Nieuwere literatuur-geschiedenis. Veertien jaar literatuur-geschiedenis. Deel 1
(1925)–Willem Kloos– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
De Prometheus van Aischulos.De Prometheus van Aischulos, vertaald in de vers-maat van het oorspronkelijke door Dr. L.A.J. Burgersdijk. (De Gids No. 8, 1880).Dr. Burgersdijk deed wijs, toen hij, na voltooiïng zijner vertaling, den heeren Vosmaer, Naber en Mehler om raad en opmerkingen verzocht, want daardoor behoedde hij zijn werk voor ondergang in de woeling der bentgenootschappen, en zijn beoordeelaars verzekerde hij de onbevangenheid, die hun overal, maar vooral hier te stade komt. Hoevele ontwikkelde lieden in geheel Nederland - natuurlijk buiten de philologische vakgeleerden - zouden genoeg belangstelling koesteren voor de poëzie van Hellas, om zich aan het overbrengen eener Aischulische tragedie te wagen? Het is er verre van, dat de Grieksche geest datgene zou geworden zijn voor onze moderne literatuur, waarvoor zij elders sinds lang erkend is, de macht, die der taal haar volle plastiek moet geven, eenvoud en diepte aan de poëtische concepties, ruimte van blik en vrijheid van ziel aan velen, die thans den letterkundigen rijkdom van hun volk meenen te vermeerderen. Maar toch doen zich verblijdende teekenen op van een beteren tijd, die in aantocht is, en daaronder moet ook het werk van den heer B. geschikt worden. Gunstig bekend als de vertaler van Shakes- | |
[pagina 54]
| |
peare's drama's en van de, meestal goed weergegeven, sonnetten, levert hij nu een blijk van de veelomvattendheid zijner literaire liefde, door een der meesterstukken van de Helleensche poëzie in Nederduitsch gewaad te kleeden, en zoo voor velen een wereld te openen, waarvan hun hoogstens eenige flauwe herinneringen uit de jaren der jeugd zijn bijgebleven. Er zijn er, die zullen beweren, dat de heer B. een andere keuze had kunnen doen, dat de teedere Euripides en zelfs de koninklijke Sophokles nader aan ons staan dan hun ietwat stroeve voorganger. Maar zoo de bewerking goed is, blijft dit een bijzaak, en dan - wie zal zeggen, waarmede de heer B. ons nog verrast? Gemakkelijk was zijn taak niet. Afgezien toch van het bijzondere karakter der Grieksche tragedie, met haar bijna strakke waardigheid en haar gebrek aan individueele teekening, niet het minst met de ruischende staatsie harer ons vreemdklinkende koren, verzet zich het gekompliceerde, kunstvolle metrum tegen elke poging, die zonder inspanning genot eischt. Men kan dit verhelpen door de vertaling te brengen in moderne gerijmde voetmaten, maar dan zou men het talent moeten bezitten, waarvan Shelley en mrs. Browning in hunne vertolkingen blijk geven, om niet te vervallen in zwakke navolgingen, waar het oorspronkelijke den lezer ontkleurd uit toeschemert. Een waarschuwend voorbeeld levert juist in dit geval da Costa, wiens Hollandsche Prometheus evenveel op den Grieksche gelijkt, als de poëzie van velen onzer levende poëten op zijne eigene. Eéne aanhaling zij voldoende om het verschil tusschen de oude en de nieuwe vertaling aan den dag te doen treden. Da Costa heeft (bladz. 25, uitg. van 1820) | |
[pagina 55]
| |
't Gebied der zeeën gromt met ongestuime golven
Zijn klachten tegen 't noodlot uit!
Zelfs de onderwereld is verbolgen:
Des aardrijks bodem dreunt met naar en dof geluid!
't Bezielt zich al van 't medelijden,
Dat we aan uw lot, vervallen heemling, wijden!
