| |
| |
| |
Stoel
Ik was mijn flatje binnen gegaan. Men weet hoe zo'n flatje gebouwd is. Vanuit het midden van het halletje kan men overal de hand op leggen: op de knop van de huiskamerdeur, van de slaapkamerdeur, de keuken-, de kast-, de W.C.-deur. Achterlangs keuken en slaapkamer loopt een veranda, waar het meestal waait. Ik had mijn straatdeur in verwachting en opzettelijk geruisloos opengemaakt en gesloten. In het halletje wist ik dat Dirk er moest zijn. Waaraan ik dat merkte zeg ik niet - ik hoef dat niet aan de grote klok te hangen. Ik kon ook verwachten dat Dirk er al was (hij komt vaak, heeft een sleutel en ik was laat) en ik wist waar hij zou zijn. In mijn slaapkamer, op mijn bed, helemaal naakt. De eerste keer schrok ik toen ik mijn slaapkamer binnen kwam en Dirk daar zo zag liggen. Ik zag zijn gezicht het laatst en wij waren nog in het stadium waarin ik hem - afgezien van zijn gezicht - nog het best aan zijn blokjesjas kon herkennen.
Wat dat te betekenen had? vroeg ik natuurlijk. Nu, heel wat. Hij wilde mij het goede voorbeeld geven, hij wilde mij opvoeden voor ons huwelijk, want zo zou hij ontvangen willen worden als hij thuis kwam. Hij werkt bij Bakenui, ontwerpt er meubels, maar mag dat alleen zoals dat daar moet. Vergeet niet, zei Dirk, dat ik dan de hele dag bij Bakenui heb zitten wachten op verlof om naar huis te gaan. En dan wil ik in één ren door kunnen zijn waar ik wezen wil. Niet eerst slepen om je op bed te krijgen, niet eerst frunniken om je bloot te krijgen, dat past niet meer in een tijd,
| |
| |
waarin de mens 28000 km per uur kan halen.
Vanaf die dag ben ik op mijn hoede als ik laat thuis kom. Ik probeer elke keer iets nieuws te bedenken, hoewel dat met die metronoom niet te overtreffen zal zijn. Ik had het vooraf bedacht, liep toen ik thuis kwam meteen door naar de huiskamer. Ik schoof wat meubels aan de kant en zette de metronoom aan. Die gebruik ik bij de piano, maar ook voor mijn gymnastiek. Dirk had al vaak gezegd dat eens te willen zien. Hij maalt niet om gymnastiek, maar ik had mij laten ontvallen dat ik dan niets aan heb.
Ik gaf een schijn-opvoering, maakte wat ritmisch gestommel, deed een lawaailoze oefening, stommelde weer even en sloop via halletje en keuken naar de veranda.
Ik keek door het slaapkamerraam naar binnen. Net op tijd. Dirk was al overeind gekomen op mijn bed, zat er met alle macht te luisteren. Ik zag hem twee puntige bips uit twee vinnige kuiltjes in de dekens halen en op zijn blote tenen naar de huiskamerdeur lopen. Hij deed die een kiertje open, toen verder en verder en verdween in mijn huiskamer, op hetzelfde moment dat ik van de veranda de slaapkamer in en al even stiekum als hij naar de deur ging. Hij was de kamer al uit op zoek naar mij. Ik deed de deur dicht en op slot en ging op mijn bed liggen. Even later wou Dirk binnenkomen. Welverdomme, zei hij, en toen: Betty.
Ja?
Doe eens open.
Ik lig net zo lekker, loop maar even om over de veranda.
En hij is zo preuts. Hij kwam, maar met mijn duster aan en met nog praats ook.
Die middag had ik nog niets bedacht toen ik thuis kwam. Ik liep onhoorbaar naar de keuken, om er mijn boodschappen kwijt te raken, en meteen door naar de veranda. Ik wilde kijken door het
| |
| |
raam of Dirk mij tot iets zou inspireren. Hij lag niet op mijn bed, ik zag hem niet in de slaapkamer, ook nergens zijn kleren.
Ik ging naar binnen, vroeg mij af of ik mij in het halletje dan toch had vergist en Dirk nog moest komen Met angst, vreselijk te zullen schrikken als ik hem daar mocht vinden, zoals anders op mijn bed, keek ik er onder en ook in de kast. Hij was er nog niet.
