Patriots Republikanisme
(1995)–S.R.E. Klein– Auteursrechtelijk beschermdPolitieke cultuur in Nederland (1766-1787)
[pagina 8]
| |
Afbeelding 1: Willem v accepteert de stadhouderlijke waardigheid uit handen van de Nederlandse maagd en gaat het pad op van het ‘loflyk vorsten-leeven’. Zinneprent op de inauguratie in 1766. De scène is waarschijnlijk geïnspireerd op Les Aventures de Télémaque (1699) van Fénelon waarin, als reactie op het absolutisme van Lodewijk xiv, de welopgevoede, deugdzame vorst ten tonele wordt gevoerd. (Stichting Atlas Van Stolk, Rotterdam, nr. 4152)
| |
[pagina 9]
| |
Opmaat
| |
[pagina 10]
| |
te in politieke kringen, wanneer de invloedrijke positie van de hertog van Brunswijk ter sprake komt.Ga naar voetnoot3 De overeenkomst tussen Willem v en Brunswijk waarover het hier ging was de acte van consulentschap die op 3 mei 1766 was ondertekend. De prins bevestigde daarin met zegel en onderschrift dat hij Louis hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel tot zijn belangrijkste raadsman aannam en doorbrak daarmee alle pogingen van Bentinck van Rhoon voor de instelling van een stadhouderlijke raad. Bentinck van Rhoon was de man die als architect poogde op te treden van een stadhouderlijk politiek stelsel dat invulling moest geven aan de enorme macht die Willem iv in 1747-1748 onder dreiging van een Franse invasie was opgedragen. Willem iv verenigde sindsdien voor het eerst in de geschiedenis het stadhouderschap in alle provincies, nu bovendien erfelijk gemaakt in beide linies. Daarnaast bekleedde hij als kapitein-generaal en admiraal-generaal de hoogste militaire functies van de Republiek. Een van Bentincks belangrijke ideeën was de instelling van een adviesraad voor de stadhouder geweest, maar dat plan was nog niet uitgevoerd. Met de meerderjarigheid van Willem v in 1766 en diens verheffing tot de waardigheden van zijn vader, leek zich een nieuwe kans voor te doen. Totdat Bentinck op 5 mei het onaangename bericht hoorde en het tot hem doordrong dat Brunswijk, de voogd van Willem v, zijn plannen had doorkruist.Ga naar voetnoot4 Het betreffende document werd niet openbaar gemaakt, maar bewaard in de secretarie van het stadhouderlijke kabinet. Het geheim lekte echter snel uit, zoals blijkt uit de gesprekken op het Binnenhof. In regentenkringen waren verschillende personen van het bestaan van de acte en de globale inhoud op de hoogte. Toch ontwikkelde zich aanvankelijk geen openlijk verzet tegen de speciale overeenkomst tussen de prins en de hertog. Van belang in dit opzicht was de positie van Pieter van Bleiswijk, sinds 1772 de raadpensionaris van Holland. Zijn functie maakte hem tot de natuurlijke tegenspeler van Brunswijk en sinds zijn aanstelling deed hij ook verwoede pogingen om in contact met het hof de hertog te omzeilen. Van Bleiswijk behoorde echter ook tot het selecte gezelschap dat de acte van consulentschap juist niet als politiek breekijzer kon gebruiken. Hij had hem destijds zelf opgesteld, toen nog als pensionaris van Delft. De acte van consulentschap beïnvloedde uiteindelijk de carrière van zowel Brunswijk als Van Bleiswijk op onaangenaame wijze. De ironie wil dat Brunswijks loopbaan in de Republiek er korter door werd dan gepland en die van Van Bleiswijk langer dan gewild.Ga naar voetnoot5 De acte had op termijn echter ook gevolgen voor de positie van Willem v als vorst in een republiek. In het eerste decennium na zijn installatie als erfstadhouder waren er weinig aanwijzingen dat Willem v met een krachtige republikeinse oppositie te maken zou krijgen. In 1766, toen hij de leeftijd van achttien jaar bereikte, was zijn aantreden eigenlijk zonder noemenswaardige problemen verlopen. Dat was niet geheel vanzelfsprekend, aangezien na het overlijden van gouvernante Anna van Hannover in 1759 er eigenlijk een soort derde stadhouderloos tijdperkje was geweest. De opvolging was echter niet in gevaar gekomen en zeker in Den Haag was de inhuldiging groots ge- | |
[pagina 11]
| |
vierd. De stad was gehuld geweest in symbolische versieringen, waaronder de onvermijdelijke oranjebomen. Letterlijk duizenden lampen hadden de openbare gebouwen en de huizen van de Hagenaars verlicht. Het was een ‘erstaunliche Illumination’ aldus Leopold Mozart, die in maart 1766 met zijn gezin al enkele maanden in de Nederlandse Republiek vertoefde.Ga naar voetnoot6 Ter gelegenheid van de installatie van Willem v componeerde de pas tienjarige Wolfgang enkele variaties op het Wilhelmus alsmede het zogenoemde Galimathias Musicum, waarvan de fuga aan het slot eveneens op het Wilhelmus is gebaseerd.Ga naar voetnoot7 De Mozarts droegen zo het hunne bij aan de feeststemming en zij werden op 11 maart ook aan het