofden heen, doorgegeven te worden naar de uitgang.
Ja, als jullie allemaal blijven wordt het er niet makkelijker op. U moet toch zelf begrijpen dat dit te veel is. Ook voor U. Ga maar na. Het bedrag staat vast. Tienduizend gulden. Geen kattedrek, maar verdeeld over U allen is het niet veel. Wanneer duizend mensen samen de toto-hoofdprijs winnen, lijkt die ook maar een eigengeldje. Ons kunt U het niet verwijten dat er zoveel zijn. Wij hebben juist een afgelegen plaats gekozen om de toeloop te beperken. Nou, zijn er vrijwillige afvallers?
Er was geroezemoes, beweging zelfs, maar niemand ging naar de uitgang.
Dan zal ik het U eens voorrekenen. Met zo'n aantal is de laatste morgenmiddag klaar. Op zijn vroegst. En die tienduizend gulden moet U met zijn allen delen. Gelijkelijk. Wij kunnen U niet eerst stuk voor stuk gaan tellen, om uit te rekenen hoeveel U per man kan worden uitbetaald, maar het is te schatten. Ik heb daar ervaring in. Zo te zien zou ik zeggen: er zijn duizend mensen opgekomen. Iemand bezwaar het aantal op duizend te schatten?
Alle wijsvingers gingen de lucht in.
O, ik kan niet schatten, denkt U. Goed, we zullen een ander pro- | |
| |
beren. Meneer daar. Ja, U. Hoeveel mensen, denkt U, zijn er in deze zaal?
Tweehonderd.
O, nou U bent een goeie voor een veiling. Lekker laag inzetten, hè? Goed, we maken er een veiling van. Meneer hier zegt tweehonderd. Wie biedt er meer? Niemand? Wel, de medewerking is groot, hoor. Ik zal U eens wat vertellen. Ziet U die deur daar? Nou, daarachter zitten de heren te wachten om te beginnen. Maar dan moet U het hun mogelijk maken. Wij hebben volwassenen opgeroepen en geen kleine kinderen. Of U er nu mee akkoord gaat of niet, ik stel het aantal aanwezigen vast op duizend. Dat betekent dat U een tientje de man kunt ontvangen. Wie het niet doet voor een tientje geef ik groot gelijk, maar wil die dan alsjeblieft ophoepelen?
Er begonnen mensen, veel mensen naar de uitgang te lopen. Eerst leek iedereen door de ene deur te moeten, maar op een gegeven moment begonnen over de hele breedte van de wand stalen afsluitingen zich naar boven te bewegen, zodat er tal van openingen kwamen. Het leek een algehele uittocht te worden, maar opeens schreeuwde een grote jonge vent naar wie wel een bijzonder goede vriend van hem moet zijn geweest: hé, Piet, kom terug. Er zijn geen honderd man meer hier, dat is minstens honderd gulden de man voor wie nu blijft.
De uitwerking was ontzettend. Door alle openingen spoot de menigte weer naar binnen, zodat degenen, die nog met hun gezicht naar een uitgang stonden om te vertrekken, zich ijlings moesten omdraaien om niet achterover gestoten te worden. Toen iedereen terug was stond de man achter de mikrofoon ons weer zwijgend te bekijken, zoals bij onze eerste binnenkomst. Hij klakte even met vinger en duim, hetgeen er waarschijnlijk de oorzaak van was dat iemand, ergens in het gebouw, de stalen afsluitingen weer
| |
| |
omlaag liet komen. Vier man, deze keer, en waarschijnlijk anderen, trokken op verzoek de deur weer dicht.
Wij waren er wat levendiger op geworden, maar de mikrofoon overstemde de nu weer geheel volle zaal.
U ziet zelf dat het zo niet gaat. Ik had het prettiger gevonden als U spontaan tot een oplossing was gekomen, maar nu zal ik zeggen hoe het geregeld zal worden. Het grootste gedeelte valt af en de rest zal ik kiezen. Of liever gezegd, ik kies niet, ik neem de eerste de beste, dat is net zo goed als een volgende. Ik kies de A. De mensen wier namen - achternamen - met een A beginnen kunnen hier op het podium komen. De rest mag blijven kijken of naar huis gaan, maar in aanmerking komen alleen degenen met de beginletter A.
