kamertje: kennissen? De vrouw knikte. Hij was er door getroffen. Dat valt me nou verdomd mee, zei hij, dat ze haar niet meteen vergeten.
Maak je maar niks wijs, zei de vrouw. Ik heb ze wel door. Weet je waarom ze hier zijn? Om erachter te komen of het besmettelijk is.
Hartverlamming besmettelijk?
Dat weten ze niet. Ze zitten elkaar uit te horen, maar ze weten er geen van allen wat van.
Hij keerde zich met een ruk naar de deur van het voorkamertje. Zeg, je gaat toch geen herrie schoppen, hè? zei de vrouw, om hem te kalmeren, of op te hitsen.
Ik ga ze inlichten, zei hij.
Toen hij binnenkwam probeerde de ambtenaar, klaar voor vertrek, de indruk te wekken, dat hij zich nu heus moest reppen, wilde hij nog tijdig zijn rapport kunnen inleveren.
Hij begon met de twee, die nog zaten, toe te knikken, maar die kwamen ook overeind.
Ik loop zover met U mee, zei Oosthoek.
Zo, zei de broer, gaat U allemaal al? Koffie op? Hebt U al afscheid genomen?
Hij nog niet, zei Oosthoek en de aangewezene vernobelde het verzuim door eerst zeker te willen weten of het wel gelegen kwam.
Altijd goed, zei de broer. Hij hield de deur voor hen open. Oosthoek imiteerde het knikje van de ambtenaar en ging achter die aan de trap af.
Hij keek nog even om, zag de broer voor de andere man de deur naar Annie openmaken en hoorde hem zeggen: ik zou maar niet te dicht bij haar komen. Het is mijn eigen zuster, maar ik doe het zelf ook niet. Je kunt nooit weten.