hof uitgenodigd. Met het aantreden van Willem v als erfstadhouder van de Republiek kreeg het hof in Den Haag weer de uitstraling van een vorstelijk centrum, van waaruit, naar de mening van de orangisten, de vrijheid, de vrede en de publieke godsdienst werden beschermd (afbeelding 1).Ga naar voetnoot8 De stadhouderlijke macht was nooit duidelijk omschreven geweest, maar gebaseerd op een bonte verzameling van afzonderlijk opgedragen rechten en bevoegdheden. De erfstadhouder was formeel geen koning, maar gezien zijn macht en symbolische representatie ook geen republikeins ambtenaar meer. Hij was een vorst in een bondgenootschap van republieken. Deze spanning tussen het monarchale en het republikeinse element in Nederland werd onderstreept door de huwelijkspolitiek van de Oranjes. Willem v zette de traditie van verbintenissen met buitenlandse vorstenhuizen voort en huwde in 1767 met Frederica Sophia Wilhelmina uit het koningshuis van Pruisen. Het vorstelijk paar werd daarna op verschillende plaatsen feestelijk ontvangen, zoals onder meer blijkt uit twee gravures (afbeeldingen 2 en 3). Hier zien we echter ook verschillen in waardering. De erepoort in 's-Gravenhage met de kronen van het vorstelijk paar rijst hoog op vóór het Binnenhof als het centrum van de politiek. De prent daarentegen die met toestemming van de burgemeesters van Amsterdam werd uitgegeven, toont een andere benadering. Een minuscuul stadhoudertje, op gelijke voet staand met zijn gasten, voert een dans uit in de Burgerzaal van het majestueuze republikeinse stadhuis van Amsterdam (het tegenwoordige Paleis op de Dam). Het gebouw, dat werd ingewijd in 1655, was het symbool van de macht en de onafhankelijkheid van Amsterdam en was als zodanig onder meer door Vondel bezongen.Ga naar voetnoot9 Waar in Den Haag liefde voor het Oranjehuis een ereboog deed oprichten, daar leek in Amsterdam hooguit respect voor het vorstelijk paar te bestaan en waren de gastheren, ook blijkens het onderschrift van de prent, minstens zo belangrijk als de gasten. Het idee dat Willem v blind zou gaan varen op het kompas van zijn voormalige voogd, de Duitse hertog van Brunswijk, riep zeker hier irritatie op. Het verloop van de gebeurtenissen die leidden tot het ontslag van Brunswijk in 1784 zal hier niet in detail worden herhaald.Ga naar voetnoot10 Belangrijker immers in dit kader zijn de gevoerde tactiek, de argumenten, de aantijgingen en de symboliek die met zijn val | |
[pagina 12]
| |
verbonden waren. De politieke oppositie was in allerlei soorten genootschappen georganiseerd, die door onderlinge briefwisselingen en later via besloren vergaderingen een door het gehele land vertakt netwerk vormden. Nieuw was vooral het gebruik van een politieke pers, die door zijn regelmatige verschijning een eigen achterban probeerde te creëren. Tussen regenten, uitgevers, politieke journalisten en broodschrijvers bestonden vaak nauwe contacten. Zeer bewust werd getracht de inwoners in stad en land politiek te motiveren en via rekesten in beweging te brengen. Door middel van een opzwepende retoriek, het lanceren van valse geruchten en het openbaar maken van staatspapieren probeerde men carrières te maken en te breken. Een heel scala aan literaire vormen werd daarbij benut. De hertog van Brunswijk is waarschijnlijk een van de eerste media-slachtoffers in de Nederlandse geschiedenis. Politiek was in de mode en drong binnen in allerlei terreinen van het dagelijks leven, variërend van het theater in Amsterdam of Den Haag tot de Leidse bakkerij van Trago, die patriotjes bakte waar tegenstanders hun tanden in konden zetten. Omgekeerd inspireerden het dagelijks leven of bijzondere gebeurtenissen tot het bedrijven van politiek. Zo kwamen er al-
Afbeelding 2: Erepoort met kronen en oranjebomen aan het Buitenhof in Den Haag, ter gelegenheid van het huwelijk tussen prins Willem v van Oranje-Nassau en prinses Frederica Sophia Wilhelmina van Pruisen (1767). Door S. Fokke, naar een ontwerp van D. van der Aa. (Stichting Atlas Van Stolk, Rotterdam, nr. 4175)
| |
[pagina 13]
| |
lerlei porseleinen gebruiksvoorwerpen met partijpolitieke afbeeldingen op de markt en trok menig auteur bij het becommentariëren van politieke voor- en tegenspoed vergelijkingen met het oplaten en neerstorten van de eerste luchtballonnen vanaf 1783. Uit al deze vormen van oppositiepolitiek klonk ook een republikeins besef, dat nu dieper doordrong dan in enige voorafgaande periode. Vóór alles wilde men republikein zijn, vrij van slavernij in politieke zin. Het republikanisme vormde zo het geweten van de politiek-nieuwe stijl. En dat geweten kon zich niet meer verenigen met Louis Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel.
