Over Werther geschreven...
(1985)–J.J. Kloek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
UitgangspuntenIn het vorige hoofdstuk zijn mijn eigen uitgangspunten al enigszins zichtbaar geworden. Ik zal ze in deze paragraaf expliciteren door dezelfde drie vragen te beantwoorden die bij de bespreking van de programma's van Jauss, Link, Grimm en Vodička als leidraad fungeerden. Dus: Welke interesse ligt ten grondslag aan het onderzoek? Welke lezers vormen het object ervan? Hoe stel ik me het onderzoek concreet voor? Het antwoord op de eerste vraag luidt: Het onderzoek is opgezet vanuit een historische belangstelling. Het gaat me om de vergroting van de kennis van en het begrip voor een stukje letterkundige geschiedenis. Vooronderstelling hierbij is dat de lezers van literatuur, en in het bijzonder de oorspronkelijke lezers, als degenen voor wie de betreffende werken in eerste instantie bedoeld waren, deel uitmaken van het door de literaire historie bestreken domein. Het belang van een beperkte casus als de onderhavige is daarbij afhankelijk van de mate waarin hij bijdraagt tot het inzicht in de literaire communicatie en de ontwikkeling daarvan. In deze optiek is het legitiem en relevant om na te gaan óf een werk gelezen werd en door wat voor lezers, hóe het gelezen werd en waarom het zo gelezen werd. Oogstte het bijval of afkeuring, en op welke gronden? Riep het discussies op en, zo ja, welke argumenten werden daarbij in het geding gebracht? Krijgen in de receptie specifieke literaire en/of buitenliteraire predisposities contour? De belangstelling is derhalve geheel op de lezers gericht, tekstinterpretatieve en -evaluatieve interesses komen van mijn kant niet aan de orde. De gevonden concretisaties zullen dan ook niet getoetst worden op hun tekstadequaatheid en hun bijdrage aan de ontplooiing van het betekenispotentieel van Werther, en evenmin zullen aan de receptie criteria worden ontleend ter bepaling van de esthetische waarde van het werk. Natuurlijk zal de huidige lezer tot sommige van de overgeleverde beschouwingen meer affiniteit hebben dan tot andere, maar in het kader van dit onderzoek is dat geen relevante bevinding. Om het | |
[pagina 82]
| |
scherp te stellen: juist als vroegere concretisaties naar ons begrip van de tekst weinig adequaat zijn, of zelfs het semantische potentieel ervan evident te buiten gaan, daagt dat uit tot het zoeken naar een verklaring waarom lezers van toen Werther zo anders konden recipiëren dan wij het doen.Ga naar eind1 In het licht van dit alles leek het me juist om het begrip receptie ruim op te vatten en het onderzoek niet te beperken tot alleen de concretiserende reacties (ik bedoel daarmee die reacties waarin een min of meer beargumenteerd oordeel over het werk wordt gegeven). Immers, voor de reconstructie van het receptieproces zijn ook terloopse kwalificaties van belang en vooral ook mededelingen over aan het werk toegeschreven gevolgen.Ga naar eind2 Juist de lectuur van Werther heeft volgens de overlevering tot spectaculaire reacties geleid. Bovendien lijkt het op voorhand waarschijnlijk dat áls het boek inderdaad aanleiding heeft gegeven tot een opmerkelijk gedrag van lezers, dit weer de reacties van andere recipiënten mede heeft bepaald. A fortiori is dan van toepassing wat volgens Mandelkow geldt voor ieder receptieproces: ‘Wirkungsgeschichte eines Werkes oder eines Autors ist von Anfang an zugleich auch immer Wirkungsgeschichte der Wirkungsgeschichte.’Ga naar eind3 Met het bovenstaande is de tweede vraag: welke lezers object van onderzoek zijn, in grote trekken al beantwoord. Vanzelfsprekend