Mijne zondagen in het Vereenigde Koninkrijk
(1859)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 348]
| |
Naar London terug, 10-25 October 1857.Ten twaalf uur vertrokken wij van Alnwick per sneltrein naar York, alwaar wij na slechts drie en een half uur stoomens aankwamen. Dadelijk moesten wij een oog slaan op de hoofdkerk. Niets evenaart de grootsche plegtigheid van het inwendige, en men weet niet wat meest te bewonderen, de statige hoogte der sierlijke kolommen, wier kapiteel in bladerkransen en steenen kantwerk gevat is, of de rijke kleurenpracht der geschilderde glazen, die door het schip een geheimzinnig halflicht werpt. Reeds het enkel zien van zoodanig een gebouw is genoeg om te stichten en de ziel te verheffen. Jammer, dat ook hier een muur het transept van het koor scheidt, waardoor het geheel niet overzien kan worden. Den volgenden avond woonden wij de eveningprayers bij. De kerk was nu verlicht. Het statige orgel begeleidde de zangers; heerlijke anthems en hymns rezen op, de blik verloor zich in de diepe schaduwen van het schip en de hooge gewelven, en de plegtige grootschheid van het geheel stemde het gemoed, dat als op vleugelen naar reiner sferen werd opgevoerd, tot zalige gewaarwordingen. Den maandag daarop namen wij de kerk op ons gemak en meer opzettelijk in oogen- | |
[pagina 349]
| |
schouw, deden eene wandeling door de stad en langs de muren, en vertrokken naar Derby. Aldaar zagen wij eene fabriek van Engelsche marmers, waarin werkelijk zeer fraaije nabootsingen van Florentijnsch mosaïk werden vervaardigd. In de stad bevinden zich ook fabrieken van zijde, katoen, lint, en van wat wij Engelsch porcelein plegen te noemen, waarvan het deeg zamengesteld is uit kalksteen, zandsteen en beenderen, fijn gemalen en met water vermengd. Eerst nadat de voorwerpen uit den oven zijn gekomen, worden zij beschilderd en vervolgens verglaasd. Uitstekende blaadjes, bloempjes en andere versierselen worden met opzettelijke werktuigjes op het porcelein geboetseerd, even alsof men in was arbeidde. Dienzelfden avond kwamen wij te Leamington aan, eene sierlijke badplaats in eene welvarende, weinig bergachtige streek van groene weiden en graanvelden, met parken en knappe boerderijen afgewisseld, en alwaar zich een uitgestrekt en prachtig gymnasium bevindt, van hetwelk het hoofd tevens het er mede verbonden gesticht van opvoeding bestuurt. De great hall strekt tot schoolzaal voor de kleinsten, natuurlijk het meest in getal. Ik sloeg ter sluik een boek open, waarin de kastijdingen stonden aangeteekend. Caned was schering en inslag; meest wegens verzet en impertinentie. De tweede meester is uitvoerder van geregtigheid. De jongens zagen er knap en fatsoenlijk uit en netjes in de kleeding, maar de schoollokalen gaven blijk van de gewone slordigheid. In 1783, toen de bron ontdekt werd, was Leamington nog maar een vergeten | |
[pagina 350]
| |
dorpje. Sedert zijn er prachtige hôtels, geheele straten met winkels en lodgings, fraaije wandelpartijen en wat niet al meer gekomen. Het aanzien is allervrolijkst en prettigst, maar de merkwaardigheden zijn luttel en de baden, de assemblyrooms, de pumprooms hebben niets te beteekenen; het is alles vuil en verwaarloosd. Het schijnt, dat ieder huis, door middel van pijpen, die onder den grond doorloopen, zijn eigen badtoestel heeft, en er om die reden van de algemeene en openbare gelegenheid weinig meer gebruik wordt gemaakt. Terstond na onze aankomst reden wij naar de overblijfselen van het kasteel Kenilworth, beroemd door den roman van sir Walter Scott en het bezoek van