Afbeelding 3: De Burgerzaal van het Amsterdamse stadhuis als toneel voor een bal in 1768, ter gelegenheid van het huwelijk tussen Willem v en Wilhelmina van Pruisen. Door R. Vinkeles. (Stichting Atlas Van Stolk, Rotterdam, nr. 4182.13)
| |
[pagina 14]
| |
De voedingsbodem voor een directe anti-Brunswijk politiek ontstond vanaf het voorjaar van 1781. De zee-oorlog tegen Engeland waarin Nederland verwikkeld was geraakt, leverde voor velen het bewijs op dat een staatkundig verval zijn intrede had gedaan. De Republiek bleek volledig onvoorbereid. Men slaagde er niet in een grote vloot te laten uitvaren en in de koloniën werden al in de eerste maanden zware verliezen geleden. De noodzaak om het tij te keren kon nu tegelijkertijd als dekmantel dienen voor een aanval op Brunswijk. De actie in 1781 lukte maar gedeeltelijk. Brunswijk werd er door gedwongen om zich uit de directe omgeving van Willem v te verwijderen. Hij nam in mei 1782 zijn intrek in Den Bosch, maar behield wel al zijn functies. Pas na een tweede aanval in 1784, toen Friesland, Holland en Zeeland zich officieel tegen hem keerden, hield Brunswijk de eer aan zich zelf. Bij beide acties speelde Amsterdam een hoofdrol. Toch waren er belangrijke verschillen tussen de manier van politiseren in 1781 en in 1784. Voor een deel had dat met het karakter van enkele hoofdpersonen te maken. Bij de regentenmentaliteit van burgemeester Rendorp paste een andere tactiek dan bij zijn rivaal in het Amsterdamse stadsbestuur, de populistischer ingestelde Van Berckel, die in 1784 aan zet was.Ga naar voetnoot11 Maar de laatste had ook het voordeel lessen te kunnen trekken uit het gedeeltelijk falen van de eerste en kreeg hulp uit een andere hoek. Toen Rendorp en zijn collega's in 1781 hun actie tegen Brunswijk startten gebeurde dat eerst via de officiële kanalen en vervolgens binnenskamers. Eerst werd er op 18 mei een memorie in de Staten van Holland en West-Friesland ingediend, waarin de rampzalige situatie van de Republiek aan de orde werd gesteld. Door te wijzen op de enorme verantwoordelijkheden en de zware belasting van Willem v als admiraal- en kapitein-generaal kon het oude idee van een stadhouderlijke raad nu opnieuw worden gelanceerd. Een dergelijke instelling, van welke samenstelling ook, zou uiteraard de invloedrijke positie van Brunswijk rechtstreeks aantasten. Alvorens hierover een resolutie zou worden genomen, werd Willem v op 8 juni door een Amsterdamse delegatie, met onder meer Rendorp, in een persoonlijk onderhoud onder druk gezet. Dat gebeurde door middel van een nieuwe memorie in ambtelijke taal en met de gebruikelijke egards, waarin echter duidelijk op het vertrek van Brunswijk werd aangedrongen. Aan beschuldigingen van kwade trouw of verraad hechtte men geen geloof, aldus de memorie, maar Brunswijk was wel ‘een altoosduurende hinderpaal’.Ga naar voetnoot12 De stadhouder weigerde evenwel de memorie in ontvangst te nemen. Als we het later geschreven verslag van Rendorp mogen geloven, verloor Amsterdam eigenlijk het initiatief. De stadhouder lichtte Brunswijk onmiddellijk in over de memorie, echter niet door middel van de officiële tekst (want daarover beschikte hij niet), maar van ‘'t geen hoogstdezelve vermeende daarvan te hebben onthouden’.Ga naar voetnoot13 De gevolgen van dat gesprek werden snel duidelijk. Brunswijk diende op 21 juni een brief in bij de Staten-Generaal, die hij ook openbaar maakte aan de officie- | |
[pagina 15]
| |