valt de impliciete lezer geheel buiten mijn optiek. Het gaat me om de reële historische lezers die in de periode 1775-1800 Werther gerecipieerd hebben. Nu heeft maar een minieme minderheid daarvan zich schriftelijk over het werk geuit, een minderheid bovendien die niet - zoals ik in de bespreking van Vodička heb uiteengezet - zonder meer als representatief voor het gehele publiek mag worden beschouwd. Bijzondere aandacht verdienen daarom mededelingen over andere lezers van Werther, omdat daarin mogelijk indicaties te vinden zijn omtrent de receptie door in het openbare literaire leven nauwelijks vertegenwoordigde groepen. Bovendien is uit dergelijke indirecte gegevens wellicht een indruk te krijgen van de kwantitatieve aspecten van de receptie: de bekendheid van het werk, de populariteit ervan bij bepaalde categorieën lezers, etc. Zelfs inhoudelijk volstrekt onbetekenende verwijzingen naar Werther kunnen, bijvoorbeeld door de context waarin ze voorkomen, dienaangaande informatie bevatten. De laatste vraag betreft de gang van het onderzoek. Ik ben begonnen met het samenstellen van een zo volledig mogelijke inventarisatie van uitlatingen in de periode 1775-1800 die betrekking hebben op Werther. | |
[pagina 83]
| |
Omdat niet alleen leesreacties zijn geïnventariseerd, maar ook ongeadstrueerde kwalificaties en zelfs puur verwijzende aanduidingen, heb ik gekozen voor de verzamelterm referentie. Een Werther-referentie is dus een plaats waar op welke wijze dan ook naar Werther wordt verwezen. De verzameling referenties is vervolgens geanalyseerd op informatie betreffende de receptie. De kwalitatieve aspecten - de opvattingen over het werk - staan daarbij in het middelpunt, maar, zoals gezegd, ook kwantitatieve indicaties betreffende de omvang en de samenstelling van het Werther-lezende publiek krijgen aandacht. Ik heb deze confrontatie van een tekst met zijn lezers niet ingeleid met een beschrijving van enerzijds het werk en anderzijds de vigerende verwachtings-horizon. Wat het eerste betreft: een globale karakteristiek is zinloos omdat ik mag veronderstellen dat mijn lezers Werther kennen, en een grondige analyse zou zeer veel ruimte vergen, gezien de vele interpretatieve studies die aan het boek zijn gewijd, terwijl het rendement twijfelachtig zou zijn.Ga naar eind4 Het gaat in deze studie immers niet om alle aspecten die aan Werther zijn te ontdekken, maar om die aspecten die de belangstelling hebben gehad van de 18e-eeuwse lezers. Ten aanzien van een preliminaire reconstructie van de verwachtingshorizon geldt iets dergelijks: een abstracte beschouwing van de destijds heersende roman-opvattingen heeft weinig zin waar het onderzoek juist bedoeld is om te laten zien hoe daaraan concreet invulling werd gegeven. Bovendien lijkt een enigszins adequate beschrijving van de literair-externe component van de verwachtingshorizon - dus iets als de collectieve ervaringswereld van de betreffende periode - nauwelijks mogelijk zonder in termen te vervallen die door hun algemeenheid eigenlijk onbruikbaar zijn. Over Grimms voorstel om eerst het socio-culturele systeem te reconstrueren zwijg ik maar liever helemaal. Veel meer voor de hand liggend is het om uit te gaan van het receptiemateriaal zelf. In de reacties wordt immers zichtbaar in hoeverre het betreffende werk aan de verwachtingen tegemoet kwam, dan wel die bruskeerde, en daaruit laat zich de onderliggende norm afleiden. Omdat het steeds over een concrete casus gaat, kunnen met name de punten waar wrijving ontstaat in principe scherpe contouren krijgen: negatieve kritiek wordt doorgaans uitvoeriger beargumenteerd dan positieve. En ofschoon aldus in het onderzoek van één receptieproces niet meer dan enkele fragmenten van het immense, virtuele complex van de verwachtings-horizon of de normstructuur zichtbaar worden, mag men erop vertrouwen dat het de relevante elementen zijn: in de reacties gaat men in | |
