| |
| |
| |
| |
| |
1
Men zie: het Franeker Studentenleven, kluchtspel, 1744. Een Amsterdammer, Karel geheeten, die te Franeker studeert, maakt het er vrij bont. Hij zegt tot Heintje, den knecht zijns vaders:
De Hospes, daar Neef Lichtmis, ik, en meer andere Studenten t'huis leggen,
Is op ons gebeeten, wij hebben hem bedrogen, uitgestreeken en misleid.
Al mijn vrees is, dat die ons een lelijke trek bereid.
Hij was van huis, men zocht het voor ons te verbergen,
Maar vergeefs. Zo ras wij dit hadden vernomen,
Besloten wij op 't spoedigste over te komen.
Daarom is Karel onverwacht bij zijne ouders in huis komen vallen.
Werkelijk was de Hospes naar Amsterdam vertrokken, en zegt tot Karels vader, bij de ontknooping:
Ik kom hier van Franeker, om u 't ongebonden leven
Van uw Zoon Karel, daar ik de Hospes van ben, te doen verstaan.
Toen de Franeker ploert vernomen werd in aantogt te wezen, trof het juist, dat vader en moeder uit waren; de knecht en meid trekken hunne kleederen aan, spelen voor Mijnheer en Mevrouw en laten den Hospes een naar kwartier doorbrengen. Het spreekt van zelf, dat met de t'huis komst van den meester en zijne vrouw het stuk uit is. Ziet hier, hoe Bouwe zijn beklag doet aan den gewaanden vader.
De Ouders hooren menigmaalen
Niet gaarne de fouten van de Kinders; maar van mijn Heer
Dat jij de waarheid zegt. Studeert mijn zoon naerstig?
Maar datje me wel verstaat, 't is niet in de boeken.
| |
| |
In de Kaatsbaanen, Hoerhuizen, Trokken, Troeven,
Ja wonderlijk. Glazen uitsmijten, Kloppers afdraijen, en Schellen steelen kan hij ook.
Ze zetten het Vaatje op de Tafel, en scheijden niet voor dat het uit is, dan loopenze 's nachts langs de straaten, hij ranst de Vrouwluij aan, zetze af, en doet ze vlugten, als voor een spook.
Zo Studentje te speelen, de lui af te zetten, en te krassen, is zijn dagelijks werk; 't is niet om te beschrijven,
Wat een baldadigheid, dat die moetwillige Messieurtjes op de Academiën bedrijven.
Ik kan geen huis met hem houden, daarbij heeft hij me noch niet een duit aan geld Gegeven. Hoewel ik weet, dat gij het hem al toe hebt geteld.
De Professors betaalen zij ook niet. Ga naar voetnoot1 De Boekverkoopers rekeningen zijn vol valsche praktijken.
De Ouders hier t'Amsterdam, meenen dat die dingen zijn, gelijkze gelijken,
En 't is 'er ver van daan. Ze maaken met de Boekverkoopers een Accoord,
Die gevender een deel Contant geld, ik heb het zelf gezien, en gehoord:
En men zet dan Boeken op de rekening, die nooit voor hun zijn gebonden,
En zo werd de rekening na de Vader gezonden.
Ook zie men: het Leydsche Studentenleeven, van Jan Jacob Mauritius, 1717, kluchtig blijspel, door hem op 21 jarigen ouderdom, tijdens zijn Academieburgerschap, vervaardigd en te Leiden door den troep van van Ryndorp opgevoerd. Dat zal een avond geweest zijn! Het stuk is niets meer dan eene levendige en natuurlijke schildering van het feestvierend leventje van eenige losbollen, dat door de komst van den ouden heer des helds gestoord wordt. De bijzonderheden zijn allerkoddigst. Wij voeren er alleen uit aan de bewijsstukken betrekkelijk de Hospessen van dien tijd.
Verdord! we hadden van den nacht weêr zulken pret.
Daar 's niet een glaasje, waar we gingen, heel gebleeven.
Ho kaereltje! we maakten zulken leeven.
Voor mijn part, broertje lief, 'k verklaar jou op men' trouw,
Ik was zo vol, als een kartouw.