Burgersdijk zingt: (r. 431-435) Dies klotst de branding woest der onstuimige zee;
Haar diepte zucht: in Hades' krocht
Weergalmen doffe tonen;
't Ruischen der bron van den godd'lijken stroom
Beklaagt zijn deerlijk lijden.
In de eerste proeve is alles gemeenplaats, beeld zoo wel als uitdrukking, en buitendien kunnen er van de zes regels maar twee - met eenige wijzigingen - aan Aischulos geweten wordenGa naar voetnoot1), terwijl de verzen van den heer B. eenvoudig maar bezield, getrouw en toch. niet gewrongen zijn. Zijn werk is een aanzienlijke vooruitgang bij dat van zijn voorganger, en de verschillende metra heeft hij, vooral in de rei-zangen, zóó weten te behandelen, dat zij zich van zelf laten lezen, ook door weinig geoefenden, indien men slechts zorg draagt, alle woorden ten volle uit te spreken, met de lengte, de kortheid en den klemtoon die hun toekomen, en niet de helft in te slikken, gelijk men in het spreken gewoon is. De iambische trimeters van den dialoog verdienen eveneens veelal lof, wanneer men bedenkt, hoe weinigen er nog in onze taal geschreven zijn, maar tusschenbeiden verliest de vertaler toch uit het oog, dat een vers nooit een vers kan zijn, alleen | |
[pagina 56]
| |
uithoofde eener valsche of gedwongen accentueering, en dat, bij het gebruik van antieke rhythmen, iedere verslapping schennis is aan de heilige schoonheid van den vormGa naar voetnoot1). Nu komt het belangrijkste vraag-punt aan de orde: hoe is de dictie des dichters, welke reeds in de oudheid befaamd was om hare grootschheid en rijkdom in klank en beeld, in onze moedertaal weergegeven? Aischulos, heet het, is vóór alles een plastisch tragicus; indien men echter een letterlijke vertaling van een zijner drama's voorlegde aan iemand, die overigens met de Grieksche literatuur onbekend was, dan zou hij zich verbaasd afvragen, waar hij die plastiek vinden moest? De zegging zou hem alledaagsch proza toeschijnen, hier en daar verlevendigd door een enkel oorspronkelijk beeld, maar menigwerf ook ontsierd door een opgeschroefdheid in de uiting van de eenvoudigste zaken, die zijn aesthetischen smaak kwetsen zou. De reden is eenvoudig. Onze gewone schrijftaal vloeit over van metaphorische uitdrukkingen en beelden, die iedereen gebruikt, zonder er iets meer bij te gevoelen of te fantaseeren, en die, schoon hun oorsprong te danken hebbende aan de waarachtige inspiratie van bevoorrechte individuen of die van het volk, allengskens tot een versleten en conventioneel hulpmiddel zijn geworden voor allen, die te weinig naïef zijn en te weinig innerlijken drang bezitten, om zelf hun eigen taal te scheppen. Vandaar die ongerijmde koppelingen van de meest ongelijksoortige overdrachtelijke wendingen, die men telkens in het geschrijf van den dag ontmoet, vandaar de machtige betoovering, waarin Multatuli's | |
[pagina 57]
| |
