1800. Blauwdrukken voor een samenleving
(2001)–J.J. Kloek, Wijnand Mijnhardt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
Blauwdrukken voor een samenleving | |
[pagina 143]
| |
9 Utopie en toekomstverwachtingIn 1777 gaf de romanschrijfster Betje Wolff een boekje uit met de intrigerende titel Holland in 't Jaar MMCCCCXL. In dit geschriftje probeerde ze zich voor te stellen hoe Nederland er over zeven eeuwen uit zou zien. Het ligt voor de hand dat ze zich een schrijvers- en lezersparadijs droomde, waarin een spectaculair gegroeid lezerspubliek slechts belangstelling had voor nuttige boeken, zodat auteurs ‘om den brode’ zoals zijzelf van een inkomen waren verzekerd.Ga naar eind1 Ook voor het overige stelde Wolff zich een toekomst voor die beter was dan haar eigen tijd. Daarmee hoort het werkje tot een genre dat zich in de tweede helft van de achttiende eeuw steeds meer populariteit zou verwerven, namelijk dat van de toekomstutopie. Sinds de Engelse kardinaal Thomas More in de zestiende eeuw in zijn Utopia een ideale eilandsamenleving had geschilderd, was er een gestage stroom utopische romans en imaginaire reisverhalen op de markt gekomen. Utopische geschriften staan per definitie niet op zichzelf: zij houden de bestaande samenleving een spiegel voor. De achttiende-eeuwse utopieën leverden dan ook stuk voor stuk kritiek op de Europese samenleving door een idyllische wereld te schetsen waarin men met de toenmalige Europese problemen had afgerekend. Ze waren doorgaans gesitueerd op een nog niet ontdekt deel van de aarde en veelal bevolkt door ‘brave wilden’. Vaak hadden ze een conservatief of ten minste een retrospectief karakter. Ze wilden laten zien hoe de samenleving vroeger, in minder ‘bedorven’ tijden was geweest of had kunnen zijn en misschien weer kon worden. Ook Nederlandse auteurs hadden een bescheiden aandeel in deze mode. Aan het begin van de achttiende eeuw verscheen bijvoorbeeld Hendrik Smeeks, Beschryving van het magtig koningryk Krinke Kesmes, dat de gehele achttiende eeuw door werd herdrukt. In 1775 bracht W.E. de Perponcher zijn Rhapsodiën of het Leven van Altamont uit en in 1798 publiceerde de radicaal-revolutionaire journalist Gerrit Paape zijn De Bataafsche Republiek, zo als zij behoord te zijn, en zo als zij weezen kan: of Revolutionaire droom in 1798: wegens toekomstige gebeurtenissen tot 1998 dat in feite als de achttiende-eeuwse Nederlandse hekkensluiter van het genre kan dienen. In de tweede helft van de achttiende eeuw verandert de klassieke utopie van karakter, overigens zonder dat het genre geheel verdwijnt. Ideale samenlevingen worden vanaf die tijd minder vaak op een onbereikbare of nog niet verkende plek op de aardbol gesitueerd. Auteurs schetsen nu een fantasievoorstelling van het eigen land, die ze in een verre toekomst plaatsen. Het ligt voor de hand dat de in de loop van de achttiende eeuw enorm toegenomen kennis over verre landen en volken die verschuiving van geografisch onbekende naar in de toekomst gesitueerde utopieën heeft gestimuleerd. Men was er inmiddels achter gekomen dat de ‘goede wilde’ van Afrika of Amerika een fictie was. Het onbekende | |
[pagina 144]
| |
Zuidland en de eilanden in de Stille Zuidzee die zo lang als gedroomde paradijzen hadden kunnen dienen, waren door toedoen van ontdekkingsreizigers als James Cook veel van hun geheimzinnigheid kwijt geraakt. Maar van minstens zoveel betekenis zal geweest zijn dat volgens velen de toekomst niet meer uitsluitend in Gods hand lag. De mensheid had in het verleden een gestage ontwikkeling doorgemaakt en er was geen enkele reden om aan te nemen dat dat proces een einde zou nemen. De toekomst hoefde niet meer als een gesloten boek te worden beschouwd, want de mensen beschikten zelf over mogelijkheden de loop der dingen te sturen. Zo'n mogelijkheid was de schildering van een betere samenleving, waarin de effecten werden getoond van bijvoorbeeld een betere opvoeding van de jeugd of van verstandige sociale hervormingen. De