ren en commandanten van alle garnizoensplaatsen. De memorie van 8 juni werd door Brunswijk beschreven als ‘inhoudende voor my, het allersensibelst affront, dat ooit een eerlyk hart kan worden aangedaan’.Ga naar voetnoot14 Amsterdam besloot daarop nog wel zijn memorie ook openbaar te maken, maar dat was in feite te laat. Bij velen was de indruk gevestigd dat Amsterdam weer van zijn machtspolitieke ambities blijk had gegeven door een ongecontroleerde aanval. In de Staten van Gelderland, Utrecht, Overijssel en Groningen werd het Amsterdamse initiatief in ieder geval niet gesteund.Ga naar voetnoot15 Amsterdam besloot niet door te zetten, ook niet toen er nog uit onverwachte hoek steun kwam in de persoon van de ambassadeur in Zweden, Dirk Wolter van Lynden. Deze weigerde een aanstelling als ambassadeur in Wenen op grond van de grote invloed die Brunswijk hier te lande had op de politiek. In een schrijven aan de Staten-Generaal refereerde hij zelfs aan de mogelijkheid dat Brunswijk in 1766 een poging had gedaan om zich als enige raadsman op te dringen.Ga naar voetnoot16 Het oordeel daarover liet hij aan de algemene vergadering. Amsterdam maakte er echter geen gebruik meer van en de zaak verdween in de doofpot. Hoe anders was de tactiek in 1784! Het startschot werd nu niet gegeven in de Staten van Holland en West-Friesland, maar in De Post van den Neder-Rhyn.Ga naar voetnoot17 In het berucht geworden nummer 214 van deze meest gelezen politieke periodiek stond een staatkundige droom afgedrukt. Dit was de meest bruikbare literaire vorm om belastende informatie te spuien, zonder alle aantijgingen direct met bewijsmateriaal te moeten ondersteunen. Insinuaties, roddel en geruchten uit het politieke circuit vonden zo gemakkelijk een weg naar de openbaarheid, een teken dat de Republiek inderdaad in een crisissituatie terecht was gekomen.Ga naar voetnoot18 Om die openbaarheid draaide de hele kwestie. De droom was de eerste serieus te nemen publikatie waarin gewag werd gemaakt van de geheime acte van consulentschap.Ga naar voetnoot19 De scène die zich tussen Brunswijk en Bentinck van Rhoon in 1766 had afgespeeld diende daarbij als inleiding. De onthulling werd gekruid met een karakteristiek staaltje retoriek, waarin de strijd tussen vrijheid en slavernij centraal stond. Het redactionele commentaar op deze droom versterkte nog het effect. In een gefingeerde houding van redelijkheid stelde de redactie ook zelf eerst | |
[pagina 16]
| |
niet te hebben willen geloven dat dit gerucht op waarheid berustte. Maar Willem v noch Brunswijk ontkende het, waarna men wel moest concluderen dat de laatste zich middels de acte had ontpopt tot wat men op school een ‘tyrannus invasione talis’ (een ingedrongen tiran) placht te noemen.Ga naar voetnoot20 Het ging hier dus niet om een Amsterdams, maar om een Utrechts initiatief. In die stad werd De Post van den Neder-Rhyn uitgegeven en de redacteur Pieter 't Hoen was daar lid van of in ieder geval nauw betrokken bij het politieke correspondentiegezelschap ‘Getrouw voor 't Vaderland’. Tot die club behoorde de kern van het Utrechtse verzet tegen de stadhouderlijke invloed. Het had niet alleen gewone burgers als leden, maar met Paulus d'Yvoy in ieder geval ook één vroedschap. Uit de geheime correspondentie van ‘Getrouw’ met een van de belangrijkste pensionarissen uit Holland valt af te leiden dat het genootschap zelf via nummer 214 het eerste schot loste in de nieuwe campagne tegen Brunswijk, maar daarna graag het initiatief aan Amsterdam liet.Ga naar voetnoot21 Holland kon echter wel op organisatorische en publicitaire steun uit Utrecht rekenen. In dezelfde brief werd voorgesteld dat ‘Getrouw’ via zijn connecties de steden in Gelderland en Overijssel voor het verzet tegen Brunswijk zou proberen te winnen, wanneer de regent uit Holland de Hollandse en Zeeuwse steden zou bewerken. Max d'Yvoy, een lid van ‘Getrouw’ en broer van Paulus d'Yvoy, probeerde bovendien het publieke debat te beïnvloeden. Onder het pseudoniem Ultrajectinus schreef hij al veelvuldig in het nieuwe opinieblad De Politieke Kruyer. Op 10 mei 1784 handelde zijn bijdrage over de voorgeschiedenis van de affaire Brunswijk en trachtte hij de negatieve beeldvorming over de actie uit 1781 weg te nemen. In dat jaar was geen sprake geweest van een haatdragende oppositie van enkele heethoofden, aldus Ultrajectinus, want er bestonden ook toen al geruchten over een geheime acte, alleen kon er toen niets bewezen worden. Nu de kwestie door De Post van den Neder-Rhyn opnieuw was opgerakeld moest er maar eens volledige opening van zaken komen.Ga naar voetnoot22 De tactiek is duidelijk. Eerst verspreidde ‘Getrouw’ zelf het gerucht via een staatkundige droom, daarna was er aanleiding om het publieke debat verder op gang te brengen en op acties aan te dringen. Ook aan het vervolg van de campagne tegen Brunswijk leverde Ultrajectinus nog publicitaire bijdragen.