taal de gemoederen van hen houdt, die nog in staat zijn, individueele frischheid en volkomen harmonie tusschen gedachte en woord te waardeeren. De Grieken daarentegen, wier verbeeldingskracht vlugger en meer ontvlambaar, wier geest jonger en ontvankelijker was, en die niet behoefden te zwoegen onder het wicht van tal van eeuwen-heugende poëtische erfenissen van allerlei aard, konden door één enkel woord, figuurlijk gebruikt, even sterk getroffen worden, als onze verwende hersenen door de tooverachtigste beelden van een Shelley of een Swinburne. Wat voor hen plastiek was, is het voor ons in de vertaling dikwerf niet, en de vraag rijst dus, hoe dit bezwaar op te heffen, en hoe, met behoud van den geest van het werk, het Hollandsch te maken tot datgene voor onze fantasie, wat het Grieksch voor de hunne was? Dr. Burgersdijk heeft aan deze vraag de eenig mogelijke oplossing gegeven. Zij bestaat daarin, dat men de voorstelling van het oorspronkelijke versterkt, door zorgvuldig overdachte toevoeging van een haaltje, een tintje, waarmede men aan het beeld meer relief bijzet en onzen geest te hulp komt. Men lette er slechts op, geen schade te doen aan de beknoptheid en gedrongenheid der dramatische zeggingswijze, van welke, in den dialoog ten minste, zoo min mogelijk moet afgeweken worden, Naardien nu een beoordeeling niet alleen op de gebreken, maar vooral op de deugden van haar voorwerp dient te wijzen, komt het mij niet ongepast voor, in eenige bijzonderheden na te gaan, hoe de heer B. aan deze zijne taak voldaan heeft. Prometheus zegt (304-307), in letterlijke vertaling: ‘Aanschouw met welke jammeren ik door Zeus gebogen word’. ‘Gebogen’ is voor ons hier zwak, omdat wij, zelfs in de spreektaal, zóó dikwijls | |
[pagina 58]
| |
gewagen van menschen, die het een of andere ongeluk buigt, hetzij verdriet, schulden, of misdaden, dat ons voorstellings-vermogen al zeer prikkelbaar moet wezen, om nog door die uitdrukking aangedaan te worden. En de heer B. wijzigt haar daarom zeer gelukkig: (r. 306) in: ‘Zie met wat smaadheên hij mij overlaadt en buigt.’
Nu is het beeld uitgewerkt; wij hooren niet slechts den ons bekenden klank nogmaals, maar wij zien ook, dat de heros gebogen wordt, omdat men ons wijst, hoe men hem buigt. Andere dergelijke wijzigingen bevinden zich regel 99-100, waar, in het Grieksch, alleen staat, ‘hoe zal ooit het einde van deze ellende verrijzen,’ ofschoon hier de Hollandsche beeldspraak verre van nieuw is; r. 362, waar dr. B. door toevoeging van ‘poel’ het origineel treffend vertolkt; r. 184, waar hij ϰέλσαντ' weergeeft door ‘de haven binnenvallend,’ verder r. 399-400, maar vooral 964-965, waarin hij aanleiding vindt tot de fraaie regels: ‘Voorwaar, met dien onbuigbren wil hebt gij weleer
Den steven naar deez' zee van jammren toegewend.’
Of hij daarom altijd zich zelf gelijk gebleven is? De beeldende kracht, die in het woord προσκυνάω sluimert, blijft niet behouden in de vertaling ‘needrig buigen,’ terwijl de regels 404-5, en 413-14 slechts een flauw denkbeeld van de poëtische aanschouwelijkheid in het oorspronkelijke geven; r. 882-83 brengt mrs. Browning dus over: And my eyes, like the wheels of a chariot, roll round!