[pagina 84]
| |
op wat men als het meest treffend heeft ervaren.Ga naar eind5 In weerwil van de bezwaren die tegen een dergelijk pragmatisme zijn aan te voeren, lijkt het me vooralsnog de enige mogelijkheid om tot resultaten te komen. Het feit dat mijn onderzoek zich in principe uitstrekt tot alle Werther-lezers, betekent niet dat ik in het onderzoek aan alle referenties even veel aandacht zal besteden. De historische relevantie van een strikt persoonlijke concretisatie is doorgaans geringGa naar eind6, en alle besproken theoretici (het meest nadrukkelijk Vodička en Grimm) betogen dan ook met reden dat zinvol object van studie slechts die receptiedata kunnen zijn die collectief bepaald zijn. Anders dan Vodička, die de kritiek als woordvoerder van de collectieve norm beschouwt, en Grimm, die díe concretisaties wil selecteren die illustratief zijn voor de sociaal-historische determinanten, wil ik de historische relevantie afleiden uit het materiaal zelf, namelijk uit de convergentie van de receptiedocumentatie. (Precieser gezegd: uit de mate waarin de documentatie zich aan mij als convergent voordoet.) Daarbij is het natuurlijk mogelijk dat er uiteenlopende (groepen van) convergenties blijken voor te komen als gevolg van een synchrone verscheidenheid van normen en/of lezerskringen. Op deze regel, dat de aandacht primair gericht is op convergerende reacties, geldt, zoals ik in de paragraaf over Vodička al heb duidelijk gemaakt, één uitzondering. Deze is overigens geheel in overeenstemming met Vodička's belangstelling voor de ontwikkeling van de norm, en evenzeer met het criterium van de historische relevantie. Het is mogelijk dat men concretisaties aantreft die niet convergeren met andere, maar die toch niet als idiosyncratisch kunnen worden opgevat, en wel omdat ze getuigen van een wijze van lezen die later dominant zal worden. We treffen in zo'n geval mogelijk de kiem van een nieuwe norm aan, en uiteraard dient daarop de volle aandacht te vallen: juist in een synchroon opgezet onderzoek kan het nieuwe naast het oude zichtbaar worden. Hoe nu aan deze uitgangspunten in de praktijk vorm is gegeven, wordt verantwoord in de volgende paragraaf. Allereerst passeert een aantal afbakeningsproblemen de revue, en daarna wordt aangegeven hoe het onderzoek geëffectueerd is. | |
[pagina 85]
| |
Gang van het onderzoek | |
AfbakeningenOok voor een beperkte periode als het laatste kwart van de 18e eeuw is het onmogelijk de mij voor ogen staande maximalistische opzet volledig te realiseren. Zelfs is het zo dat enkele complete - wat ik zou willen noemen: receptiedomeinen niet in de verzameling vertegenwoordigd zijn. Het meest markante daarvan is de beeldende kunst. Nies heeft, met meer enthousiasme dan bezonnenheid overigens, gewezen op de mogelijkheden die de iconografie voor het receptie-onderzoek biedt.Ga naar eind7 Inderdaad zou men graag willen weten hoe, en in welke mate, het beeld van Werther en Lotte mede gestalte heeft gekregen in schilderijen en platen, en mogelijk ook in behangselschilderingen, afbeeldingen op waaiers, en dergelijke meer. Voor onderzoekingen naar Werther in de beeldende of toegepaste kunst bestaan echter nauwelijks of geen ingangen, en na enkele verkenningen die zeer weinig hebben opgeleverd - om precies te zijn: alleen