Men rok is heel en al bespoogen.
| |
| |
Hij hangt bij Blijhart, om te droogen.
Die heeft me zijn' Japon zo lang geleend.
En t'avond trekken wij weêr op, als lui van krachten.
Je bent een borst van goeije hoop, ik meen 't;
Daar is wat groots van jou te wachten.
Ik geef het vaatje; en dan, met nieuwen lust en moed,
Aan 't krotten al' den nacht; ik laat geen' tijd verlooren.
Dat heet eerst vlijtig zijn.
Heel loffelijk! heel goed!
Maar 'k loof, dat jou Papa heel aardig op zou hooren,
Als hem die vlijtigheid en ijver quam ter ooren.
Wie weet, waar jou fortuin nog leit; of hij terstond
Jou niet naar 't Oost om peper zondt?
Daar heeft men vlijtig volk van noden.
Het lijkt, jij spot wat met de Goden.
Die Tabernakel jeukt je wat.
Hoe drommel, denk ik, of het hier is?
Als 't evenwel van jou plaisier is,
Wat minder Grieks! verstaaje dat?
Hoor vriend, of jij wat legt te snurken en te raazen,
Dat zijn 't niet, die Wilhelmus blaazen.
't Heit lang genoeg geduurd. Ik zeg 't gelijk ik 't meen,
En ik verklaar je mijn besluit met korte reên,
Dat ik dat leeven dus niet langer zou verdraagen,
Of 'k zou 't je Vader moeten klagen.
Blijhart. (Een Groentje).
Heer Roemer, als je 't nu belieft te permitteeren,
Zoo loop ik met 'er haast den hoek eens effen om.
| |
| |
Waartoe zel dat toch dienen?
'k Gaa maar eens zeggen, zo ik uitblijf over tienen,(!)
Dat ik dan hier blijf, en van nacht niet t'huis en kom.
Want anders is hij boos, en 'k ben zo bang voor schrijven.
Wel, wat een' zotheid, dat dit graauw niet op kan blijven!
Jij moet hem anders drillen,
Al was het nacht aan nacht.
Ja maar, mijn Heer, hij zou niet willen.
Toen mijn Papa mij hier op de Akademie bragt,
Heeft hij mij aan mijn' Hospes aanbevolen;
Mijn Zoon is jong, zei hij; ik geef je volle magt.
Bestraf hem, en pas op, dat hij niet raakt aan 't doolen.
Daar is hij trots op, en dat geeft me vrij wat schrik.
2
Statuta Academiae Leodiensis, 10 Dec. 1826.
3
Op de Academie zijnde is men meester op zijne kamer, men heerscht over de lieden, bij welken men inwoont, en op den minsten wenk vliegt alles den Studenten van de hand.
De Spectator der Studenten, bl. 70.
Doch mijn Contubernaal riep mij eens apart en zei mij: foei! je moet nooit den hoed afnemen tegen den Hospes, nooit iets verzoeken, of als het u belieft zeggen; zoo doende maakje je te gemeen met dat volk, dat lompe canailje zouje op de kop zitten,
| |
| |
je moet ordonneren, en, al wou je slechts een pijp uit de kas hebben, moet je ze boven schellen, of de gantsche kamer in den brand stond.
De Spectator der Studenten, bl. 214.
4
Zie: Studenten-Almanak voor 1842.
5
Canard pointu! Begrijpe den keukenterm wie kan! Zooveel is zeker, dat hij op de menus van de dîners in l'hôtel, le lion d'or prijkt en de knechts aldaar, aan wie men vraagt: - Jan, is dit nu canard pointu? - antwoorden: - 'k vraag excuus, mijnheer! het is eendenbout.
6
Il faut le dire: il y a dans les Universités d'Utrecht et de Leyde, dans les Professeurs et dans les étudians, avec les plus estimables habitudes de régularité et de tranquillité studieuse, un peu de routine, une certaine absence de mouvement et de vie, qui rendraient fort utile l'établissement d'un corps, sans cesse renouvelé, de jeunes docteurs auxquels serait accordée, après de fortes épreuves, la permission d'enseigner sans honoraires de l'Etat, et à leurs risques et périls, à côté des Professeurs ordinaires, dont le temps refroidit quelquefois le zèle.
v. cousin, de l'instruction publique en Hollande, p. 117.