Ik was op mijn bed gaan zitten, speelde met de gedachte mij daarop in gereedheid te leggen en te zien of Dirk van verrassing zijn ren zou onderbreken. Opeens hoorde ik iets in de huiskamer. Ik liep zacht naar de deur, maakte een kiertje, keek. Dirk stond bij mijn fauteuiltje, er naar te kijken alsof hij er iets mee gedaan had. Alsof hij dat nog eens wou doen. Ik voelde mij verstrakken. Ik houd van mijn fauteuiltje. Dat Dirk er altijd op scheldt is tot daaraan toe, maar nu leek hij verder te willen gaan. Het is een fauteuiltje zoals dat op zijn kamer nooit te vinden zal zijn. Ik kom zelden bij hem. Het is er rommelig, want hij knutselt er en meestal aan stoelen. Hij schijnt per stoel aan de vergetelheid te willen ontsnappen. Ik ben eens bij hem moeten komen kijken naar een stoel, waar zoveel aan te pas was gekomen, dat hij hem op de werkplaats van een kennis had moeten maken, maar die nu op zijn kamer stond. Hoe vind je hem? vroeg Dirk. Ik vond hem benauwend. Een buitenstaander kon hem misschien gemakkelijk mieters, een vondst, knap gemaakt of weet ik wat noemen. Maar hij is mijn Dirk - ik kan niet luchtigjes en inschikkelijk met hem meepraten als hij zoiets een stoel noemt. Hij gaf mij uitleg. Hij was uitgegaan van de poten, door die weg te laten. Het was een lage zit geworden, want hij had de poten zo willen vervangen, dat hij er meteen de hele stoel mee had. Een brede strook hout, met weglatingen en aanlatingen, was zo gebogen dat het vouwen mocht heten en waar dat moest de rug- en armsteunen omhoog staken. Hij is helemaal uit één stuk, zei Dirk, op de zitting, de
| |
| |
rug- en armbekleding na. Hij maakte de indruk op de zitting, de rug- en armbekleding na helemaal stuk te zijn.
Ik vroeg waarom hij de poten wilde vervangen, als dat zoveel moeite en hout kostte.
Poten waren uit de tijd en ze waren al veel te lang oppermachtig geweest. Dirk zou wel eens willen weten hoeveel poten door de eeuwen heen in de wereld waren gehaald om de mensen aan zitjes te helpen. Daar was de laatste tijd goddank verandering in gekomen. Steeds meer oplossingen zonder poten waren onstaan en zijn oplossing was weer een andere verandering, zo ver van poten verwijderd, dat het veranderen er misschien wel zijn voltooiing mee bereikt had.
Ik moest hem proberen en ik geef toe: je kon erin zitten. Maar waarom zo raar? vroeg ik. Het klonk niet aardig en het speet mij voor Dirk, hij was er zo mee in zijn schik. Ik had desnoods verrukt willen kijken als het om een kleinigheidje ging, maar stoelen zijn geen kleinigheidjes zoals Dirk er tegenover staat. Als ik die stoel al raar vond, wat moest het dan worden met mensen, die helemaal niet bereid zijn desnoods verrukt te kijken? En zoals Dirk zelf keek leek dat ding de stoel, waarmee hij zich definitief wou ontpoppen of zo iets. Maar hij ontpopt er mij ook een beetje mee, dus: waarom zo raar? vroeg ik.
Dirk werd kwaad. Raar? Omdat hij niet op vier poten staat? Wat moet je met poten? Heb je niet genoeg aan je eigen twee? Eeuwen en eeuwen hebben de stoelmakers ons wijs willen maken, dat een stoel poten moet hebben wil je erop kunnen zitten. Maar je kunt overal op zitten. Een kind weet het, een hengelaar weet het, een vagebond weet het: overal kun je op of in zitten, maar de zitexperts dorsten alleen als zij poten zagen. En jij bent al net zo. Raar, hè? O, wat gevaarlijk, geen poten! Maar deze stoel, hier, zei Dirk, en deed er behoedzaam woest mee, datzelfde rare ding
| |
| |
zal de stoel definitief de poten breken.