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 17]
| |
Inmiddels had Holland inderdaad het voortouw genomen en werd er een commissie met de pensionarissen De Gijzelaar (Dordrecht) en Van Berckel (Amsterdam) en de raadpensionaris Pieter van Bleiswijk afgevaardigd naar de stadhouder. Op 14 mei 1784 werden zij door Willem v ontvangen en maakten zij hem duidelijk dat de acte van consulentschap openbaar gemaakt moest worden. De stadhouder antwoordde dat hij dit al enige tijd van plan was en gaf op 24 mei inderdaad opening van zaken aan alle provincies en de Staten-Generaal. In zijn begeleidende brief aan de Staten van Holland sprak hij de overtuiging uit dat de nu openbare acte aantoonde dat alle geruchten ‘volkomen ongefundeert’ waren.Ga naar voetnoot24 De stemming was echter anders dan in 1781. Potentiële steun voor de verwijdering van Brunswijk was in verschillende provincies zowel in steden als in ridderschappen aanwezig. Een bij voorbaat gelopen koers was de verwijdering van Brunswijk echter niet en over de te voeren tactiek werd druk overlegd. Een belangrijke complicatie vormde de raadpensionaris Van Bleiswijk zelf. Een voorstel om te onderzoeken wie in 1766 de acte had opgesteld werd ongewenst geacht door de politieke kopstukken uit Holland, onder wie Van Berckel, die zeer goed wisten dat het hier om Van Bleiswijk ging. Wanneer de laatste zou merken dat zijn persoon bij de hele kwestie betrokken raakte, bestond het gevaar dat hij, eenmaal in het nauw gebracht, Brunswijk en Willem v zou gaan steunen.Ga naar voetnoot25 Daarmee zouden zij de invloed op de raadpensionaris kunnen verliezen. In Amsterdam stemde Van Berckel uiteindelijk toch in met het voorgestelde onderzoek naar de auteurs.Ga naar voetnoot26 Dat heeft echter niet meer plaatsgevonden en de Hollandse matadors, zoals ze genoemd werden, hielden Van Bleiswijk onder de duim door de kennis over zijn betrokkenheid bij de acte als politiek chantagemiddel te gebruiken. Van Bleiswijk had zijn ambt eigenlijk voortijdig willen neerleggen, maar kreeg geen ruimte voor een waardige aftocht.Ga naar voetnoot27 De oppositie tegen Brunswijk was inmiddels wel al via de officiële kanalen in gang gezet. Friesland beet het spits af en kwam op 11 juni met een resolutie waarin men de acte ongeldig verklaarde. Volgens ingewijden was dit een zet van Van Berckel, die de Friezen de kastanjes uit het vuur liet halen en zelf de resolutie zou hebben opgesteld.Ga naar voetnoot28 Daarna volgde de belangrijke stem van Holland. Op 18 augustus verklaarden de Staten uit deze provincie dat Brunswijk zich op ‘clandestiene wyze’, dus buiten kennis van alle provincies om, had ingedrongen in alle politieke zaken van de Republiek en daarmee ‘een zeer gevaarlijk persoon’ was geworden.Ga naar voetnoot29 Dat was meer dan een ‘altoosduurende hinderpaal’, de termen waarmee Rendorp c.s. hem in 1781 hadden beschreven. Ook Holland achtte de acte ongeldig en drong net als Friesland aan op verwijdering van de hertog uit de Republiek. De gelijke termen van beide resoluties hoefde niet te verbazen, want volgens ingewijden zou ook de Hollandse reso- | |
[pagina 18]
| |