de serie knipsels die als illustraties in dit boek zijn opgenomen - heb ik hier niet verder gezocht.Ga naar eind8 Platen of portretten waaruit bleek dat Werthers befaamde dracht - blauwe rok, gele broek, geel vest - ook in ons land een tijdlang in de mode zou zijn geweest, zijn me niet onder ogen gekomen. En ook een vluchtig onderzoek in een ander domein, te weten dat van het muziekleven, bood geen aanknopingspunten voor verdere exploratie. Het onderzoek is derhalve toegespitst op teksten. In de aard daarvan heb ik me in principe nauwelijks beperkingen opgelegd. Of Werther wordt vermeld in een referentiële of een fictionele context, in literair dan wel zedenkundig, psychologisch of religieus verband - dergelijke gegevens zijn van groot belang voor de interpretatie van de betreffende referentie, maar zij speelden in het stadium van de inventarisatie geen rol. Natuurlijk moet de onderzoeker voortdurend keuzes maken uit de overstelpende hoeveelheid materiaal, maar daarbij zijn in mijn geval uitsluitend overwegingen van praktische aard in het geding geweest: de afweging van de tijdsinvestering tegen de kans op resultaten. Eén principiële keuze dient hier echter verantwoord te worden, en wel dat ik me heb bepaald tot Nederlandstalig materiaal. (De enige uitzondering wordt gevormd door een tweetal door Nederlanders in het Frans geschreven brieven.) Ongetwijfeld heeft een niet onaanzienlijk deel van de lezers hier te lande Werther in een Franse vertaling gelezen, | |
[pagina 86]
| |
terwijl een veel kleinere groep de originele Duitse tekst kan hebben gekend.Ga naar eind9 Ook is men wellicht op de hoogte geweest van de literatuur óver Werther in deze talen. Het buiten beschouwing laten daarvan kan derhalve een zekere vertekening tot gevolg hebben. Aan de andere kant: opname van Franse en Duitse beschouwingen over Werther was niet alleen praktisch onmogelijk gezien de gigantische uitbreiding van het materiaal, maar zou de werkelijkheid nog meer geweld hebben aangedaan. Het is immers onmogelijk om vast te stellen welke van deze gegevens medebepalend zijn geweest voor het Nederlandse receptieproces. Wanneer ik kon achterhalen dat Nederlandstalige referenties van buitenlandse herkomst waren, heb ik dat uiteraard vermeld. Ook in het ene geval waar ik vermoed dat een Nederlandse beschouwing door een Duits stuk is geïnspireerd, wordt uitvoerig bij dit mogelijke origineel stilgestaan. De noemer ‘Nederlandstalig’ impliceert dat ook vertaalde bronnen in het onderzoek zijn betrokken.Ga naar eind10 Uitsluiting ervan zou enigszins potsierlijk aandoen waar het allemaal draait om een werk waarvan veel Nederlanders in een vertaling hebben kennis genomen. Maar bovendien: vertalingen zijn veelal commerciële ondernemingen; de uitgevers ervan spelen in op een bestaande belangstelling. De receptiehistorische betekenis ervan mag daarom niet onderschat worden. De laatste te bespreken afbakening heeft te maken met mijn hantering van het begrip referentie. Als omschrijving heb ik gegeven: een plaats waar op welke wijze dan ook naar Werther wordt verwezen. In veruit de meeste gevallen levert het vóórkomen van de naam zelf een ondubbelzinnig criterium, maar soms kan men twijfelen of men met een verholen toespeling te doen heeft. De probleemgevallen waarmee ik werd geconfronteerd, waren van drieërlei aard. Allereerst figureren er in vele 18e-eeuwse werken personages met de naam Charlotte of Lotje, Willem, of - in mindere mate - Albert. Ik heb al in de bespreking van de studie van Van der Laan mijn reserves uitgesproken jegens het gemak waarmee deze (zoals eerder trouwens ook Menne) alle Lotjes beschouwt als nazaten van hun beroemde Duitse naamgenote. Het betreft immers een naam waarvan de signaalwaarde veel minder evident is dan die van Werther zelf, en de Lotjes en Willems zijn in onze literatuur dan ook niet alleen veel talrijker, maar ook veel verscheidener van karakter dan de Werthers. Vandaar dat ik het proza of - vooral - de poëzie waarin een Lotje/Charlotte, een Willem, of een Albert voorkomt, maar waarin verder geen duidelijke reminiscenties aan Die Leiden des jungen Werthers door- | |