Ik had het erbij gelaten, had daarna geen stoel meer genoemd. Maar nu stond Dirk naar mijn fauteuiltje te kijken. En wat deed hij? Met een voet onder de zitting tilde hij de stoel een beetje achterover, liet hem terugkomen, drukte met zijn zool op de zitting de stoel voorover en weer terug, liep er omheen en begon opnieuw aan de achterkant. Hij schrok niet eens toen hij mij zag binnenkomen.
Wat dat te betekenen had? vroeg ik, natuurlijk.
Dat rotding wil niet om, zei Dirk. En ik, ik moest iet later hetzelfde woord gebruiken. Die Bakenui zijn rotlui. O, ik had het hem kunnen voorspellen, maar hij had mij niets gezegd. Hij had zijn stoel meegenomen naar Bakenui. Plompverloren in de direktiekamer gezet.
De oude heer had ernaar gekeken zoals te verwachten was, maar hij had zijn hoop op de zoon gesteld, die vooruitstrevend is. Of hij die er even bij mocht roepen. Mocht. Die leek ervan onder de indruk. Verrek, had hij gezegd en Dirk gevraagd er eens in te gaan zitten. De zoon was er omheen gelopen, waarderend blijven knikken en had gevraagd: is ie... Helemaal uit één stuk, had Dirk gezegd en omgekeken naar de vader om te zien hoe die nu keek. En waar die zoon nu ergens, met zijn voet, dacht Dirk, geduwd of gedrukt had, wist hij niet, maar Dirk was gekanteld met zijn stoel.
Wat een rotlui, zei ik, maar Dirk wilde zich niet meteen laten troosten. Het moest eerst nog even akelig worden tussen ons. Jij bent al net zo, riep hij. Kijk maar eens naar je eigen fauteuiltje. Hij ging er op af en gaf het een schop. Ik schopte terug, want ik voelde dat ik het deze keer eens met hem uit moest praten over stoelen.
Ik zal niet zeggen hoe ik hem mak kreeg, maar zijn boosheid
| |
| |
verdween en hij werd meegaand, zoals altijd, nazeggend zelfs wat ik hem voorzei, weliswaar alsof hij mij ermee in de maling wou nemen, maar zonder koppigheid. Dus vergeet dat nu nooit meer, zei ik, een behoorlijke stoel heeft vier poten. Zeg het eens na.
Een behoorlijke stoel heeft vier poten, zei Dirk. En jij goddank maar twee. En daar ging ik al om.
Twee dagen later kwam ik weer thuis. Niet laat, juist vroeg. Dirk zou komen, daar kon ik van op aan. Wij hadden het afgesproken en ik had hem: nul-plus drie-plus zeven laten zeggen, welk middeltje te ingewikkeld is om uit te leggen, maar garandeert dat hij zich aan zijn afspraak houdt.
Ik liep meteen naar mijn slaapkamer met een groot plan. Ik wilde Dirk zijn ren eens gunnen, vanwege die ongelukkige stoel, die hem zo kwaad en zo zielig had gemaakt. Wij vrouwen zijn uitgerust tegen woede, tegenslag en zieligheid. Wij zijn gebouwd om een kern, een weglating, om met Dirk te spreken, waarin elke teleurstelling afgeschoven kan worden. Ik trok al mijn kleren uit, zonder aarzeling, maar toch eventjes met het gevoel er voortijdig een deel van mijn uitzet mee aan te trekken. Ik streek neer op mijn bed, maar, wat ik anders nooit heb, ik wist niet hoe ik liggen moest. Tenzij ik mij schrap zette als een lijk leek alles wulps. Toen ik Dirk hoorde arriveren, door het halletje naar de huiskamer gaan, ging het opeens vanzelf. Ik was even overeind gekomen tot zithouding, met mijn armen omhoog, liet alles los, liet alles liggen zoals het viel en voelde mij dankbaar te leven in een tijd, waarin de mens 28000 km per uur kan halen. Maar Dirk's ren miste vaart. Minuten later was hij nog steeds onderweg in mijn huiskamer. Toen ik hem zelfs niet meer hoorde ging ik eens kijken, door ons vaak gebruikte kiertje. En daar zat Dirk, in mijn stoel op vier poten, met zijn blokjesjasje aan.
|
|