sieke standbeelden na en trad op als een kupidootje. Afzigtelijke, verachtelijke heiligschennis!
Gisteren - een beter tooneel - bezigtigden wij de St. Katrine-docks, waar een dertigtal schepen tegelijk kan lossen. Men moet door die uitgestrekte pakhuizen heenwandelen, om zich eene voorstelling te kunnen maken van de hoeveelheden en schatten, welke daar geïnterposeerd liggen. Geheele zolders met Italiaansch stroo, Ceylonsch kaneel, Indische koffij, bruine suiker, wol en katoen, macaroni en vermicelli, franschen brandewijn en Genua-olie, en een vloer van rijstkorrels, even als ginds van koffijboonen. Ieder was even beleefd; een blik was voldoende, opdat men zich beijverde u met de voorwerpen, kwaliteiten, wijze van pakking, enz. bekend te maken, en al de verklaringen te geven, welke gij wenschte. Naar de verschillende zolders en verdiepingen voerde ons eene soort van evenwigt, dat met u op- en neerging en ophield voor ieder openstaand luik, naar gelang men verkoos, met oogmerk trappen te mijden, tijd te winnen en de zaken te bespoedigen. Die manier was bijzonder geschikt iemand zeeziek en dronken te maken; de wandeling in de winevaults evenwel nog meer. Gewapend met een lampje, dat op een hout, als waaraan de couranten in de koffijhuizen gehecht zijn, vast zat, vingen wij den togt door die dik met fungussen bewassen catacomben aan. Heerlijke sherry, nog heerlijker portwijn! Wonder boven wonder! niemand ondervond er den invloed van.