[pagina 87]
| |
klinken, niet in de materiaalverzameling heb opgenomen. De tweede soort probleemgevallen wordt gevormd door de - in Links terminologie - produktieve receptie. Het gaat hier dus om literaire werken waarin de auteur aan zijn leesreactie op Werther gestalte heeft gegeven. Of men nu dergelijke processen uit de optiek van de traditionele invloedsstudie benadert dan wel uit die van het receptie-onderzoek, het hete hangijzer blijft hetzelfde: in hoeverre valt uit de creatie van een nieuw, eigen werk de interpretatie van of waardering voor een mogelijke inspiratiebron af te leiden? De decennia lang gevoerde discussie rond Feiths appreciatie van Werther geeft van deze problematiek een treffende illustratie. Ik heb de knoop doorgehakt en het standpunt ingenomen dat in een onderzoek als dit produktieve receptie alleen van belang is, indien de relatie met het oorspronkelijke werk evident is.Ga naar eind11 Afgezien van de Wertheriaden - vervolgen en aanvullingen op Werthers geschiedenis, gedichten op momenten daaruit, etc. - komen dan maar weinig werken in onze literatuur voor bespreking in aanmerking. De belangrijkste zijn de romans van Feith, die overigens als expressie van een attitude ten opzichte van Werther voor mij rijkelijk problematisch blijven. Met Feiths stijl heb ik me niet beziggehouden. Onmiskenbaar zijn er in zijn proza allerlei echo's van Wertheriaanse tournures te horen, maar die zijn toch te weinig specifiek en dominant om er verreikende conclusies aan te verbinden. Het andere werk dat in de literatuurgeschiedenis dikwijls genoemd wordt als onder invloed van Werther geschreven, Willem Leevend, voldoet naar mijn opvatting niet aan het zojuist genoemde evidentiecriterium. In mijn slothoofdstuk zal ik er echter nog wel enige aandacht aan schenken, maar juist om het ontbreken van Werther-referenties te problematiseren. Als laatste moet ik hier aan de orde stellen de impliciete verwijzingen die mogelijk zijn vervat in het releveren van een typisch met Werther te associëren situatie of gebeurtenis. Te denken valt dan aan de niet te realiseren liefde, en vooral aan de zelfmoord. Ik heb hier dezelfde handelwijze gevolgd als met betrekking tot de naamgeving: wanneer niet uit aanvullende gegevens evident was dat de betreffende passage moest worden opgevat als specifiek naar Wertherverwijzend, is zij niet opgenomen. Het criterium bleek zeer selectief te werken: uiteindelijk is niet één potentiële impliciete verwijzing van deze aard in de materiaalverzameling gehandhaafd. In hoofdstuk v zal ik het probleem in hoeverre ‘de’ 18e-eeuwer zelfmoord onmiddellijk met Werther associeerde, nog nader onder de loep nemen. | |
[pagina 88]
| |