Stop, stop scheeuwde hij, toen iedereen zich naar het podium begon te bewegen, en toen tegen een der voorsten: U, meneer, met uw haast om hier te komen, hoe heet U?
Aalst.
Van Aalst, zeker, hè?
Nee, Aalst.
Zo, mag ik uw identiteitsbewijs even zien?
Dat heb ik niet bij me.
Blijft U nog even staan, mensen. Mag ik eerst even weten hoeveel mensen er ongeveer in aanmerking komen? Wil iedereen wiens naam met een A begint even de vinger opsteken? Allemaal? En zijn er nog meer mensen, die hun identiteitsbewijs vergeten hebben? Iedereen? Hé, daar kijk ik van op. Moet U eens horen, ik ben gewend met mensen om te gaan. Als je duizend mensen bij elkaar hebt zijn er altijd wel een paar grapjassen bij. Veel te veel grapjassen, als U het mij vraagt. Maar nu moeten er toch grapjassen bij zijn van wie ik niets begrijp. Op duizend mensen, dat kan niet anders, zijn er natuurlijk bij met namen die met een
| |
| |
A beginnen. En onder de dragers van A-namen moet een aantal zijn dat wel een identiteisbewijs bij zich heeft. Welnu, waarom doen die alsof ze het ook vergeten hebben?
Iemand riep wat naar hem, onhoorbaar voor mij en voor hem blijkbaar ook, want hij wenkte de man op het podium te komen. Daar stond hij even wat te betogen. De man achter de mikrofoon haalde zijn schouders op, wenkte hem weg en zei: deze meneer denkt - het is ver gezocht, maar ik moet bekennen dat ik zelf helemaal geen verklaring heb - deze meneer dus denkt, dat de mensen met A-namen er niet voor uit willen komen, omdat de A zo'n grote letter is. Ze zijn bang, denkt die meneer, dat er te veel mensen zullen blijken te zijn, die van hun beginletter A heten en dat ik dan zal zeggen: nee, dat is te veel, ik kies een andere letter en jullie kunnen meteen wel gaan, want van jullie weet ik al dat U A heet. Nou, als zij zo dachten, dachten zij verkeerd. Maar goed, de A-mensen hebben hun kans gehad, ik kies een andere letter: Eerst nog even dit: mij interesseren alleen mensen met een deugdelijk identiteitsbewijs. Zo, nu de andere letter. Geen grote deze keer. De U dan maar. Identiteitsbewijzen gereed houden.
Er begonnen nu werkelijk mannen in hun portefeuilles en binnenzakken te zoeken en mag-ik-even-passeren? te vragen. Zij werden eenvoudig niet doorgelaten. Een paar onder degenen, die vooraan stonden, waren al losgekomen van de massa en op het punt het podium te bestijgen. Zij werden teruggehaald, omsingeld en naar het midden van de zaal gewerkt. Hier en daar kwam het tot vechtpartijen. De mikrofoonman riep: Hou maar op, zo gaat het ook niet. Ik heb wat anders bedacht. Zonder medewerking zit er niets anders op dan iedereen wat te geven. Een tientje de man, zoals ik al zei. Iedereen krijgt dus een tientje, maar we kunnen niet duizend mensen in behandeling nemen. Ik zal de zaak splitsen. De ene helft wordt behandeld en krijgt het deelnemersgeld,
| |
| |
een tientje de man, en de anderen krijgen ook een tientje de man, mits zij ordelijk en snel de zaal verlaten, zodat wij aan het werk kunnen gaan. Nu moet U even goed opletten. Boven U ziet U vijf lampen hangen. Ik reken de kleine, aan de kant, niet mee en bedoel de grote, in het midden. De middelste, de derde dus van mij af gerekend, geeft ongeveer het midden van de zaal aan. Iedereen, die achter de derde... nee, ik zal het mooi met U maken, zoveel zijn er niet nodig. Iedereen, die achter de tweede lamp, van mij af gerekend, staat, kan naar huis gaan en krijgt toch zijn tientje. Ik zal straks zeggen hoe. De anderen worden behandeld en krijgen hun deelnemerstientje.