lutie van de hand van Van Berckel zijn geweest.Ga naar voetnoot30 Met de uitspraak van Holland was de toon gezet. Later volgde Zeeland nog met een voor de hertog negatief oordeel, waarna Brunswijk op 10 oktober 1784 onder de druk bezweek en al zijn functies neerlegde. Hij verliet de Republiek kort daarna. De rol van de politieke pers is in de kwestie Brunswijk zeer belangrijk geweest. Regenten droegen direct of indirect bij aan wat er werd gepubliceerd en werden zelf uiteraard ook weer beïnvloed door allerlei commentaren. Daarnaast verschenen er vele pamfletten waarin een grote creativiteit aan de dag werd gelegd in het neerhalen van een publieke figuur. Het politieke spel werd verpakt in verhalen en gedichten, preken en gefingeerde gesprekken, testamenten en inboedelinventarissen, toneelspelen, en natuurlijk ook in spotprenten. In de historiografie over de kwestie Brunswijk is vooral de schuldvraag aan de orde gesteld. Na de heftige aanvallen van de patriotten verschenen er enkele studies die een rehabilitatie beoogden. Die ontmoetten op hun beurt weer kritiek, zodat er uiteindelijk een meer afgewogen oordeel ontstond, gebaseerd op uitgebreid archiefonderzoek.Ga naar voetnoot31 Zoals meestal echter zeggen bewuste provocaties meer over de provocateurs zelf dan over het doel waarop zij zich richten. De campagne tegen Brunswijk is dan ook zeer geschikt voor een eerste beeldvorming over de politieke ideeën, de retoriek, de inventiviteit (en de banaliteit) van de patriotten rond 1784. Tegen de hertog van Brunswijk werden immers alle registers opengetrokken. Een belangrijke aspect van vrijwel alle commentaren is dat Brunswijks karakter en daden met de republikeinse vrijheid onverenigbaar zouden zijn. De voogd van Willem v, zelf in een monarchaal klimaat opgevoed, zou zich in 1766 op een inconstitutionele wijze hebben opgedrongen aan zijn pupil die in dat jaar als erfstadhouder en kapitein- en admiraal-generaal de belangrijkste ambstdrager in de Republiek was geworden. Als republikeins opvoeder van de prins zou hij hebben gefaald: ‘Heeft men hem Xenophon, Tacitus, Livius, Plato, onder de oudere, Telemachus, Grandison, onder de hedendaagsche, De Groot, Hooft, Wagenaar, onder onze vaderlandsche schrijvers, in handen gegeeven?’, aldus een vier nummers tellend commentaar van De Post van den Neder-Rhyn op de tekst van de acte.Ga naar voetnoot32 De veronderstelling dat Willem v alleen vorstenliteratuur had gelezen leek niet helemaal onterecht. Op een grote gevoeligheid voor republikeinse waarden kon men hem zelden betrappen. Wanneer de verwijdering van Brunswijk of het idee van een stadhouderlijke raad aan de orde werd gesteld, placht hij steevast te antwoorden: ‘aut Caesar aut nihil’.Ga naar voetnoot33 Voor degenen die Willem v uitsluitend als een ambtenaar van de Republiek beschouwden leek de prins inderdaad verkeerd apgeleid door Brunswijk. Een pamflettist speelde hier handig op in en benutte het imago van Machiavelli als adviseur van tirannen (vanwege Il Principe). Brunswijk kreeg het ironische advies om diens oeuvre te lezen: ‘Voor een mentor is een diergelijk werkje onontbeerlijk. - en elk pupil die voortaan het geluk zal hebben zich eleve van uwe excellentie te noemen, moet de dierbare lessen van zulk een doorkneed man, ten stipsten op volgen, of hij kan met geen | |
[pagina 19]
| |
mogelijkheid der maatschappij van eenig nut zijn, vooral niet van deeze vrije republiecq.’Ga naar voetnoot34 Voor de patriotten van 1784 was een van de zinnebeeldige prenten uit 1766 duidelijk achterhaald (afbeelding 1). De mentor die Willem v had opgevoed was niet Minerva geweest, de godin van de wijsheid, maar de dikke hertog uit Brunswijk als de reïncarnatie van Machiavelli. De effecten van die opvoeding meende men ten overvloede in de acte van consulentschap terug te vinden. Regel voor regel werd die in De Post van den Neder-Rhyn ontleed, waarbij een grote gevoeligheid aan de dag werd gelegd voor alles wat men daadwerkelijk of symbolisch oneigen achtte aan een republiek. Zo vond men de aanhef al niet zuiver omdat