| |
| |
| |
4.5.6 Ophelderingen
2-58 |
Men zie: het Franeker Studentenleven, kluchtspel, 1744...En zo werd de rekening na de Vader gezonden: Klikspaan vermengt hier passages uit het genoemde toneelstuk met zijn eigen opmerkingen. De geciteerde fragmenten (r. 5-10, r. 14-15 en r. 21-58) staan op respectievelijk p. 15, 31 en 24-25 van de anoniem verschenen klucht Het Franeker Studentenleeven (1744). |
|
3 |
die te Franeker studeert: de universiteit van Franeker, gesticht in 1684, was in 1811 door Napoleon opgeheven. |
|
6 |
uitgestreeken: bedrogen. |
|
7 |
trek: streek. |
|
16 |
ploert: hier: huisbaas. |
|
37 |
Trokken: biljarten. |
|
37 |
Troeven: kaarten. |
|
38 |
Siessinken: dobbelen. |
|
47 |
krassen: vechten. |
|
52 |
In noot 1 bij deze regel verwijst Klikspaan naar het zogeheten ‘teekenen op een collegie’: studenten moesten zich inschrijven voor de colleges die zij wensten te volgen en de betreffende hoogleraar daarvoor betalen. Voor colleges die twee maal per week werden gehouden was dat vijftien gulden per jaar, voor colleges die meer dan twee maal per week werden gehouden dertig gulden per jaar. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 135) |
|
59-60 |
Ook zie men: het Leydsche Studentenleeven, van Jan Jacob Mauritius...tijdens zijn Academie-burgerschap, vervaardigd: Klikspaans mededeling dat Jan Jacob Mauricius (1692-1768) Het Leidsche Studentenleeven als eenentwintigjarig Leids student schreef, blijkt onjuist te zijn. Toen dit blijspel in 1717 verscheen, was Mauricius namelijk al sinds vele jaren student-áf: hij had zich in 1705, dus op dertienjarige leeftijd, ingeschreven als student te Leiden; drie jaar later was hij gepromoveerd. (Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. 7, kolom 849-856) |
| |
| |
61 |
te Leiden door den troep van van Ryndorp opgevoerd: Jacob van Rijndorp (1663-1720) was leider van een reizend toneelgezelschap. Het gezelschap trad geregeld op in de Leidse schouwburg, die Van Rijndorp in 1705 met subsidie van de gemeente zelf had gebouwd. Over een opvoering van dit stuk zijn geen gegevens gevonden. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 168) |
|
67-72/75-133 |
Verdord! we hadden van den nacht weêr zulken pret...Daar is hij trots op, en dat geeft me vrij wat schrik: Klikspaan citeert hier twee fragmenten (r. 66-72/75-107 en r. 109-133) uit Het Leidsche Studentenleeven; het uitroepteken tussen haakjes (r. 119) en de cursiveringen zijn van de hand van Klikspaan. (Mauricius, Het Leidsche Studentenleeven, p. 3-4 en 9-10) |
|
79 |
Japon: kamerjas. |
|
86 |
krotten: pierewaaien. |
|
90 |
loof: geloof. |
|
97 |
Die Tabernakel: je lijf. |
|
103 |
die Wilhelmus blaazen: de mensen op wie je aan kunt. |
|
138-139 |
Op de Academie zijnde is men meester op zijne kamer...vliegt alles den Studenten van de hand: citaat uit een anonieme aflevering van De spectator der studenten (1774), p. 70; de cursivering is van de hand van Klikspaan. |
|
141-143/145-146 |
Doch mijn Contubernaal riep mij eens apart...of de gantsche kamer in den brand stond: citaat uit De spectator der studenten (1774), p. 214; het stuk is ondertekend door Joannes Sincerus. |
|
151-153 |
Canard pointu! Begrijpe den keukenterm wie kan...het is eendenbout: in Bijloop ii, 1022-1023/1108-1109 is eveneens sprake van de gebrekkige kennis van het Frans van de kastelein van hotel Le lion d'or. Bedoeld is George Willem Kramer (1802-1847), sinds november 1841 eigenaar/exploitant van het hotel aan de Breestraat, wijk 4, nr. 315 (nu nr. 85). (ga Leiden: br, bs en vt; Nieuw Notarieel Archief 1811-1842: archief Barkey, 2 november 1841) |
|
155-161 |
Il faut le dire...dont le temps refroidit quelquefois le zèle: Het moet gezegd worden: er bestaat in de universiteiten van Utrecht en Leiden, bij de professoren en bij de studenten, al hebben zij zeer bewonderenswaardige gewoonten van orde en bedaardheid, een zekere mate van routine, een zeker gemis aan leven en levendigheid, waardoor het zeer nuttig zou zijn een college van jonge doctoren in |
| |
| |
|
te stellen, dat steeds vernieuwd zou worden, en aan wie het, na een streng examen, toegestaan zou zijn om, zonder staatshonorarium en voor hun eigen verantwoordelijkheid, onderwijs te geven naast de gewone professoren, van wie de tijd soms de vlijt heeft doen afnemen. Citaat uit De l'instruction publique en Hollande (1837; p. 117) van Victor Cousin; de cursiveringen in het citaat zijn van de hand van Klikspaan. |
|
172-199 |
Ja, niets belet mij zelfs te erkennen, dat er, in verscheidene letterkundige voortbrengselen van onzen tijd...Aan welk boek zoudt gij duurzaamheid in den loop der eeuwen durven toekennen: citaat uit Beroep van een christen, aan de letterkundigen onzer dagen gerigt van G. de Félice (1842, p. 12-13; oorspronkelijke Franse versie 1841). Behalve een aantal onbetekenende verschillen tussen brontekst en citaat zijn er twee inhoudelijke afwijkingen, die waarschijnlijk niet bewust door Klikspaan zijn aangebracht. Het betreft ‘grond’ (r. 184) in plaats van ‘goud’ en ‘dan het onvoldoende’ (r. 195-196) in plaats van ‘vaak het onvoldoende’. |
|
206-212/216-248 |
L'étudiant a plus de travers et de ridicules que de vices...quoiqu'elle ait certainement ses douceurs et sa poésie: De student heeft meer zwakheden en belachelijke trekjes dan ondeugden, en wanneer hij al ondeugden heeft, gaat het om ondeugden die zo weinig diep zitten, dat de student kalm, positief en oppassend wordt wanneer hij zijn examens heeft gehaald en hij de drempel van het ouderlijk huis weer heeft overschreden.