De gevolgde wegenTot slot van dit hoofdstuk zij hier een globaal overzicht geboden van de wegen die ik tijdens de inventariserende fase van het onderzoek heb gevolgd. Ik zal niet hoeven toe te lichten dat de heuristische problematiek voor de praktische onderzoeker een van de meest klemmende is. Wanneer men zich beperkt tot een kleine, welomschreven groep recipiënten (bijvoorbeeld de literaire tijdschriften, of een programmatisch verbonden groep schrijvers), wijzen de stappen die gezet moeten worden zich nog min of meer vanzelf, maar zodra het niet meer om specifieke lezers gaat, is er heel moeilijk een systematisch tracé uit te zetten. Het probleem is dan immers dat men nauwelijks één categorie teksten a priori buiten beschouwing kan laten: een opmerking over een werk als Werther is bij wijze van spreken in iedere context denkbaar. Ook het op zichzelf voortreffelijke model voor 18e-eeuws bio- en bibliografisch onderzoek van PaasmanGa naar eind12 biedt in dit geval weinig handreikingen. Ik heb hieronder gepoogd de gang van mijn onderzoek min of meer stelselmatig te beschrijven. Inderdaad ‘min of meer’: het werkelijk volledig systematisch te verantwoorden deel ervan is relatief klein, en meer dan een aanzet tot een heuristisch model pretendeert deze paragraaf niet te geven. Supprimering ervan leek me niet alleen onjuist in het licht van mijn kritiek op de theoretici dat zij de problematiek van het verzamelen van gegevens veelal lijken te bagatelliseren, maar ook omdat vele praktisch gerichte studies niet of nauwelijks inzicht geven in het bronnenonderzoek waarop zij berusten. Alle gevonden Werther-referenties zijn verzameld in deel 2 van dit werk. Ik realiseer me dat in een volledige verantwoording tevens alle zonder resultaat geraadpleegde teksten hadden moeten zijn opgenomen, steeds met een toelichting waarom ze zijn gekozen. Er moest echter een afweging worden gemaakt van enerzijds een streven naar methodische perfectie, tegen anderzijds het besef van wat economisch nog te verantwoorden is. Aangezien alleen al een gecomprimeerde titelbeschrijving van alle doorgekeken literatuur enige tientallen bladzijden zou hebben gevergd, kan men het, naar ik hoop, billijken dat de economie de doorslag heeft gegeven. Globaal zijn de volgende etappes te onderscheiden: 1. Men begint logischerwijs bij het werk zoals dat voor de lezers beschikbaar was. In dit geval houdt dat in dat de onderscheidene edities van de vertalingen worden bekeken op receptief relevante gegevens | |
[pagina 89]
| |
als ingrepen van de vertaler in de tekst, toegevoegde voetnoten, voor-en naredes en dergelijke meer.Ga naar eind13 De beschikbare exemplaren zijn tevens (zonder resultaat) doorgebladerd op de aanwezigheid van kanttekeningen en vergelijkbare lezerssporen. In het verlengde hiervan ligt onderzoek naar de betreffende uitgeversarchieven, met het oog op enerzijds mogelijk belangwekkende correspondentie met de vertaler, en anderzijds verkoopgegevens zoals oplagecijfers. (Ook dit heeft in mijn geval niets van belang opgeleverd.) Tenslotte heb ik gezocht naar aankondigingen van de betreffende edities. Het leek me onnodig hierbij volledigheid na te streven. Op grond van de plaatsen van uitgave zijn de Utrechtsche courant en de Amsterdamsche courant doorgenomen, terwijl ook de aan boekaankondigingen relatief rijke Haarlemsche courant is bekeken. 2. Even voor de hand liggend is de volgende stap: naar de recenserende tijdschriften. Primair was de interesse op besprekingen van Werther zelf gericht, maar ook werken die op de een of andere wijze iets met Werther te maken hebben konden zo opgespoord worden, terwijl in sommige gevallen een recensent de roman spontaan ter sprake bracht. Het behoeft geen betoog dat eveneens de niet-recenserende gedeeltes (het ‘mengelwerk’) als potentiële bronnen beschouwd werden. Een zeer schrijnend gemis is evenwel dat er geen bibliografie van 18e-eeuwse Nederlandse literaire tijdschriften bestaat. Ik heb me hier moeten verlaten op de door Hanou samengestelde inventarisatie van het bezit van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.Ga naar eind14 Alle hierin genoemde periodieken, voor zover verschenen tussen 1775 en 1800, waarin op grond van de titel belangstelling voor letterkunde niet volstrekt uitgesloten leek, zijn doorgekeken. 