| |
| |
| |
Kinfauns-Castle, 20 September 1857.
Na al het mooije weer, hadden we in den laatsten tijd veel met regen te worstelen. Te Inverness hing een Amsterdamsche Decemberdag over de bergen. Te Aberdeen was het iets beter, maar toen we van daar per stagecoach over Banchory naar Braemar reden, was het op nieuw heelemaal mis. De wolken kwamen, de zon ging schuil, en boven op den top mijner volle diligence, werden we alras door een liefelijken plasregen begroet. Verbeeld u een in zoo'n eng en hoog bestek zaamgepakten hoop menschen, die allen plotseling parapluien opzetten en elkander bedruipen. De togt liep uit op een aanhoudenden stofregen, welke alles, tot zelfs den Lochnagar, den koning van de streek, achter zijn gordijn wegmoffelde en het gezigt tot de naastbijzijnde voorwerpen bepaalde; er kwam bij, dat er juist een nieuwe weg gemaakt werd, zoodat we verpligt waren nagenoeg aanhoudend te stappen. Dubbel jammer was deze teleurstelling, daar wij door een heerlijk land reden en Balmoral voorbij moesten, de bezitting sedert korte jaren van koningin Victoria. Ze werd door haar aangekocht voor £ 32,000 en allengs gearrondisseerd tot eene uitgestrektheid van 30,000 bunders. Het kasteel werd door Victoria nieuw | |
| |
gebouwd; het heeft iets van dat stijve der middeneeuwsche adellijke verblijven, gelijk men ze nog wel op oude prenten, zoo als b.v. het slot der Heeren van Arkel te Gorinchem, ziet afgebeeld. Ofschoon de koningin er niet langer dan zes weken van het jaar vertoeft, brengt zij er door hare scholen beschaving, door hare verteringen welvaart. Het kasteel moet hoogst eenvoudig, doch met veel smaak gemeubileerd zijn en is ingerigt voor honderd twintig personen. Victoria was er juist, doch wij verloren er niets bij, daar niemand ooit op eenig koninklijk verblijf wordt toegelaten, tenzij met eene bijzondere vergunning van den markies van Breadalbane, den opperkamerheer. Maar het grootsche en woeste landschap is alleen de moeite waard. Het kasteel ligt in de diepte, aan de oevers van de Dee, beschut door den met dennen begroeiden keten der Grampians. Spoedig komt men op de gronden van den markies van Invercauld en van den graaf van Fife, en de weg slingert onophoudelijk door de onafzienbare bosschen van die heeren en langs hoogten, wier onderlinge door verandering van oogpunt afwisselende positie het panorama gedurig aan den gang houdt.
Verleden jaar hebt gij waarschijnlijk met dezelfde belangstelling en ingenomenheid als wij eene leerrede van zekeren reverend Caird gelezen, voor de koningin, gedurende haar verblijf op Balmoral, uitgesproken en op haren last in het licht gegeven. Men heeft zich bij ons uitgeput, om te weten, hoe 't mogelijk was, dat een onbekend predikant zoo op eens met een | |
| |
zoo merkwaardig voortbrengsel van Christelijke welsprekendheid te voorschijn kwam, of hoe iemand, die zulke preeken maakte, staan kon op een zoo onaanzienlijk dorpje als dat zijn moest, hetwelk zich in de nabijheid van Balmoral bevindt. De zaak verklaart zich vrij eenvoudig. D₀. Caird is een jong predikant, die op een dorp, Ayroll, staat, een klein uur rijdens hier van daan. Hij is iemand van veel talent and is much spoken about. Nu is de parochie van Balmoral Crathie, althans tot zoo lang de koningin eene kapel aan het paleis zal hebben; maar om wekelijks den gewonen dominé te genieten gaat niet, zoodat zij pleegt order te geven, dat, zoo lang zij op Balmoral is, goede predikanten te Crathie preeken. Zoodoende werd ook the reverend Caird verleden jaar, even als nu weder onlangs, uitgenoodigd het Woord aldaar voor de koningin te verkondigen, en zijn stuk blijkt H.M. bij uitstek voldaan te hebben.
