1800. Blauwdrukken voor een samenleving
(2001)–J.J. Kloek, Wijnand Mijnhardt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
Reportages | |
[pagina 321]
| |
Eenwording in kaartDaar zijn sedert de omwenteling van den jaare 1795 te veel veranderingen in den regeeringsvorm van dit Gemeenebest gekomen; de plaatselijke omstandigheden van eene menigte Steden, Dorpen, enzv. hebben zulk eene geheele andere gedaante gekregen, en daar is nog zoo veel, het welk tot nu toe deszelfs volle beslag niet bekomen heeft, en ook niet heeft kunnen bekomen, dat het niet doenlijk is, dan na dat dit alles in order zal zijn gebragt, zulk een werk het aanzijn te geeven. Met deze woorden verontschuldigt de Amsterdamse kaartuitgever Mortier zich in het voorwoord van zijn Aardrijkskundig woordenboek der Bataafsche Republiek (1800) voor allerlei onvolkomenheden in het boekje.Ga naar eind1 Maar, zegt hij, spoed is belangrijker, aangezien de Bataafse burgers grote behoefte hebben aan duidelijke informatie over de veranderingen waarmee zij geconfronteerd worden. Uit naam van de één- en ondeelbaarheid van de staat had het Uitvoerend Bewind in 1798 met het aanvaarden van de Staatsregeling een streep gehaald door de twee eeuwen oude kaart van de Zeven Provinciën. Zij was in veler ogen het symbool van een federalistisch bestel dat zichzelf had overleefd en de oude Republiek te gronde had gericht. In de nieuwe Republiek zouden provinciale overheden ondergeschikt zijn aan de nationale regering. Dat deze verregaande centralisatie van bestuur niet zomaar zou worden aanvaard werd natuurlijk voorzien. De oude provinciale grenzen en namen konden beter zo spoedig mogelijk uit het zicht verdwijnen. | |
Het land opnieuw ingedeeldEr werd dus hoge prioriteit gegeven aan een geheel nieuwe bestuurlijke indeling van het grondgebied van de Republiek. De grondwet schreef acht ‘departementen’ voor, elk onderverdeeld in zeven ‘ringen’. Beide vertegenwoordigden bestuurseenheden met louter huishoudelijke en administratieve functies, zoals het bekendmaken van wetten en overheidsbesluiten, het bewaken van de orde en het regelen van de belastinginning. Elk departement kreeg een hoofdstad als bestuurscentrum aangewezen. Als grenzen van de departementen werden de natuurlijke landscheidingen aangehouden: de grote watergebieden en de hoofdrivieren. Het Uitvoerend Bewind zag het nu ook als zijn taak om een nieuwe kaart van de Republiek te maken. Dit werd in de grondwet opgenomen, met de belangrijke toevoeging dat de kaart in gedrukte vorm voor de burgers beschikbaar moest komen.Ga naar eind2 Een speciale commissie kreeg de opdracht om voor beide projecten, de nieuwe indeling en de nieuwe kaart, een plan in te dienen. Op 12 oktober 1798 al bracht zij haar Rapport uit, waarin behalve de nieuwe indelingen ook de politieke beginselen staan beschreven die de commissie bij het trekken van de nieuwe grenzen had gehanteerd. De omvang van ieder departement was berekend op basis van gelijke aantallen inwoners: 213 tot | |
[pagina 322]
| |
243 duizend. Onder geen beding mocht de bevolking van het ene departement overwicht krijgen op die van het andere, want dat zou voedsel kunnen geven aan het federalisme. En het was nu juist de bedoeling dat het ‘foederatif stelzel voor dit ogenblik geheel den bodem worde ingeslagen’ [afb. 10].Ga naar eind3 Voor het eens zo oppermachtige Holland betekende dit een driedeling: het noordoostelijk deel werd het Departement van Texel met Alkmaar als hoofdstad, het midden het Department van de Amstel met Amsterdam als hoofdstad, en het zuidelijk deel het Department van de Delf met Delft als hoofdstad. Niet