daarin de titels ‘prins van Oranje’ en ‘erfstadhouder’ op één lijn waren gezet, terwijl toch de eerste een titel van soevereiniteit betrof en de tweede een ondergeschiktheid aan een soeverein aangaf.Ga naar voetnoot35 Ook de eerste regel werd afgekeurd want daar kwamen de woorden ‘bij de aanvang onzer regeering’ in voor en het stadhouderschap vond men allerminst een regering: ‘wanneer het genoomen word naar den uiterlijken praal der voorgaande titels en den geheelen inhoud der acte, schijnt het even zoveel te zeggen, als of een Engelschman spreekt van eene acte, gemaakt in zulk of zulk jaar der regeering van zulk of zulk eenen vorst’.Ga naar voetnoot36 Evenmin kon men zich vinden in de zinswending waarin de provincies, steden en plaatsen beschreven werden als ‘onder ons erfstadhouderschap ressorteerende’. Willem v droeg wel de grafelijke waardigheid over Buuren en Culemborg, zo vond men, maar dat veroorloofde hem niet deze generalisering. In dit stadium van de analyse was men daarover echter al niet meer verwonderd ‘daar deze gantsche acte niets dan souverainiteit en despotismus ademt’.Ga naar voetnoot37 Hetzelfde thema van een toenemende ‘monarchisering’ van de republiek werd op meer ludieke wijze verwoord in de fabel van De patriottische artz. Doelend op de machteloosheid tijdens de recente oorlog tegen Engeland, merkte de auteur op hoe gevaarlijk en besmettelijk de slaapzucht was bij republikeinse overheden. Hij had bij toeval een medicijn gevonden, maar of dat voor Nederland heilzaam was, leek twijfelachtig. Het was een onbekende oranje appel, die hij van een boom in Gelderland had mogen plukken. Naast die boom had een grote plant gestaan die zeer veel plaats in beslag nam (dikke hertog). Deze was bedekt door een glazen koepel omdat hij een gevaarlijke geur afscheidde. Het gewas heette Wolfsbauch en was uit Duitsland afkomstig. De arts nam een klein takje mee om het uit te proberen. De uitwerkingen bleken opmerkelijk. Het eerste proefdier was een Engelse dog, die wat aan het kwijnen geraakt was sinds hij met een Spaans hondje en nog twee anderen had gevochten (Zevenjarige Oorlog). Na inname van de plant bleek het beest prompt zeer vitaal, maar ook ongelooflijk kwaadaardig. De tuin van de arts had er al aanzienlijk onder geleden. Daarna probeerde hij de plant uit op een Engelsman die de tering had en dus toch niets had te verliezen. De man genas onmiddellijk, maar weigerde ineens zijn uitstaande schulden te betalen. Ten slotte gaf hij de plant aan een geboren Nederlander met koorts. De uitwerking was nu contraproductief. De persoon werd steeds trager, slomer en vadsiger en liet zich op straat molesteren zonder enig verweer. De con- | |
[pagina 20]
| |
clusie moest wel zijn dat de plant zeer geschikt bleek voor de Engelse natie, dat wil zeggen de onderdanen van een monarchie, maar niet voor vrije Nederlanders ofwel republikeinen. Helaas werd de reuk van de Wolfsbauch tegenwoordig ook op het Binnenhof geroken en was de slaapzucht nogal wijd verbreid. Of de Oranjeappel een
Afbeelding 4: ‘Patriottische Slagttyd’ (Stichting Atlas Van Stolk, Rotterdam, nr. 4556)
| |
[pagina 21]
| |
probaat tegengif was kon de arts nog niet zeggen. Hij had hem nog niet uitgeprobeerd.Ga naar voetnoot38 Inventief was ook het gebruik van de formule van een veilingcatalogus of inboedelinventaris. Daarin kon men Brunswijk als anti-republikein typeren of kwetsen aan de hand van talloze verzonnen privé-collecties. Zo lijkt de Beredeneerde catalogus opgesteld door een aanhanger van de Hollandse republikeinse traditie. Onder de rariteiten en oudheden uit Brunswijks bezit plaatste deze auteur enkele curieuze voorwerpen. De hertog bezat het zwaard waarmee Oldenbarnevelt was onthoofd, een doosje met bebloed zand dat ter plaatse van de executie was opgeraapt, en het bekken van Jan of Cornelis de Witt ‘het welk men menigmaal tot een drinkschaal gebruikt