Nog voordat hij was uitgesproken stond iedereen omhoog te kijken en zette een voetengeschuifel in. Wie zich precies op de lijn geplaatst zag, die door de tweede lamp (van de spreker af) werd aangegeven, drong omhoog kijkend wat terug, totdat hij er duidelijk achter stond. De vrijkomende ruimte werd opgevuld door mensen van voren, die ook plotseling hun kans zagen, door een paar pasjes naar achteren te dringen, onbehandeld hun tientje te vangen. Toen de man op het podium, die even was weggegaan, waarschijnlijk om de heren te zeggen dat er een oplossing gevonden was, terug kwam, zag hij geen mens meer vóór in de zaal staan. Hij scheen nauwelijks verbaasd te zijn.
Nu zie ik nog maar één mogelijkheid, zei hij. Iedereen behandelen voor zijn tientje. Ik ga even horen of de heren daar zin in hebben. Hij was vrij gauw terug en riep: ja, wie wat wil ontvangen, zal eraan moeten geloven. Hier volgen de laatste mededelingen. O, U kunt luisteren of door blijven kletsen, dat is mij om het even, maar het gaat om de uitbetaling. De tienduizend gulden zijn hier aanwezig. Maar voor tachtig procent in biljetten van honderd gulden. Wij hadden op hoogstens honderd man gerekend. De volgende keer neem ik een baal centen mee, maar nu hebben we goed- | |
| |
deels briefjes van honderd. U zult zich in groepen van tien moeten indelen. Elke groep van tien wordt een zelfstandige ontvang-eenheid en krijgt na afloop het deelnemersbiljet van honderd gulden. De verdeling moet U zelf regelen. Het beste lijkt mij, dat elke groep de man kiest, die het briefje van honderd voor de hele groep in ontvangst neemt. De anderen kunnen dan morgen hun tientje bij hem afhalen. Kies dus een groepsontvanger, die een identiteitsbewijs bij zich heeft en neem daarvan zijn adres over. Kom desnoods morgen met zijn negenen op hetzelfde tijdstip bij hem, dan zal hij niet zeggen: ik weet nergens van. Ik zal u straks in groepen van tien doorlaten. Langs het trapje rechts van mij, dus links van U, moet U op het podium komen en door die deur achter mij verder gaan. Als ik straks mijn hand opsteek, kunnen de eerste tien op het podium komen. De eerste, die hier boven komt, noemt zich één, de tweede twee, enz. tot de laatste van de groep, die nummer tien is. Probeer niet als elfde of twaalfde man voor uw beurt met een groep mee te gaan, want de groepsontvanger is gemachtigd het uitbetalen te staken als nummer tien, als laatste, zijn tientje heeft ontvangen. U bent dan behandeld voor niets. Als de eerste groep van tien door die deur achter mij verdwenen is, wacht U even tot ik weer mijn hand opsteek en dan kan zich de tweede groep vormen, door met
niet meer dan tien man (en niet minder ook) op het podium te komen. Dit gaat steeds zo door tot de laatste groep die mogelijk niet uit precies tien man zal bestaan, maar dan toch in behandeling genomen kan worden en evengoed een tientje de man ontvangt.
De eerste groep van tien hield zich zeer nauwgezet aan de voorschriften, misschien in het besef als eerste onwillkeurig tot voorbeeld van allen te zijn. De eerste, die op het podium kwam, noemde zich één, zoals dat moest, de tweede twee en wie al boven was hielp met de nummering van de volgenden, zodat ten slotte
| |
| |
een kleine man met een pittig gezicht zich door tien stemmen tegelijk tot tien verklaard hoorde. Niettemin telde hij de groep nog eens goed na, blijkbaar niet van zins door slordigheid mogelijk als elfde en voor noppes mee te gaan.
