Priary tot Anton de Kom beschrijft Sandew Hira de geschiedenis van strijd die alle bevolkingsgroepen gestreden hebben, vanaf de allereerste vormen van kolonisatie - in 1674 slaagde een grote indianen-opstand er bijna in de kolonisatie tot een eind te brengen - tot in de twintigste eeuw.
Vanaf het begin van de volksplanting heeft er vermenging plaatsgevonden tussen blanke slavenhouders en de slavinnen. Dit ondanks alle wetten en strafbepalingen die intiem contact tussen blank en zwart verboden.
Van Lier (1977: 71) noemt 1738 het eerste jaar waarvan er opgave bestaat van het aantal vrije kleurlingen en negers. Het aantal vrijen, kleurlingen en negers, bedraagt dan nog 598 tegenover 2133 blanken. Hierna volgt door vrijlatingen van slaven een gestadige groei van het aantal vrijen tot in 1825 de aanvoer van slaven wordt stopgezet. Het aantal vrijlatingen wordt dan sterk verminderd. Als de afschaffing van de slavernij in zicht komt, worden alle beperkingen op de vrijlatingen opgeheven. De groep gekleurden, die al het karakter van een middengroep had, ontwikkelt zich dan snel tot een middenklasse in de Surinaamse maatschappij. Deze groep is door haar positie bi-cultureel en dus ook tweetalig. Een zeer bekende kleurling uit deze middenklasse is F.C. Focke, de samensteller van een Neger-Engels woordenboek (1755).
Voor velen klinkt het feit dat in de 19e eeuw het Sranantongo de taal van het onderwijs aan de slaven is geweest, als nieuwe informatie. In 1844 verkregen de broeders van de Moravische zending toestemming van de koloniale overheid om slaven te leren lezen. Uiteraard is het onderwijs aan slaven vooral gericht op kerstening. Het heeft tot 1854 geduurd voordat het leren schrijven van de taal werd toegestaan. Curieus genoeg geloofden de slavenhouders dat beheersing van de schrijfvaardigheid verdere opstand en strijd tegen hun macht zou stimuleren. De toegift die slaven het recht gaf te leren schrijven, moet gezien worden in het kader van de naderende emancipatie in 1863, die deels door de strijd van de slaven zelf verworven was.
Daarmee was de periode van slavernij ten einde. In deze periode is door de slaven, tegen alle verdrukking in, een heel rijke Afro-amerikaanse taal en cultuur tot stand gebracht. De groei van de taal is vooral in de eerste periode verbluffend geweest (zie verder Voorhoeve's bijdrage).
In de ontwikkeling na de periode van de slavernij speelt het jaartal 1876 een centrale rol. In dat jaar werd, met de algemene leerplicht, het Nederlands als (enige) schooltaal ingevoerd.
In feite was er op dat moment natuurlijk al een situatie van diglossie,