minder ingrijpend, gezien de historische achtergrond, was de samenvoeging van Groningen en Friesland tot Departement van de Eems, met als hoofdstad Leeuwarden. Gelderland werd gesplitst en deels met Overijssel en Drenthe samengevoegd tot Departement van de Oude IJssel, met als hoofdstad Zwolle. Voor een ander deel vormde Gelderland samen met Utrecht het Departement van de Rijn, hoofdstad Arnhem. Ten slotte onderging ook Bataafs-Brabant een tweedeling; het oostelijk deel werd het Departement van de Dommel met Den Bosch als hoofdstad, het westelijk deel werd met Zeeland samengevoegd tot Department van de Schelde en de Maas en kreeg Middelburg als hoofdstad. Aan de zuidgrens was het land gekortwiekt. Staats-Vlaanderen en de Generaliteitslanden van Overmaas (van Venlo tot Maastricht) had de Bataafse Republiek in 1795 moeten afstaan aan Frankrijk. | |
ProtestenNog voordat de commissie haar rapport had gepubliceerd, kreeg zij vele bezwaarschriften te verwerken. Zijzelf schreef dit toe aan het voortijdig verschijnen van een kaart van de Bataafse Republiek met de nieuwe departementale indeling. En inderdaad, de grondwet was nauwelijks aangenomen of de kaartuitgevers stonden al klaar om elkaar te beconcurreren met nieuwe overzichtskaarten, die noodgedwongen nog weinig nauwkeurig waren [afb. 10]. De commissie wees in haar rapport alle protesten van de hand, zich verschuilend achter haar politieke beginselen. Zo werd de wens van Dordrecht om met Rotterdam in één departement te worden ingedeeld afgewezen; niet alleen de bevolking, maar ook de commercie moest eerlijk worden verdeeld over de departementen. Dordrecht voelde zich ernstig benadeeld ten opzichte van Rotterdam omdat het was ingedeeld bij het Departement van de Schelde en de Maas, waardoor voor de handel belangrijke overheidsbesluiten de stad pas veel later - via Middelburg - konden bereiken. Tekenend voor de politiek die via de kaart werd bedreven is ook het antwoord op het protest van Bergen op Zoom, eveneens ingedeeld bij het Departement van de Schelde en de Maas. De Bergenaren wilden niet met de Zeeuwen in één departementaal bestuur vanwege het grote cultuurverschil. Dat provinciale grenzen culturele grenzen waren geworden wist de commissie maar al te goed. Het ging er juist om, zo schreef zij, dat deze vermenging van verschillende gewoontes, godsdienst en zeden bijdraagt aan ‘het verkrijgen van eenvormigheid, welke allengskens in allerlei zaaken zal worden ingevoerd, en die het steunsel zijn moet, van de een- en ondeelbaarheid der Republiek’.Ga naar eind4 Eén staat, één natie, was het standpunt van de overheid, maar al gauw zou blijken dat zij zich daarmee bij veel burgers niet populair maakte. | |
De kaart als propagandaEenwording is een pijnlijke operatie, waarbij je misschien beter de tactiek van het beeld dan van het woord kunt toepassen. Zoiets zou Pieter Quint Ondaatje, in 1798-1799 secretaris-generaal van | |
[pagina 323]
| |
het ministerie van Binnenlandse Zaken, gedacht kunnen hebben toen hij op eigen initiatief en voor eigen rekening een nieuwe kaart ontwierp: Kaart van de Bataafse Republiek verdeeld in Departementen en Ringen [afb. 12]. Op het eerste gezicht doet de kaart van Ondaatje - misschien niet toevallig - denken aan een gezelschapsspel. Dat zij aan alle kanten evenwichtigheid uitstraalt zal zeker de opzet zijn geweest. Een stabiel vierkant in het midden omlijst het territorium van de staat en daaromheen cirkelen in genummerde volgorde de acht departementen. Ook weer in genummerde volgorde staan op elke departementscirkel de hoofdplaatsen van de zeven ringen geschreven; de stip in het midden is tevens de hoofdstad van het departement. Rondom de departementscirkels tekende Ondaatje ook nog de indeling in 94 kiesdistricten, waartoe het Uitvoerend Bewind op 14 mei 1799 had besloten. De tekstjes in de vierkante lijstjes ten slotte, moeten de gebruiker wegwijs maken op de kaart. Over de bruikbaarheid van de kaart valt te twisten, maar het is zeker een originele poging om het idee van de eenheidsstaat in een aantrekkelijke vorm te gieten. | |