De man bij de mikrofoon liet de groep achter hem door de deur verdwijnen en keek op zijn horloge. Op het mijne stond het vijf minuten voor half tien, maar er waren er ook bij in de zaal, die zeiden het al over half te hebben. Om mij maar aan mijn eigen tijdmetingen te houden, kan ik vermelden, dat na ongeveer vier minuten het teken gegeven werd, dat de tweede groep zich kon vormen. Toen de derde groep van het podium ging, liep de mikrofoonman even mee, waarschijnlijk om na te gaan of hij de wachttijd tussen twee groepen moest verlengen of mocht bekorten. Hij kwam terug met de waarschuwing, dat van de eerste twintig behandelde mannen er drie waren flauwgevallen. Wie zich dus liever terugtrok had daar alsnog het recht toe.
Om kwart voor één besteeg ik het podium als nummer vier van mijn groep. Toen wij de zevende aan zijn nummer hielpen, bleek dat de man te zijn, die ik van zijn huis was gevolgd tot in dit gebouw. Misschien zijn wij in de loop van de avond wel eens een volle zaallengte van elkaar gescheiden geweest, maar tenslotte moeten wij toch vlak bij elkaar hebben gestaan.
Van het podium af kwamen wij in een leeg lokaal met nog een andere deur, die op slot bleek te zijn. Toen een van ons aan de deurknop morrelde werden wij opeens toegesproken door een luidspreker. Er werd ons verteld dat wij gauw binnen gelaten zouden worden voor de behandeling. Ons werd aangeraden nu al onder elkaar een regeling te treffen voor de verdeling van de honderd gulden, omdat na de behandeling onze hoofden er misschien niet meer naar zouden staan. Wij schreven allemaal het adres op van de man, die het eerst zijn identiteitsbewijs te voor- | |
| |
schijn had gehaald. Ten slotte werd ons aangekondigd dat de deur over dertig sekonden ontsloten zou worden. Wij moesten alvast onze rechter arm ontbloten tot boven de elleboog. Over- en colbertjassen konden wij het best uittrekken en over de linker arm mee naar binnen nemen.
De deur werd opengemaakt en bleek toegang te geven tot de behandelkamer. Er waren apparaten en instrumenten en flesjes met kleurige vloeistoffen. Ik zag watten en drie heren in witte Jassen, maar helaas geen verpleegsters. Met verpleegsters erbij denk je allicht: als vrouwen het aan kunnen zien zal het wel meevallen.
Ik voelde mijn blikken, als door een weloverwogen schilderij, naar een bepaalde plaats gevoerd worden. Daar stond een kolomachtig apparaat, waar twee klemmen uitstaken en dat, zoals later bleek, ook van een pedaal en een hendel was voorzien. Wij moesten ons naar dat apparaat begeven via een geïmproviseerd gangetje, gevormd door een wand en door een groot fleksibel tochtscherm. Er werd ons gezegd aan welke kant wij achter het scherm moesten treden en aan welke kant er weer achter vandaan en dat wij konden komen. Onze nummer één had enige moeite zich te herinneren dat hij nummer één was, maar stapte toen achter het scherm en was daar al achter vandaan toen ik er als nummer vier kwam. Van de gebeurtenissen rondom het apparaat had ik niets kunnen zien voordat ik zelf aan de beurt kwam. Ik moest mij naast het apparaat opstellen, zó, dat mijn ontblote rechterarm in de klemmen bevestigd kon worden; één kwam om mijn pols en de andere even boven mijn elleboog. De langste van de drie heren tilde even oplettend mijn oogleden op en zei ‘normaal’, hetgeen ik hem trouwens al drie keer eerder had horen zeggen. Vlak bij het apparaat stond er een, die op het pedaal begon te trappen, als gevolg waarvan de klemmen zich verplaatsten en mijn
| |
| |
arm enigszins gedraaid naar achteren gebogen werd tot halverwege een volvoerde politiegreep. Tevens had ik het gevoel alsof men trachtte het armdeel tussen de beide klemmen in wat uit te rekken. De pedalist zei, dat ik moest waarschuwen als het pijn deed, maar toen ik daar gevolg aan gaf trapte hij nog even door, waarschijnlijk, en in mijn geval terecht, veronderstellende dat zo'n waarschuwing wel wat te vroeg zou worden gegeven. Degene, die ik het liefst in de gaten zou hebben gehouden, stond achter mij. Hij had mijn pink stevig vastgepakt. Daar voelde ik even een prikje, dat mij geweldig meeviel, maar kort daarop sloeg er op mijn ogen een gewaarwording als of ik te roekeloos ammoniak had opgesnoven. Ik voelde nog enige bedrijvigheid aan mijn pink, aan het apparaat werd het hendel van stand veranderd, de klemmen bewogen mijn arm weer terug en lieten hem los en ik scheen klaar te zijn.