3. Tot zover is de gevolgde weg logisch, en volledigheid nagenoeg bereikbaar. Logisch is ook de volgende stap: het nasporen van andere periodieken en seriewerken waarin de literatuur centraal staat, of althans een belangrijke plaats inneemt. Ik denk aan niet-recenserende tijdschriften, spectators, genootschapsbundels en -verhandelingen. Ook de voor mijn onderzoek niet onbelangrijke almanakken met literaire bijdragen zijn hier te noemen. Bij deze etappe heeft men steun aan enkele specifieke inventarisaties, maar zeker niet alle in aanmerking komende reeksen zijn in kaart gebracht. Ik noemde al de Lijst van Hanou. Buijnsters' bibliografie van de spectators maakte het mogelijk dit genre voor de betreffende jaren grondig te exploreren.Ga naar eind15 Dankzij de bibliografie van Buijnsters en Geerars van de satirische tijdschriften geldt daarvoor hetzelfde.Ga naar eind16 Een inventarisatie van publikaties van | |
[pagina 90]
| |
literaire genootschappen is sinds kort eveneens voorhanden.Ga naar eind17 Aan de 18e-eeuwse almakken is evenwel nog weinig aandacht besteed, en aan de literaire bijdragen erin nog minder. De basis voor alle almanakonderzoek ligt in het door J.N. Jacobsen Jensen aangelegde, helaas onvoltooid gebleven, kaartsysteem, dat berust in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. Aanvullingen bleken, behalve via de gebruikelijke bibliografische wegen, vooral te vinden in aankondigingen in kranten, met name gedurende de laatste maanden van het jaar.Ga naar eind18 In totaal heb ik een dertigtal verschillende almanakken in handen gehad, zij het van de meeste daarvan niet meer dan een of enkele jaargangen - ‘de rest werd as’. 4. Zo goed als onbegrensd is de vierde etappe: het zoeken van Werther-referenties in de literatuur zelf. De enige systematische, maar vanzelfsprekend uiterst beperkte ingang zijn weer de recensies: mogelijk worden opmerkingen over de roman of zijn lezers door de recensent aangehaald. Verder bleek het zinvol om oude naamlijsten als die van Arrenberg/Abkoude, Saakes, en De Jong, en moderne bibliografieën als die van Buisman, door te lopen op titels die zelf naar Werther verwijzen, of anderszins veelbelovend lijken. Voor het overige is men afhankelijk van de eigen belezenheid en die van meelevende collega's, en van steekproeven. Naar alle waarschijnlijkheid heb ik in deze categorie veel materiaal niet opgedolven, getuige ook het feit dat hier tot het laatst toe nieuwe vondsten geboekt konden worden. Enigszins geruststellend was weer dat deze weinig aan het al gevormde beeld wijzigden of bijdroegen. Relatief uitvoerig onderzocht zijn de liedboekjes, opgespoord aan de hand van de inventarisatie van ScheurleerGa naar eind19 en met behulp van het documentatieapparaat op het P.J. Meertensinstituut te Amsterdam. Evenals van de almanakken zijn er ook van de liedboekjes maar al te veel verloren gegaan. Hetzelfde geldt voor een ander soort werkjes dat mijn bijzondere belangstelling had: de talloze in de kranten aangekondigde bundeltjes waarvan de inhoud blijkens de titel of de annoncering uit sentimenteel getint mengelwerk moet hebben bestaan. 5. Hiermee is het literaire bronnenmateriaal beschreven. Maar voor een werk dat, zoals Werther, moreel gevaarlijk werd geacht, is het wenselijk om ook zedenkundige verhandelingen in het onderzoek te betrekken. Bij ontstentenis alweer van bibliografische hulpmiddelen, kon ik slechts die vertogen bekijken waarop ik via recensies en aankondigingen stuitte. Voorts zijn alle in de bibliografie van Speyer genoemde in ons land verschenen verhandelingen over de zelfmoord bekeken.Ga naar eind20 | |