De moeizame geboorte van de officiële kaartOp 10 oktober 1798, dus kort voordat het rapport over de departementale indeling van de Republiek verscheen, had het ministerie van Binnenlandse Zaken aan de patriottenheld en militairingenieur C.R.T. Krayenhoff opdracht gegeven tot het vervaardigen van de nieuwe grote overzichtskaart. Weliswaar was de wet op de nieuwe indeling nog niet aanvaard - dat gebeurde pas eind 1799 - maar kennelijk was men zeker genoeg van de zaak. Aan Krayenhoff werd meegedeeld dat hij en zijn medewerkers ‘de meeste spaarzaamheid en spoedige werkzaamheid’ dienden te betrachten.Ga naar eind5 Door onvoorziene omstandigheden zou dit een onmogelijke opgave zijn. Allereerst bleek het oorspronkelijke, goedkope idee om de kaart grotendeels samen te stellen uit bestaande regionale kaarten niet uitvoerbaar. De betreffende militaire en heemraadschapskaarten bleken meetkundig zo verschillend, dat zij met geen mogelijkheid aan elkaar waren te passen. Hier wreekte zich het provinciale denken van het ancien régime: de Republiek der Zeven Provinciën had nooit behoefte aan landelijk uniforme kartering gevoeld. De noodzakelijke basis voor de overzichtskaart, een aaneengesloten netwerk van driehoeksmetingen, ontbrak dus. Het besluit van de Bataafse Republiek om deze omissie te redresseren en haar hele grondgebied op gestandaardiseerde wijze te meten, markeert dus zonder meer een uniek moment in de geschiedenis van de Nederlandse cartografie. Extra tijd en kosten moesten daarbij natuurlijk voor lief genomen worden. Temeer daar de overheid met Krayenhoff een zeer bevlogen ingenieur in de arm had genomen, die niet over één nacht ijs wenste te gaan. Hij schrok er bijvoorbeeld niet voor terug om in 1801 zijn bijna voltooide driehoeksmeting terzijde te leggen, nadat de wiskundig hoogleraar J.H. van Swinden hem had gewezen op de meer geavanceerde methode en techniek van Franse ingenieurs. Hun driehoeksmeting strekte zich al uit van Barcelona tot Duinkerken en was mede bedoeld om de omtrek en curve van de aarde te berekenen. Ook in Engeland en het Duitse Rijk werden dergelijke berekeningen gemaakt. Krayenhoff wist zijn opdrachtgevers ervan te overtuigen dat de Bataafse Republiek niet kon achterblijven, dus dat zijn driehoeksnet moest aansluiten op het groeiende Europese net. Hij mocht in Parijs op staatskosten een nauwkeuriger hoekmeetinstrument, de zogeheten repetitiecirkel, bestellen en opnieuw beginnen. Jarenlang zijn Krayenhoff en zijn medewer- | |
[pagina 324]
| |
afb. 1. C.R.T. Krayenhoff, ‘Quarantième Station AMSTERDAM. Wester-toren. Le 14, 18, 19, 28 & 29 Juin 1803’.
| |
[pagina 325]
| |
ker Jacob de Gelder tijdens de zomermaanden met hun nieuwe uitrusting kerktorens en soms ook speciaal getimmerde bouwsels opgeklommen, ongetwijfeld gadegeslagen door nieuwsgierige burgers en buitenlui. Hun berekeningen van de hoeken en afstanden tussen de verschillende waarnemingspunten, en de (niet altijd gunstige) weersomstandigheden waaronder gewerkt moest worden, noteerde Krayenhoff eigenhandig in twaalf folianten [afb. 1 en Illustratieverantwoording]. De reeks sluit af in 1811, het jaar waarin de metingen eindelijk werden afgerond.