koningin Elizabeth aan haren gunsteling, den graaf van Leicester, vroeger een der prachtigste en uitgestrektste goederen van geheel Engeland, doch ook alweder door Cromwell verwoest en sedert aan den tand des tijds overgelaten. Thans behoort het aan lord Clarendon, minister van buitenlandsche zaken. Daarna bezochten wij Guy's -cliff, eene buitenplaats, welke, gezien van den overkant van een vijver, vlak bij een watermolen en onder hooge eiken, zich tooverachtig tusschen het groen vertoont. De 14de was een heerlijke Octoberdag, de lucht zonder een wolkje, prachtig door eene zomersche warmte en de geschakeerde najaarstinten over het gebladerte. Wij reden naar Warwick-castle. De oprid is eene soort van loopgraaf, gehouwen door de rots; de loodregte wanden zijn met klimop begroeid; overhangende takken van eerwaardige boomen vormen een bevallig loverdak. | |
[pagina 351]
| |
aant.Als men de schrikwekkende Normandische slotpoort, negen voeten diep, met hare schietgaten en portcullis door is, komt men op een ruim en vrolijk grasplein, en ziet den langen vorstelijken gevel, van onderscheidene eeuwen dagteekenende, schuinsch voor zich. De baronial hall is bevloerd met wit en rood italiaansch marmer, de zoldering gesneden hout en rondom zijn de insgelijks gesnedene cederhouten vakken met allerlei wapentuig behangen, terwijl volle wapenrustingen in de rondte staan. Wij werden door eene opvolging van vertrekken geleid, prijkende met de kostbaarste oude meubelen en voortreffelijkste familieportretten, en al deze pracht bruikbaar en in gebruik en vereenigd met de liefelijkste gezelligheid. Wat ons voornamelijk trof, was: eene tafel, ingelegd met lapis lazuli, goudsteen en allerhande schoone en zeldzame marmersoorten; in de hoeken waren vier familiewapens, naar de kleuren insgelijks in marmer ingelegd; het stuk was afkomstig van de familie Grimaldi en werd op £ 2000 geschat. Vervolgens een reusachtig buffet, door de stad Warwick aan den graaf, bij gelegenheid van zijn huwelijk, ten geschenke gegeven; het is van gebeeldhouwd eikenhout; op de paneelen zijn tafereelen uit den roman van Kenilworth; verder wordt het zware stuk aan de hoeken ondersteund door beeren aan de ketting, het wapen van Leicester. Een nieuwerwetsch garnituur voor eene schrijftafel: cachet, vouwbeen, inktkoker, blakertje, tot de buvard toe, van malakiet, in goud gevat. Verder een zeer bijzonder kristallen kamerkroontje met gekleurde bloemen, een eikenhouten | |
[pagina 352]
| |
kistje met prachtig geciseleerd zilveren beslag, een fonteintje van Limoges aardewerk, de theorbe van Elizabeth, krissen, ingelegde geweren... Als ik voortging, zou ik te ver gaan. In de oranjerie, eene voor dat onschatbare voorwerp gevaarlijke plaats, bezigtigden wij de beroemde Warwickvaas. Er is een tijgerhuid omheengeslingerd, waarop aan den eenen kant drie maskers liggen; aan den anderen kant is het middelste masker, dat ontbrak, door een Bacchuskop vervangen, want bij de opdelving was de vaas door midden gebroken, maar ze is weder, op dat eene hoofd na, geheel in orde gebragt kunnen worden. Wij begaven ons ook naar Stratford upon Avon, en zagen het huis, waarin Shakespeare geboren werd. Men gaat het in zijn ouden staat terugbrengen en zal er eene glazen stolp overheen zetten. Daarna gingen wij in de kerk, waarin de dichter met zijne vrouw begraven ligt. Hij rust onder eene eenvoudige zerk, waarop dit humoristische grafschrift: Good friend, for Jesus's sake, forbear
To digg the dust enclosed here.
Bless'd be the man that spares these stones,
And cursed be he that moves my bones.