Den volgenden morgen woei de lucht schoon en reden we naar Dunkeld. Daar begroette ons een lekker zonnetje en vestigde zich het weer. Wij maakten eene wandeling van meer dan drie uren over het goed van den hertog van Atholl, waarop zich de bekende watervallen van de Brân bevinden, de eene aan de zoogenaamde Rumblingbridge, de andere aan Ossian's-hall, een aldus weidsch betitelden koepel. In Schotland vallen de cascades bij die van Zwitserland af, niet alleen om de kleinere schaal, maar ook dewijl de meesten zoo onbeteekenend zijn. Deze evenwel niet: er was kracht en woede in. Men kon er bij klimmen | |
| |
tot op den rand zijner onstuimige bedreigingen. De omkleeding en inlijsting waren volmaakt eene schilderij van van Everdingen; treffend en boeijend inderdaad waren die graauwe rotsbrokken, waarover het hout laag heen hing en het riviertje schuimend en pruttelend kwam aanzetten. De andere val was breeder ontwikkeld en eigenlijk aanzienlijker, maar hij was mij te plomp en te regt. Ik mag wel strijd in het water, versperringen van rotsbrokken, vertwijfelingen van het melkwitte schuim, aarzelingen waar het heen zal, hoe 't trots ieder beletsel, zal duiken en ontkomen; levendig neem ik deel in het reculer pour mieux sauter, en dan dat waterzweet, hetwelk, long labour lost, magteloos door het windje wordt opgenomen, op het naburige gras en de bloempjes als eene laatste weldaad neerdaauwt en zieltogend in den regenboog over het tafereel zijn zegen uitspreekt, terwijl de zegevierende druppels, bekomen van de luidruchtige worsteling, in den kom der cascade afgestreden nederzijgen, aftrekken met stille trom en dulden, dat zich het vee in hun kristal komt spiegelen!....
Die hertog van Atholl is een van de grootste heeren van Schotland en, naar ik uit wat ik vernam moet opmaken, een man, die achting verdient. Hij bezit eene onafzienbare reeks van titels, hij kan drie duizend man te velde brengen, hij telt zijne boomen bij millioenen; alleen aan laryxen heeft hij er zeven en twintig, en toch woont hij te Dunkeld in een optrekje, waarvoor gij of ik zou bedanken, hetwelk zijn grootvader voor eene oude gouvernante van de fami- | |
| |
lie heeft laten zetten; waarom? omdat de heerlijkheid door vroegere hertogen bezwaard is en hij niet rusten wil voor de kapitalen zijn afgelost en het goed hem onvoorwaardelijk toebehoort. Zijne bosschen wemelen van het kostelijkste hout; toch hakt hij, ondanks deze zijne omstandigheden, geen enkelen boom. Twintig mijlen van Dunkeld bezit hij een groot slot, Blair-Atholl, dat hij zou kunnen bewonen, als de graauw het kon trekken met slechts vier ton 's jaars! hij gaat er nu enkel in den jagttijd heen, om er dan zijn naam en staat op te houden; maar hij heeft geen huis te Londen; hij komt nooit in the house of Lords; hij blijft stil buiten, laat de staatkunde haren gang gaan, stelt er zijn genoegen in eene soort van boerenheer te zijn, doet de armen wel, is een goed meester, houdt met hand en tand de Hooglandsche zeden en gebruiken staande en, verzekerde onze gids, I till this day never saw trowsers upon him. Het eenige wat ik niet van hem lijden kan is zijn borreltje, de beroemde Atholl-brose, hetwelk zelfs koningin Victoria, toen ze bij den hertog logeerde, heeft moeten proeven, een drank uit whiskey, honig en melk zamengesteld, welke mij reeds tegenstaat, als ik er maar aan denk, want ik kan onmogelijk tegen de smoky taste van de whiskey, juist hare bijzondere hoedanigheid.
Ik zit u hier te schrijven in de prachtige library van lord Gray, een vertrek als eene kerk, omgeven door het liefelijkste groen, waartusschen en waarboven uit de heldere Tay met hare bevallige oevers en de naburige heuvels, vrolijk door de najaarszon verlicht, | |
| |
uitkomt. Het huis heeft van buiten een zoo ijskoud aanzien alsof het eene staatsgevangenis was, maar van binnen vereenigt het al wat men zich bekoorlijks, gezelligs en rijks denken kan. De kamers en galerijen zijn versierd met fraai schilder- en beeldhouwwerk en kostbare oude meubelen. Twee zeer ruime salons, formant suite, maken met de eetzaal, de boekerij en de billardkamer een bijna vorstelijk geheel uit.
Toen ik vertrok, wenschte mijne keukenprinces mij, dat de Heer mij nabij mogt zijn, over dag in zijne wolkkolom en des nachts in zijne vuurkolom. De bede van het mensch is tot heden voorbeeldig verhoord geworden, want, eenige kleine teleurstellingen, onafscheidelijk van eene reis van vijf maanden, niet medegerekend, moeten wij dankbaar erkennen, al heel veel zegen, geluk en voorspoed te hebben ondervonden. Als we nu nog maar ongedeerd over eenige spoortreinen heen komen en geen storm op zee hebben, waartoe in het najaar kans bestaat, mogen we ons bevoorregt achten.
|
|