Over het besluit om een tweede driehoeksmeting te verrichten heeft Krayenhoff in november 1801 verantwoording afgelegd in een soort manifest: Nodig en zaaklijk bericht aan het publiek wegens de groote kaart der Bataafsche Republiek. Hij deed daarin een beroep op het nationaal eergevoel van zijn medeburgers: ‘de roem onzer nationaale geleerdheid en de trap onzer vorderingen in de Wis-Aardrijks-en Sterrekunde [was] hier in betrokken, en liep gevaar in deeze zaak gecompromitteerd te worden.’Ga naar eind6 De vervaardiging van de grote kaart was dus uitgegroeid van een politieke tot een wetenschappelijke prestigezaak. Krayenhoffs manifest verscheen op een strategisch moment. Kort tevoren, na de reactionaire staatsgreep van september 1801, was immers een grondwetswijziging doorgevoerd waarbij de centralisatie van bestuur grotendeels was teruggedraaid en de grenzen en namen van de oude provincies in ere waren hersteld; alleen de aanduiding ‘departement’ werd gehandhaafd. Daarmee was de directe noodzaak voor het maken van de grote kaart verdwenen. Maar het nieuw aangetreden Staatsbewind bleef Krayenhoffs werk financieren. De Bataafse Republiek heeft van haar investeringen in de kaart echter nooit iets teruggezien, om de eenvoudige reden dat er in haar tijd niet één blad werd voltooid. | |
Vervaardigd op het Depot Generaal van OorlogHet werk aan de grote kaart duurde langer dan voorzien; fouten in het graveerwerk, levering van inferieur papier en ook Krayenhoffs militaire verplichtingen elders waren daarvan de oorzaak. De vertraging bespaarde tekenaars en graveurs evenwel allerlei extra werk om wijzigingen op de kaart aan te brengen. Want met grondwetsherzieningen, grensverschuivingen en naamsveranderingen was het voorlopig nog niet gedaan. Zo werd Drenthe in 1805 weer een apart departement. Vervolgens werd met het aantreden van Lodewijk Napoleon in 1806 de Bataafse Republiek veranderd in het ‘Koningrijk Holland’. Het gebied dat tot dan toe ‘Holland’ had geheten werd verdeeld in Amstelland en Maasland, een tweedeling die zou blijven voortbestaan onder de namen Noord- en Zuid-Holland. Er waren nu dus tien departementen. In 1808 kwam daar een elfde bij, toen Holland, ter compensatie van het in 1795 geleden verlies van Staats-Vlaanderen, door de Franse keizer Oost-Friesland kreeg toebedeeld [afb. 11]. Voor Krayenhoff betekende dit natuurlijk extra meetwerk en vermeerdering van het aantal kaartbladen. Hij had inmiddels wel extra subsidie en uitbreiding van zijn staf gekregen. Ook op organisatorisch vlak was een en ander veranderd. De kaartproductie, aanvankelijk een aangelegenheid van Binnenlandse Zaken, was in 1806 door Lodewijk Napoleon geïnstitutionaliseerd en als Topografisch Bureau ondergebracht bij het Depot Generaal van Oorlog. Bij dit naar Frans voorbeeld ingerichte militaire adviesorgaan was Krayenhoff benoemd tot directeur, terwijl de Franse meestergraveur Jean Baptiste de Bouge was aangesteld als hoofd van het Topografisch Bureau. De Bouge heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt voor de bruikbaarheid van de grote kaart. Hij introduceerde niet alleen gestandaardiseerde symbolen en letters, maar actualiseerde ook de topogra- | |
[pagina 326-327]
| |
afb. 2. Carte chorographique des départemens de la Hollande: commencée sous le Gouvernement Hollandois, terminée par les ordres du Duc de Feltre, Ministre de la Guerre, au Dépôt Général de la Guerre = Chorographische kaart der Hollandsche Departementen (...) [detail van blad V]. Schaal 1:115.200.