Onwillekeurig keek ik naar mijn pink. Er zat om het topje een watje, op zijn plaats gehouden door een plastic hulsje, dat doorzichtig was, zodat ik zag hoe een klein plekje van het watje maar rood was gekleurd. Het gevoel op mijn ogen bleef een breidde zich naar binnen uit. Ik had de indruk dat het ook in intensiteit evengoed kon toe- als afnemen.
Mijn drie voorgangers hadden plaatsgenomen op een bank, die wel ruimte bood voor ons alle tien, maar ik bleef staan, om bij een verslechtering van mijn toestand het zittengaan nog in reserve te hebben. Toen nummer zeven, mijn al haast oude bekende, na de behandeling ging zitten, bleek hij de neergaande beweging niet te kunnen stuiten. Hij zakte door, eerst naar voren en toen opzij, gelukkig naar de kant waar iemand zat, zodat hij opgevangen kon worden. Er werd geprobeerd hem weer rechtop te laten zitten, maar dat lukte pas toen ook aan de andere kant iemand kwam zitten vasthouden.
| |
| |
Vrij gauw daarna was ook nummer tien geholpen en kwam een van de heren ons een deur wijzen, waardoor wij verder zouden kunnen komen. Toen hij nummer zeven zag, zei hij: neem hem maar gauw mee - dáár is het frisser. Het lokaal waar wij terecht kwamen was leeg, maar een luidsprekerstem zei onmiddellijk: gaat U maar eerst even zitten. Hier volgen nog enige mededelingen. Door de behandeling, die U zoeven hebt ondergaan, zal straks een verschijnsel optreden, dat U niet behoeft te verontrusten. Gewoonlijk trekt het na twee of drie dagen weer vanzelf weg en er is geen enkel geval bekend, waarin het langer duurde dan negen dagen. Het verschijnsel bestaat daaruit, dat één van uw ogen, waarschijnlijk het linker, neiging zal hebben dicht te vallen. Probeer dat niet tegen te gaan, want ten eerste is het onmogelijk en voorts verschaft het ons de gegevens, die wij beoogden. Valt inderdaad het linker oog dicht dan hoeft U daar geen verdere aandacht aan te besteden. Het is een teken dat U normaal hebt gereageerd op de afgenomen proef. Vertoont daarentegen het rechteroog dit tijdelijk euvel dan is het zaak U met uw huisarts in verbinding te stellen, omdat er een niet onbeduidende afwijking mee aan het licht gekomen kan zijn. In zo'n geval krijgt U een brief mee voor uw huisarts, die ons dan verder over het verloop zal inlichten. Wij raden U dringend aan met de brief inderdaad naar uw huisarts te gaan en om dit te bevorderen werd het onderstuk van de brief tot strook bestemd, die de huisarts kan afscheuren en ondertekenen en waarop U, bij inlevering aan het daarop vermelde adres, een ekstra bedrag van vijf gulden kunt ontvangen. Straks kunt U door de deur, tegenover die waardoor U hier binnenkwam, verder gaan naar het wachtlokaal. U moet daar wachten tot bij alle tien mannen van uw groep een oog is dichtgevallen. Dan kunt U in groepsverband doorlopen naar de volgende kamer. Moohten zich onder U bevinden, die de behandeling
| |
| |
niet zo goed hebben doorstaan dan kunt U dezen het best wat steun bieden, omdat alleen voltallige groepen in die andere kamer worden toegelaten.