toekomstroman kende enkele Engelse voorlopers maar de Franse veelschrijver Louis-Sébastien Mercier komt de eer toe het genre volwassen te hebben gemaakt. In 1771 verscheen zijn L'an 2440, rêve s'il en fut jamais, dat onmiddellijk grote populariteit verwierf. Het werd diverse malen uitgebreid en de definitieve versie verscheen in drie delen in 1786. Het boek werd ook in het Nederlands vertaald en het fungeerde tevens, zoals het overeenkomstige jaartal in de titel al doet vermoeden, als het directe voorbeeld voor Betje Wolff. Mercier toont zich in zijn roman overigens niet onverdeeld optimistisch over de mogelijkheden van de mensheid om zich te verbeteren en in de laatste editie van zijn roman drijft hij zelfs een beetje de spot met de strafrechthervormers van zijn eigen tijd. Ook in zijn ideale toekomstige samenleving vinden openbare terechtstellingen plaats, zij het veel minder vaak. Hij laat echter niet na telkens te beklemtonen dat in het Frankrijk van 2440 humaniteit de grondslag van het strafrecht is geworden en hij beklaagt omstandig de Fransen van 1780, toen nog ‘de misdaadige in het geheim agter de traliën gevonnisd, in de stilte van de nagt voor de deur van den burger [werd] geradbraakt’.Ga naar eind2 Toekomstromans als die van Mercier en Wolff maakten geloofwaardig dat de toekomst beter kon zijn dan het heden. Door eenzelfde vertrouwen in de toekomst werd ook de grote apostel van de vooruitgang, de Franse philosophe Condorcet, gedreven toen hij in de jaren negentig de laatste hand legde aan zijn Esquisse d'un tableau historique des progrès de l'esprit humain. Condorcet voorspelde, in gevangenschap en wachtend op de guillotine, een toekomstig paradijs gekenmerkt door een dramatische vooruitgang in de geneeskunde, een radicale hervorming van de maatschappelijke orde en een scholingsoffensief waardoor onwetendheid bij alle bevolkingsgroepen binnen enkele generaties zou zijn uitgeroeid. In de Nederlandse Republiek waren dergelijke systematische schetsen van een lokkende toekomst schaars. Dat betekende echter niet dat hier geen plannen werden gemaakt. Vanaf de jaren zeventig staan tijdschriften en genootschapsverhandelingen boordevol met hervormingsplannen, verschijnt het ene na het andere boek waarin verbeteringen worden voorgesteld en vinden in vele verenigingen en gezelschappen verhitte discussies plaats over de randvoorwaarden voor invoering van die verbeteringen. Na de Bataafse Revolutie van 1795 kreeg deze experimenteerdrift ruim baan en werden vele plannen ook metterdaad in praktijk gebracht. Aan die veranderingsbehoefte lagen in de eerste plaats de in hoofdstuk 5 besproken gewijzigde opvattingen over mens en samenleving ten grondslag. Er was echter meer. Een van de opmerkelijkste verschuivingen die zich in deze periode voltrokken, was de transformatie van het burgerideaal. Tot ver in de achttiende eeuw was het etiket ‘burger’ gereserveerd gebleven voor slechts een klein deel van de bevolking. Met name in de laatste | |
[pagina 145]
| |
decennia vóór 1800 zouden er steeds meer stemmen opgaan om elk mensenkind tot burger te verklaren en werd burgerschap een universeel ideaal. Toen in 1795 in Nederland, in navolging van de Franse zusterrepubliek, de mensenrechten voor de eerste keer in de geschiedenis in een juridisch document werden samengevat, heette dit document niet voor niets Verklaring van de rechten van den mensch en burger. Ook de opvattingen over religie en natie veranderden ingrijpend. Terwijl in de hiërarchische samenleving van het ancien régime het appèl op religie en natie doorgaans diende om groepen uit te sluiten, kregen godsdienst en nationaal saamhorigheidsgevoel na 1750 steeds meer inclusieve dimensies. Tezamen leidden deze nieuwe denkbeelden tot een reeks blauwdrukken voor een samenleving waarin onderwijs, economisch beleid en sociale en medische zorg hoge prioriteit kregen. Aan deze dromen achter de tekentafel van de ideale maatschappij zijn de volgende hoofdstukken gewijd. |