| |
[pagina 328]
| |
fische invulling, die uit zuinigheidsvoerwegingen wèl van oude provinciekaarten was overgenomen. Dit alles leverden natuurlijk nieuwe vertraging op, maar in september 1809 konden de eerste twee bladen - Zeeland en een deel van Maasland - verschijnen. De uitgave en verspreiding van de kaart had Krayenhoff uitbesteed aan de Amsterdamse kaartenmakers Mortier, Covens en Zoon, een bedrijf met een goede naam op het gebied van het ontwerpen van een moderner kaartbeeld. Ruim tweehonderd mensen hebben ingetekend op de kaarten. Wat zou er door hen heen zijn gegaan toen zij in januari 1811, behalve het blad met Noord-Brabant, ook het titelblad onder ogen kregen? De grote kaart, bedoeld als monument van nationale eenheid en nationale trots, moest vanwege de inlijving bij Frankrijk op 9 juli 1810 en waarschijnlijk op gezag van de overheersers, de officiële naam dragen van: Chorographische kaart der Hollandsche departementen begonnen onder het Hollandsche gouvernement. Voltooid ingevolge de orders van Z. Exc. den Hertog van Feltre, Minister van Oorlog aan het Dépot Generaal van Oorlog [afb. 2]. | |
PostkaartVoor de graveurs van de eerste Nederlandse wegen- en postkaart, ook een productie van het Depot Generaal, was er geen tijd geweest om de titel in zijn geheel aan de nieuwe situatie aan te passen. De postkaart verscheen op 20 juli 1810, elf dagen na de inlijving. Aan de titel, Itineraire en algemeene post kaart van het Koningrijk Holland MDCCCX, is op het laatste moment nog toegevoegd: Vereenigd met het Fransche Rijk [afb. 13]. Voor het gegeven dat Napoleon al in maart 1810 de departementen Zeeland en Brabant had geconfisqueerd, kozen zij eveneens een simpele oplossing door onder de titel de opmerking te plaatsen: ‘NB De voormalige departementen van Zeeland en Braband maaken tegenwoordig die van de Monden der Schelde en van den Rhijn uit’. De postkaart - net als de rijksdienst van de paardenposterij nog een initiatief van Lodewijk Napoleon - is een van de eerste kleine kaarten die Krayenhoffs driehoeksmeting als basis hebben. Op zijn eigen exemplaar tekende Krayenhoff met rode inkt het hele Nederlandse driehoeksnet en linksonder plakte hij een extra hoek aan de kaart om ook de aansluiting op het Franse net te kunnen invullen [afb. 13]. Zo is goed te zien hoe het driehoeksnet, als was het een corset, de op oudere kaarten in oostelijke richting uitgezakte vorm van de Zuiderzee en Friesland heeft rechtgetrokken. De nieuwe driehoeksmeting bracht nog meer fouten aan het licht: de ligging van de meeste rivieren bleek anders en, nog verrassender, het hele grondgebied bleek iets groter dan altijd was gedacht. Anno 1810 zullen echter weinig Nederlanders zich daarover hebben kunnen verheugen. | |
Naar Parijs en terugDe opheffing van het koninkrijk Holland betekende ook het einde van het Depot Generaal van Oorlog. Maar de speciale kaart van het Hollands grondgebied bleef voor Napoleon natuurlijk interessant; die kaart moest zo snel mogelijk voltooid worden, en wel in Parijs. In maart 1811 verhuisden tekeningen, koperen platen en de kostbare, speciale drukpers naar Frankrijk. Ook De Bouge verhuisde mee, evenals luitenant-kolonel M.J. de Man, die Krayenhoff was opgevolgd als directeur nadat deze in 1809 benoemd was tot minister van Oorlog. Per keizerlijk decreet was Holland opnieuw ingedeeld, nu in zeven departementen die de namen van rivieren kregen: Ems Occidentale (Groningen, Drenthe), Ems Oriental (Oost-Friesland), Frise (Friesland, dat dus de oude naam mocht behouden), Bouches de l'Yssel (Overijssel), Yssel Supérieur | |
[pagina 329]
| |
afb. 3. Detail van afb. 2.
(Gelderland), Zuiderzee (Noord-Holland-Utrecht) en Bouches de la Meuse (Zuid-Holland) [afb. 14]. Op het Dépôt-Général de la Guerre in Parijs werden ook op de reeds afgewerkte bladen de nieuwe namen en nieuwe begrenzingen gedrukt. Later, nà 1815, werden alle Franse namen door Nederlandse graveurs natuurlijk weer snel van de koperplaten verwijderd, maar op een vroege druk van het in Parijs in 1813 voltooide vijfde blad zijn ze nog wel te zien [afb. 3].
Wat nu tot slot de grote kaart van Krayenhoff betreft, toen de Nederlanders in 1816 eindelijk hun materiaal in Parijs konden ophalen, troffen zij op het Dépôt-Général de la Guerre zes geheel afgewerkte platen aan en een even groot aantal dat nog in bewerking was. Er werd een regeling getroffen aangaande het kopijrecht; Drenthe bijvoorbeeld was voornamelijk door Franse ingenieurs opgemeten. Eenmaal terug in Nederland kon op het nieuwe Topografisch Bureau van het Archief van Oorlog het werk aan de kaart worden hervat. De onvermoeibare Krayenhoff kreeg wederom de leiding. In 1823 verscheen ten slotte de eerste volledige uitgave van de Choro-topographische kaart der noordelijke provincien van het Koningrijk der Nederlanden. De Nederlandse cartografie heeft tot diep in de negentiende eeuw geprofiteerd van Krayenhoffs enorme prestatie. |