Wij gingen naar het wachtlokaal, nummer zeven, in wie de opgewekt van zijn vrouw wegstappende Jan niet meer te herkennen was, ondersteund door mij en nog iemand. Daar zaten al, in groepjes van tien, andere mensen bij elkaar. De meeste zaten met één oog te kijken naar de enkelen in hun groep, die nog allebei de ogen open hadden. Wij zagen nog drie nieuwe groepen binnenkomen en andere voor ons weggaan, voordat de zaak bij ons helemaal in orde was en wij naar de andere kamer konden. Ik had nummer zeven in het wachtlokaal in zijn jasje en zijn jas geholpen en hem, nog steeds met behulp van een ander, in ons midden kunnen houden.
In de andere kamer zat een man aan een tafeltje, waarop een grote geopende geldkist stond. Wij mochten daarheen via een ander tafeltje met iemand in een witte jas. Hij keek ons één voor één aan en turfde ons af op een lijst, waar al heel wat vijftallen streepjes op stonden. Ik was blij dat hij een witte jas aan had, want nummer zeven leek mij niet zo best. Wij hadden hem bij het tafeltje op een stoel gezet, die daar over was. Hij leunde zwaar op het tafeltje en zat met gesloten ogen. De heer in de witte jas keek hem aan en schudde zijn hoofd. Hij ontkurkte een flesje en hield het nummer zeven onder de neus. Hij lette goed op welk oog hij even open deed en toen dit bij hem, als enige in onze groep, het linker bleek te zijn, turfde hij hem op een kort lijstje af en pakte van een stapeltje een envelop met waarschijnlijk de brief voor zijn huisarts erin. Die stopte hij hem tussen de vingers en gebaarde ons, dat wij hem mee konden nemen.
Het uitbetalen ging vlot - alleen aanreiken en aanpakken.
Door de volgende deur stonden wij opeens weer buiten. Ik was
| |
| |
blij, dat het een groot terrein was, waardoor de frisse lucht van alle kanten op ons af kon. Tevoren had ik trouwens al min of meer de overtuiging gekregen, dat ik er zonder flauwte af zou komen. Ook nummer zeven deed de buitenlucht zichtbaar goed. Hij gaf gehoor aan mijn raad de huisartsbrief in zijn zak te stoppen en kwam zelfs voor het eerst tot woorden. Hij zei dat hij zich prettig voelde en dat hij zich al de tijd na de behandeling eigenlijk prettiger had gevoeld dan wanneer hem niets mankeerde. Alleen verklaarde hij zich tot niets in staat. Ik kwam tot de ontdekking, dat tijdens ons gesprek de acht anderen uit onze groep al weg waren gegaan. Een heel eind dichter bij de poort dan wij waren zag ik hen lopen. Ik wilde nummer zeven niet aan zijn lot overlaten. Ik besloot een taxi te nemen, omdat ik toch pas een tientje had verdiend, maar wij hebben eerst wel een half uur moeten sukkelen, eer wij in een buurt waren waar ik een taxi zag staan. Nummer zeven kon natuurlijk niet dat hele eind zelfstandig lopen. Ik ben nogal lang, waardoor hij zijn arm niet over mijn schouder kon slaan, maar ik herinnerde mij een manier van steunen uit mijn verkeringstijd en dat ging.
De taxichauffeur waarschuwde mij dat hij nachttarief zou moeten rekenen en bracht ons vlot naar het adres van nummer zeven. Toen ik hem uit de taxi hielp, hoorde ik zijn voordeur open gaan en zijn vrouw was nog eerder bij het tuinhekje dan wij.
Toen zij haar man met zijn rechter oog dicht zag en mij met mijn linker, verbleekte zij, omdat wij zo akelig wit zagen, zei ze. Ik zei haar, dat Jan een brief voor zijn huisarts op zak had, waar hij vijf gulden op zou kunnen krijgen.
Zij nam Jan van mij over en was mij blijkbaar meteen vergeten. Daar heb je het nou, zei ze tegen hem. Heb ik je niet gewaarschuwd? Maar jij moest en jij zou gaan. Niemand is zo gek, maar jij moest je natuurlijk melden.
|
|