heeft’. Ook de pen waarmee de acte van consulentschap getekend was bevond zich in de collectie. De hertog bezat opmerkelijk genoeg ook Hugo de Groots De jure belli ac pacis, maar dat werk had veel geleden. Verschillende bladzijden waren eruit gescheurd of besmeurd, aldus de catalogus.Ga naar voetnoot39 Dit thema werd ook in een andere inventaris aangesneden. Onder de boeken van de hertog vindt men daar een netjes bewaard werk over de heerszucht, verder het enige exemplaar van de daden van Lucifer, en ten slotte een werkje over de vrijheid ‘waar van de tytelplaat gescheurd, en de bladeren door Brunswyker worst bemorst zyn, vol met bourgonjewyns vlakken, en Engelsche momsvlakken, zeer deerlyk om aan te zien’.Ga naar voetnoot40 Met deze inventaris bereiken we ook het niveau van het banale. In de categorie rariteiten staat hier niet het lichaamsdeel van een republikeinse martelaar, maar ontmoeten we ‘de mannelijkheid van de hartog op sterk water’.Ga naar voetnoot41 Het gaat hier om een van de vele grollen over de hertogs gebrekkige viriliteit. Deze was het gevolg van een ongelukje op het slagveld, toen de hertog te paard zittend tussen de benen was geschoten, aldus een in dit opzicht correcte levensbeschrijving van patriotse makelij.Ga naar voetnoot42 Dit thema vormde, naast 's hertogs corpulentie, het tweede grote mikpunt van openbare spot. Sommigen wisten zelfs te vertellen dat er tussen beide lichamelijke kenmerken een verband was. In oud-testamentische stijl orakelde de auteur van de Drie boeken der antichrist. ‘Ende die zelve krygsoverste was zeer dik, ende was eene gesneedenen, ende dit was de reeden dezelve zo dik was.’Ga naar voetnoot43 De spotprent behorende bij het | |
[pagina 22]
| |
pamflet de Patriottische slagttyd illustreert de vele mogelijkheden die Brunswijk als object van publieke belediging bood (afbeelding 4).Ga naar voetnoot44 De hertog is hier dubbel ‘gesneden’. Kaat Mossel, de Oranjegezinde volksvrouw uit Rotterdam, wijst op de bekende tere plek, terwijl ook de scène op de achtergrond een verwijzing is naar het ‘ongelukje’ van de hertog. Iemand anders heeft de hertog verticaal opengesneden, waarna verraad, roof- en vraatzucht te voorschijn komen.Ga naar voetnoot45 De kwestie Brunswijk is met dit al een mooie graadmeter van de veranderingen in de Nederlandse politieke cultuur aan het einde van de achttiende eeuw, De stilzwijgende acceptatie van de acte van consulentschap in 1766 staat in scherp contrast tot wat het jaar 1784 bood: sarcasme en humor, politieke partijvorming, geheim overleg en nationale samenwerking tegen de Duitse hertog. Het ongegeneerd lasteren, schrijven, lezen en gelezen worden, dit alles bepaalde in belangrijke mate de sfeer van de jaren tachtig, waarin het republikeinse geweten van Nederland werd opgefrist en van nieuwe impulsen voorzien. Dat deze crisis in republikeins Nederland veel ruimte bood om persoonlijke frustraties af te reageren en conflicten te beslechten is onmiskenbaar. Ook financieel gewin speelde een belangrijke rol in de dynamiek van het politieke proces. Sommige uitgevers van politieke lectuur ontdekten dat er tussen de ver- | |
[pagina 23]
| |
koopcijfers en de schaal van subversiviteit een rechtstreeks verband bestond. Het gaat te ver om te beweren dat de politiek heel Nederland in zijn greep had. Niet iedere uithoek werd bereikt en het dagelijks leven ging, zeker in afgelegen plattelandsgebieden, gewoon zijn gang. Maar elk onbeduidend feit kon wel in politieke termen worden vertaald. Want wie dacht dat de mannelijkheid van de hertog niets te maken had met politiek heeft het mis, aldus een dichter die terecht onbekend is gebleven: ‘Gelukkig dat de schelm, het ondier van ons land, tot Neêrlands grootste vreugd, toevallig wierd ontmand. Wat wil dit zeggen tog? (riep Tryn) 't kan ons niet raken. Wel veel want hy kan nu geen landverraders maken.’Ga naar voetnoot46 |
|