I am whirled from my course, to the east, to the west,
In the whirlwind of phrensy all madly inwound. -
en eindelijk de bange ontzetting, die uit het woord | |
[pagina 59]
| |
ἂϕυϰτον spreekt (r' 903) wordt niet terug-gevonden in het Hollandsche ‘alvermogend.’ Ja, soms, als de plastiek van Aischulos, letterlijk verdietscht, scherp en klaar voor ons zou gestaan hebben, laat de vertaler zich regels ontvallen die, op zijn zachtst gezegd, hèm geen eer en den dichter schade doen. Ik verklaar mij die kortstondige afdwalingen op deze wijze. Dr. Burgersdijk heeft, als wij allen, bespiegelende wezentjes, de gewoonte, om den abstrakten zin te halen uit het konkrete beeld, en zoo zijn verstandelijk begrip van de zaak te verhelderen. Dit nu is minder, maar tusschenbeiden vergeet hij, bij het overbrengen in Hollandsche verzen, weer van het abstrakte tot het konkrete terug te gaan. Zoo komt het, dat wij vertalingen ontmoeten als ‘'t golvend vlak der zee, waar 't licht op dartelt’ voor het verrukkelijke ἀνήρϑμον γέλασμα ϰυμάτων (r. 90), en ‘spel van den wind’ voor het overweldigend-grootsche αἰϑέριον ϰίνυγμα (r. 158). In beide gevallen wordt de oorzaak voor de uitwerking gegeven, welke fout in het eerste gemakkelijk zou zijn te vermijden geweest; in het tweede biedt het woord ϰίνυγμα eigenaardige bezwaren aan, en al de vertalingen, die ik raadpleegde, hebben zich niet kunnen of willen ontzien, op gelijksoortige wijze te zondigen. Wanneer de vertaling des heeren B. een heerschend gebrek bezit, dan is het, dat zij nog te weinig innerlijken gloed, nog te veel prozaïsche wendingen vertoont, ofschoon tal van gelukkige en soms treffend-schoone plaatsen - waarin men de ziel voelt trillen, die ze schiep - zoo niet de minder geslaagden doen vergeten, dan toch tegen hen op kunnen wegen. In de volgende regels bijv. is zeer goed de mystieke tint van het oorspronkelijke te herkennen (793-97). | |
[pagina 60]
| |
‘De Gorgoneesche velden, bij Kisthéne, waar
De dochtren Forkus' wonen, grijsgeboren trits,
Met zwanenlijf, tezamen met een enkel oog,
En éénen tand; der zonne glans bestraalt haar nooit,
En nooit beschouwt haar in den nacht het oog der maan.’
En nu een voorbeeld van de anapaesten: .... maar schoon ook de haat
Den gehate doe lijden, geen schand' is 't leed.
Ja, treffe met flakkrend gekronkelde schicht
Mij het vuur van den hemel; en loeie de lucht,
Door donder en schokkend' orkanen gezweept,
Op mij aan; trill' daavrend en dreunend de grond,
Tot in 's afgronds diepten van stormen geschokt;
........... hij rukke van hier
Met des noodlots gruwzame wervling mij los,
En hij ploff' m' in den donkeren Tartaros neer;
Vernietigen kan hij mij nimmer!
Zulke verzen kunnen tot model strekken aan de opkomende dichter-jongeren, die, zonder plastiek, zonder gedachte en zonder hartstocht, de toekomst van de Nederlandsche literatuur in zich meenen om te dragen. Schoon zijn ook r. 152-56, 351-60, 447-468, het geheele 2e stasimon 528-560, verder 574-75, 878-81, enz. Daartegenover staan de leelijke strophe 128-135, waar de tekst volstrekt geen aanleiding gaf tot de ongenietbare regels: ‘wij erlangden moeizaam des vaders toestemming tot gaan.’ - Mrs. Browning vertaalt letterlijker en poëtischer: ‘Softening the soul of my father below’; - zoo ook r. 338-39 met hun herhaling van dezelfde zinvoeging door ‘dat’ en ‘deze’, en 268-69: de regels 246, 250; 142 met de niet zeer gelukkige wending: ‘die mij niemand benijdt’, 241, waar het ironische ἐρρύϑμισμαι, 329, waar het schilder- | |
[pagina 61]
| |
achtige προστριβεται verzwakt is, 968, waar de kleur gevende woorden πιστόν en πατρί zijn verloren gegaan; ten laatste nog 277-78, en 595-96, waar de pomposa dictio van Aischulos er slecht afkomt. Er blijft nu nog over, een gering aantal onnauwkeurigheden aan te wijzen, die den heer B. al werkende ontglipt zijn. Veel hangt hier af van persoonlijke opvatting en ik beweer dus geenszins, dat de volgende plaatsen zonder uitzondering verkeerd vertaald zijn, maar geef alleen te kennen, dàt en waarom een andere lezing mij verkieslijker toeschijnt. Ten eerste dan 330-331, die Burgersdijk volgens de vulgata vertolkt: Benijdbaar gij, die onbeschuldigd blijven mocht,
Ofschoon gij ieder waagstuk met mij hebt gedeeld.