Wij reden over Charlcotepark terug, dat nog aan dezelfde familie als ten tijde van Shakespeare toebehoort. Te Warwick bezochten wij nog een zeer merkwaardig gebouwtje, te weten een oud gildehuis, hetwelk door Leicester tot eene retraite voor twaalf bejaarde soldaten is ingerigt. Zij moeten ouder zijn dan veertig jaar en zijn uit slechts vier districten van het | |
[pagina 353]
| |
aant.rijk verkiesbaar. De vrouw, die ons rondleidde, veroorloofde zich de gissing, dat de graaf er welligt toe gekomen zou zijn de zonderlinge instelling in het leven te roepen, to make amends for the sins of his youth. Het zeer eigenaardige gebouw is, althans uitwendig, volstrekt onveranderd gebleven. Na eene vliegreis van een uur, bereikten wij Oxford en waren bij het binnenrijden al terstond getroffen door het middeleeuwsche karakter dezer stad, als het ware uit voormalige tijden achtergebleven. Gebouwen, kerken, bijzondere huizen, alles getuigde van hooge oudheid en zag nagenoeg zwart. Oxford is niet op één enkelen dag te zien; men dient er eene week voor te stellen, en brieven van aanbeveling zijn er haast nog meer dan elders in Engeland onontbeerlijk. De colleges hebben veel van kloosters, de meesten zijn in de dertiende en veertiende eeuw gesticht. Gewoonlijk komt men door eene poort in een grooten cour, waaromheen de vertrekken gebouwd zijn; aldaar wonen dan de studenten, onderworpen aan zekere tucht, b.v. van verpligtenden kerkgang en zekere uren van binnen te zijn, en onder het opzigt te staan van hoogleeraren. De middagmaaltijd met bier zonder wijn - de studenten houden er een kelder op hunne kamer op na - heeft gezamenlijk plaats in de dininghall, waar alles naar voorvaderlijke etiquette van rang en voedsel toegaat. Het meest bekende en beroemde dier colleges is dat van Christchurch, door Wolsey gesticht, door Hendrik VIII, ten gevolge der ongenade des kardinaals, voortgezet, eindelijk door Wren vol- | |
[pagina 354]
| |
tooid. De kapel is te gelijk de hoofdkerk der stad. De oude hall, met deszelfs Zoldering van rijk gesneden eikenhout, is inderdaad indrukwekkend, niet minder de entrancehall, in wiens midden een enkele pilaar, als een palmboom uitloopende, baar fijn waaijerwerk over het geheele verwulf heenspreidt. De keuken is een aardig staaltje van an old English kitchen, daar ze volkomen hetzelfde is gebleven zoo als ze door Wolsey gebouwd werd, behalve dat de schoorsteen oorspronkelijk in het midden was, met een gat van boven voor de rook, en nu, zoo als overal, tegen den muur; vele dozijnen kippen en eenden braadden er voor aan het spit. De studentenkamers, die ons getoond werden, waren zeer klein, nog al gezellig, en maakten eenige aanspraak op elegantie, maar zindelijkheid en frischheid ontbraken, daar de vertrekkende meestal zijne meubelen aan zijn opvolger overdoet. Zij worden meest bewoond door rijke, adellijke heeren, veelal jongere zoons, die de godgeleerdheid tot hun vak gekozen hebben, en bestaan uit eene salon, eene slaapkamer en een rookkamertje, met aanhoorigheden, hetwelk alles in elkaar loopt. Wij merkten op, dat bij de meesten een Mariabeeldje op de tafel stond. Oxford is niet alleen de stad der studie, ze is ook die van het geschilderde glas. Treedt de kapel van Magdalen-college binnen. Het middenraam van de antechapel is eene copij van het laatste Oordeel van Michel Angelo; de overige ramen zijn en grisaille. Het is er zoo donker, dat men er naauwelijks in ziet | |
[pagina 355]
| |
aant.te lezen. De glazen der kapel van New-college zijn uit Vlaanderen en gloeijen van dat zekere hemelsblaauw en purper, hetwelk men zoozeer te Gouda bewondert. De oude boogvensters der kloosters, onder wier gewelfde gangen de overledene Academieburgers rusten, zijn begroeid met klimop en wilden wingert, wiens herfstrood vurig afstak tegen het zwart der muren, en zich tusschen de gothische versierselen doorslingerde. Achter al die colleges zijn fraaije tuinen, soorten van parken, met geboomte zoo oud als de gebouwen zelven. Ook zagen wij o.a. nog de middeleeuwsche collegiekamer, waar de lessen in de godgeleerdheid gegeven worden en het parlement onder Karel I zitting hield, zoo lang de pest te Londen heerschte; verder het groot auditorium (the theatre), waar de solemnia der Hoogeschool plaats hebben, en de eerwaardige, wereldberoemde Bodleiaansche boekerij, ook met geschilderde glazen, maar ditmaal glasruiten, en wel Hollandsche, maar uit een laten en slechten tijd. Onder de handschriften merkten wij op het latijnsche themaboek van koningin Elizabeth en het boek van Henoch, door Bruce uit Aethiopië medegebragt. Des avonds bevonden wij ons binnen anderhalf uur te Londen terug en aan het einde onzer reis. Hoe blijde waren wij, na meer dan drie maanden, al zou het dan ook maar voor niet meer dan enkele dagen wezen, onze vorige kamers weder te zien, die ons als een tweede home waren geworden! En met reden; voor alles was gezorgd en in al onze eigenaardige behoeften voorzien. Een lekker vuurtje brandde, de tafel was gedekt en | |
[pagina 356]
| |
alles ademde frischheid, prettige gezelligheid. Een te huis komen kan niet genoegelijker wezen en met meer liefde worden voorbereid. Een dankbaar gevoel kwam over ons. Het was een onbeschrijfelijk genot, na zoo lang van het eene logement in het andere te zijn getrokken. Nog eene week, toen namen wij ook van Londen afscheid, en begroetten weder, na een gunstigen overtogt, den vaderlandschen bodem. |
|