We dienen ons te haasten om de door mij gelaakte schrijver te excuseren door te erkennen hoe moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk het is om in één enkel type een zo omvangrijke categorie als die van de studenten samen te vatten. Hoe nu? Wilt u ons met behulp van één afbeelding de geletterde jongelingschap in haar geheel doen leren kennen? Hoe oneindig geschakeerd is niet deze zich voor het oog van Parijs steeds hernieuwende bevolking van halfwassen, die is als een veelheid aan spijzen in de grote maag van het Quartier Latin.
...Na enkele jaren van die edele vervoering die het gloeiende plaveisel van Parijs hem lijkt te schenken, hebben de verveling van het leven in de provincie of de heerszucht van de familie of de druk der maatschappelijke verleidingen weldra ook het laatste spoortje van zijn genereuze geestdrift uitgewist... Maar, ik herhaal het, hiervoor moet de burgerlijke maatschappij ter verantwoording worden geroepen. Niet de jeugd, want die is geweest wat de jeugd, in haar geheel genomen en in haar onderlinge contacten, is en altijd wezen zal: geestdriftig, dweperig en genereus.
...Nee! Er waren onder hen wel lanterfanters en luilakken, ja zelfs deugnieten en idioten; maar er was ook een groot aantal aktieve en intelligente jongeren van kuise zeden, met romantische liefdes, en wier leven doortrokken was van een soort elegantie en poëzie, temidden van de middelmatigheid en zelfs ellende. Het is waar dat deze jongeren een grote eigenliefde hadden, dat zij veel tijd |
| |
| |
|
hebben verdaan, dat zij zich met heel andere dingen amuseerden dan hun studie, dat zij meer geld uitgaven dan een deugdzame toewijding aan hun familie zou hebben toegelaten. Maar hoewel zij, zoals ik al heb bekend, zwakheden en belachelijke trekjes hadden, waren zij verre van verdorven, en zij sleten hun dagen niet in een staat van afgestomptheid, en in hun nachten gingen zij zich niet aan orgieën te buiten...
Er was een categorie studenten die wij (enigszins aristocratische studenten, ik beken het) steeds kroegstudenten noemden, zij het zonder neerbuigendheid. Deze categorie bestaat steevast uit het merendeel van de eerstejaarsstudenten, kinderen die net uit de provincie zijn aangekomen, wie door Parijs het hoofd op hol gebracht werd en die dachten ineens een man te worden door zich onwel te roken en door van de ochtend tot de avond op straat rond te zwalken met de pet op één oor; want de eerstejaarsstudent heeft zelden een hoed. Zodra hij in het tweede jaar zit, wordt de student in het algemeen ernstiger en natuurlijker. In het derde studiejaar leeft hij helemaal anders.
Dat is het moment waarop hij de parterre van het théâtre des Italiens bezoekt, en waarop hij begint zich normaal te kleden. Maar een aantal jongeren blijft gehecht aan de gewoonte te flaneren, biljart te spelen, eindeloos te roken in de kroeg of in luidruchtige groepjes te wandelen in de jardin du Luxembourg. Kortom, zij maken van de ontspanning, die de anderen zich slechts met mate veroorloven, de hoofdzaak en de gewoonte van hun leven. Het spreekt vanzelf dat hun gedrag, hun opvattingen en zelfs hun gelaatstrekken, in plaats van tot wasdom te komen, blijven steken in een soort wispelturige en ongemanierde kinderlijkheid waarin zij zeker niet moeten worden aangemoedigd, ook al heeft zij ongetwijfeld haar bekoringen en poëzie.
Reeks citaten uit de roman Horace (1842) van George Sand, dl. 1, p. 137, 138, 140, 141-142, 143, 144 en 146-148. Geen editie met de door Klikspaan aangegeven paginering gevonden. |
|
254-255 |
mais dans laquelle ils ne cessent d'encourager et de pousser les autres: maar waarin zij niet ophouden de anderen aan te moedigen en te stimuleren. |
|
|