Daar Prometheus van niemand hulp had gehad bij zijn opstand (r. 234), is het zeker beter, met Weil te lezen πόνων (of τούτων) μετασχεῖν voor πάντων μετχσχών (zie de verklaring, die Wecklein in zijn editie geeft) in r. 343 komt ‘zoo ge z'u getroosten wilt’ de scherpte van Prometheus' ironie niet nabij; beter ware wellicht: ‘Is al uw moeite, indien ge u al vermoeien mocht.’
Voor ‘een herder’ (in r. 678) zou men kunnen lezen: ‘als herder,’ ofschoon ook dàt den zin niet volkomen terug-geeft. Argos is een βουϰόλος, omdat Io een βοῦς is geworden. Het verrassende beeld in r. 885-86 wordt in de hollandsche vertaling dus gewijzigd: ......... ‘vol slijk
Is de stroom mijner klanken, die ordloos zich stort
In des waanzins schriklijke golven.’
Men begrijpt niet te best, wat dat slijk hier te doen | |
[pagina 62]
| |
heeft in dien stroom, terwijl het Grieksch letterlijk luidt: ‘mijn slijkerige woorden slaan in 't wilde tegen de golven van den somberwoedenden waanzin.’ Waarbij Wecklein aanteekent: ‘Das Adjectiv erinnert an den Schlamm, der durch die Wogen vom Meeresgrunde aufgewühlt wird. Wie die wogenden Wellen den Schlamm bald dahin, bald dorthin führen, so werden die an den Wogen des Irrsins schlagenden Reden von denselben plan- und ordnungslos herumgetrieben, und können keine bestimmte Bahn und Ordnung finden.’ Deze verklaring schijnt mij passender en het dus verkregen beeld treffender dan de verandering van den heer Burgersdijk. Wolzogen, (Universalbibliothek) heeft, met eenige verzwakking: ‘Vergebens kämpfen
Die wirren Worte hin und her geworfen
Im wüsten Wogendrang der wilden Wuth!’
Eindelijk staat r. 950: ‘opdat gij niet
Tweemaal, Prometheus, mij den weg doet gaan.’
Dit zou moeten slaan op het verschijnen van Hermes in den ‘Prometheus verlost,’ maar behalve dat die toespeling te gezocht zou zijn (Hermes komt ook niet terug om te straffen, maar om te ontkluisteren), weet de bode der goden de oplossing van de verwikkeling slechts onvolledig. Beter is daarom te vertalen, zooals Mrs. Browning het opvat: ‘Neither cast ambiguous paths for my feet,’
wat tevens een aanschouwelijk beeld geeft. Ten slotte schrijven wij nog de heerlijke verzen over, waarmede Prometheus in den afgrond zinkt: | |
[pagina 63]
| |
Reeds davert de grond;
En het doffe gerommel des donders rolt;
En de vurige straal van den bliksem schiet
Hier rondom mij neer; en de wervlende wind
Drijft wolken van stof; met ontzettende vaart
Van alomme tot worsteling samengehort,
Zijn de winden in heftigen, loeienden strijd;
En het zwerk en de zwalpende zee zijn één.
Ja, waarlijk, de storm, door Zeus mij verwekt,
Schrijdt voort, schrikbarend, en werpt zich op mij.
O, heilige moeder, o, glansrijke lucht,
Waar aller leven, het licht, in leeft,
Gij aanschouwt mij, wat onrecht ik lijde!
Dr. B's Prometheus is een hoogst verdienstelijk werk en de vlekjes, die er nu nog aan kleven, zullen ongetwijfeld uitgewischt worden, wanneer de vertaler eenmaal, zooals te hopen is, een volledige bewerking van den Griekschen dichter voor den druk voorbereidt.
September 1880. |
|