7
De Schrijver van het Studentenleven gevoelde een zekeren drang, om, hetgeen hem, ten gevolge van Sempre Crescendo op het hart lag, uit te boezemen. Dit stuk is derhalve als een onmisbaar toevoegsel tot Hoofdstuk viii van het Studentenleven te beschouwen.
8
Men zie: der Sandmann.
9
bilderdijk, Orde; men zie: Vermaking, bl. 1 en 2.
10
Ja, niets belet mij zelfs te erkennen, dat er, in verscheidene letterkundige voortbrengselen van onzen tijd, iets levendigs, doordringends, gloeijends is, hetwelk men, in diezelfde mate, in de geschriften der zeventiende, ja, zelfs in die der achttiende eeuw, vergeefs zoekt. Eenige schrijvers hebben eene stoute vlugt, die den lezer medesleept en een schat van groteske beelden, welke de verbeelding bekooren. Zij raken vele denkbeelden
| |
| |
aan, keeren en wenden dezelve, brengen ze kunstiglijk met elkander in wrijving, en soms spatten schitterende vonken uit deze wrijving voort. Maar zoodra gij van uwe begoocheling, van uwe aandoening, zijt teruggekomen en des schrijvers denkbeeld zoekt en u van hetzelve strenge rekenschap geven wilt, ontsnapt u meestal alles, de vonken verdwijnen in rook, en voor zoo verre gij volhardt met te willen zien, wat zich onder deze prachtige beelden verbergt, vindt gij het onbeduidende of het ongerijmde. Geene bondige denkbeelden, geene gedachte van goede gehalte, praal zonder grondigheid: gij gelooft grond te bezitten en gij bezit onzin. En is dat waar van de beste geschriften, wat zullen wij dan zeggen van de middelmatige?
In het algemeen zijn de nieuwe boeken niet afgewerkt. Zij zijn het noch wat den inhoud noch wat den vorm aangaat. Men vergenoegt zich met iets, dat naar waarheid zweemt, wanneer men slechts niet geheel en al in eene dwaling verkeert, en men doet veel minder pogingen om den verlichten lezer te behagen, dan om den onkundigen te begoochelen. Voorwaar het treurig kenmerk eener letterkunde, die vervalt en vergaat.
Nog maar ééne vraag zal ik tot diegenen rigten, wier oordeel in dit punt van eenig gewigt is. Welke zijn, onder de geschriften, die sedert tien jaren in Frankrijk zijn uitgekomen, diegene welke u geheel en al hebben voldaan? Kunt gij er tien opnoemen? één boek 's jaarlijks? kunt gij er drie opgeven? Hebt gij niet met leedwezen opgemerkt, nu eens het gebrekkige in de denkbeelden, dan het onvolkomene in de uitdrukking, dan het onvoldoende in beide te gelijk? Hier onzedelijke gedachten, ginds buitensporige denkbeelden, verder oppervlakkige en tegenstrijdige stellingen, bijna overal een onnaauwkeurige en overhaaste stijl. Aan welk boek zoudt gij duurzaamheid in den loop der eeuwen durven toekennen?
g. de felice, beroep van een Christen aan de letterkundigen onzer dagen gerigt, bl. 12.
11
De Schrijver zou wenschen voor de Praetor een Praetor te lezen.
12
Ziet hier eenige losse trekken uit het Parijsche Studentenleven, op het onze min of meer toepasselijk.
L'étudiant a plus de travers et de ridicules que de vices, et quand il en a, ce sont des vices si peu enracinés qu'il lui suffit d'avoir passé ses examens et repassé le seuil du toit paternel, pour devenir calme, positif, rangé.Ga naar voetnoot3
Il faut bien vîte excuser l'écrivain que je blâme en reconnaissant combien il est difficile, pour ne pas dire impossible, de résumer en un seul type une classe aussi nombreuse que celle des étudiants. Eh quoi! c'est la jeunesse lettrée en masse que vous voulez nous faire connaître dans une simple effigie? Mais que de nuances infinies dans
| |
| |
cette population d'enfants à demi hommes que Paris voit sans cesse se renouveler, comme des aliments hétérogènes, dans le vaste estomac du quartier latin?