[pagina 91]
| |
Wat de publieke bronnen betreft zijn de belangrijkste categorieën genoemd; een verdergaande verantwoording zou tot nodeloos detaillisme leiden. Niet afzonderlijk gerubriceerd zijn bronnen van allerlei soort als encyclopedische werken, reisbeschrijvingen, filosofische verhandelingen, etc. etc. Ook hier zou het onderzoek ad libitum zijn uit te breiden, maar op een gegeven moment moet men ook in staat zijn om te stoppen. Veel frustrerender is de noodzakelijke oppervlakkigheid ten aanzien van een andere categorie: 6. De niet-publieke bronnen. In het vorige hoofdstuk is al betoogd dat in een studie die zich niet richt op specifiekelezers, een onderzoek naar privé-reacties een onbegonnen zaak is. Dit is des te meer te betreuren omdat juist in de vertrouwelijke sfeer van een persoonlijke brief of een dagboek, mogelijk leesreacties worden prijsgegeven die in de openbare meningsvorming de zelfcensuur niet zouden passeren.Ga naar eind21 Men zal derhalve moeten kiezen: of de privé-documenten blijven geheel buiten beschouwing, of men zoekt een willekeurige verzameling correspondenties en/of dagboeken door. Ik heb geopteerd voor de tweede mogelijkheid, en wel door alle correspondenties, individuele brieven en dagboeken in het onderzoek te betrekken die later - afzonderlijk dan wel in het kader van een biografische studie - alsnog zijn uitgegeven. Daarnaast zal men een paar referenties tegenkomen uit handschriftelijke bronnen. Een enkele daarvan dank ik aan een literatuurverwijzing, en een drietal werd mij doorgespeeld door collega's die er bij toeval op stuitten.Ga naar eind22 - Waarmee maar weer eens geïllustreerd is dat zonder geluk ook de meest systematische onderzoeker niet welvaart, en ook dat dit geluk zijn kans kan krijgen door collegiale contacten over wederzijdse activiteiten. 7. Een laatste te noemen bron vormen auctie-catalogi, die immers te zien geven hoe dikwijls een Werther voorkwam in een geveilde bibliotheek. Men zou kunnen veronderstellen dat de auctie-catalogi, als van essentieel belang voor een reconstructie van de kwantitatieve aspecten van de receptie, in dit onderzoek een belangrijke plaats hebben ingenomen. Dat is niet het geval. Anders dan bijvoorbeeld GobbersGa naar eind23 ben ik geneigd de informatie die zij verschaffen sterk te relativeren. In de eerste plaats hoeft een verzameling niet de belezenheid van de bezitter te representerenGa naar eind24, maar bovendien mag men verwachten dat de overlevingskans van een boekje als Werther niet erg groot is geweest.Ga naar eind25 Hoe dan ook: een vrij uitvoerige steekproef in de verzameling auctie-catalogi van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boek- | |
[pagina 92]
| |
handels leverde niet dusdanige gegevens op, dat een uitgebreider onderzoek verantwoord leek. Het resultaat van deze verkenning is als appendix bij hoofdstuk iv opgenomen.
In het nu volgende hoofdstuk iv geef ik een analyse van het gevonden materiaal. Daarbij verwijs ik steeds naar de betreffende referenties door middel van de codering die zij hebben in deel 2. Deze bestaat uit het betreffende jaartal plus een volgnummer. De referenties zijn in deel 2 dan ook chronologisch geordend; zo nodig is er een verklarende aantekening aan toegevoegd. |
|