...Quelques années de cette noble exaltation que semble lui communiquer le pavé brûlant de Paris et puis l'ennui de la province, ou le despotisme de la famille, ou l'influence des séductions sociales, ont bientôt effacé jusqu'à la dernière trace du généreux élan... Mais ceci est le procès à faire, je le répète, à la société bourgeoise. Ne faisons pas celui de la jeunesse; car elle a été ce que la jeunesse prise en masse et mise en contact avec elle-même, est et sera toujours, enthousiaste, romanesque et généreuse.
...Non! il y avait bien des oisifs et des paresseux, voire des mauvais sujets et des idiots; mais il y avait aussi un très-grand nombre de jeunes gens actifs et intelligents dont les moeurs étaient chastes, les amours romanesques, et la vie empreinte d'une sorte d'élégance et de poésie, au sein de la médiocrité et même de la misère. Il est vrai que ces jeunes gens avaient beaucoup d'amour-propre, qu'ils perdaient beaucoup de temps, qu'ils s'amusaient à tout autre chose qu'à leurs études, qu'ils dépensaient plus d'argent qu'un dévouement vertueux à la famille ne l'eût permis. Mais s'ils avaient, comme je l'ai déjà confessé, des travers et des ridicules, il s'en fallait de beaucoup qu'ils fussent vicieux, et que leurs jours s'écoulassent dans l'abrutissement,Ga naar voetnoot4 leurs nuits dans l'orgie...
Il y avait une classe d'étudiants, que nous autres (étudiants un peu aristocratiques,Ga naar voetnoot5 je l'avoue) nous appelions, sans dédain toutefois: étudiants d'estaminet. Elle se composait invariablement de la plupart des étudiants de première année, enfants fraîchement arrivés de province, à qui Paris faisait tourner la tête, et qui croyaient tout d'un coup se faire hommes en fumant à se rendre malades, et en battant le pavé du matin au soir, la casquette sur l'oreille; car l'étudiant de première année a rarement un chapeau.Ga naar voetnoot6 Dès la seconde année, l'étudiant en général devient plus grave et plus naturel. Il est tout à fait retiré de ce genre de vie, à la troisième.
C'est alors qu'il va au parterre des Italiens, et qu'il commence à s'habiller comme tout le monde.Ga naar voetnoot7 Mais un certain nombre de jeunes gens reste attaché à ces habitudes de flânerie, de billard, d'interminables fumeries à l'estaminet, ou de promenades par bandes bruyantes au jardin du Luxembourg. En un mot, ceux-là font de la récréation, que les autres se permettent sobrement, le fond et l'habitude de la vie. Il est tout naturel que leurs manières, leurs idées, et jusqu'à leurs traits, au lieu de se former, restent dans une sorte d'enfance vagabonde et débraillée, dans laquelle il faut se garder de les encourager,Ga naar voetnoot8 quoiqu'elle ait certainement ses douceurs et sa poésie.
g. sand, Horace, i, p. 83-85.
|
-
voetnoot1
- Tegenwoordig is men slimmer: men teekent niet eens op het Collegie, zoo heeft niemand vat; daar is vooruitgang.
-
voetnoot2
- Aan den sleutel werd door den vermetelsten niet eens gedacht.
-
voetnoot3
- Maar als hij dit geworden is, is zulks dan een waarborg, dat de ondeugden uitgeroeid zijn. De Schrijfster besluit van het uitwendige tot het innerlijke en ik zou gelooven, dat die gevolgtrekking valsch kan wezen.
-
voetnoot6
- De onze wel: om Thee te slaan en het Propaedeutisch te doen.
-
voetnoot7
- Verg. Studenten-Typen, Hoofdstuk xii, 195-198, en vooral bl. 198 en 199.
-
voetnoot8
- De auteur had er kunnen bijvoegen: mais dans laquelle ils ne cessent d'encourager et de pousser les autres.
|