Patriots Republikanisme
(1995)–S.R.E. Klein– Auteursrechtelijk beschermdPolitieke cultuur in Nederland (1766-1787)
[pagina 1]
| |
InleidingWanneer men historici zou vragen wat zij het standaardwerk vinden over de politieke omwentelingen in de late achttiende eeuw, zal het merendeel waarschijnlijk The age of the democratic revolution van R.R. Palmer noemen.Ga naar voetnoot1 Palmers tweedelige studie over de revoluties in de westerse wereld tussen 1760 en 1800 is voor generaties historici een bron van inspiratie geweest. Sinds de publikatie ervan heeft er in de Angelsaksische geschiedschrijving echter een aardverschuiving plaatsgevonden in het onderzoek naar het achttiende-eeuwse politieke denken. Drie decennia lang is er gedebatteerd over de ontwikkeling van ‘republikanisme’ naar ‘liberalisme’. De Amerikaanse historicus Gordon Wood concludeerde in 1991 dan ook dat Palmers tot cliché geworden typering van de periode in feite was achterhaald; ‘It might better be called “the age of the republican revolution”.’Ga naar voetnoot2 Het verschil tussen Palmers studie en die van Wood is niet alleen gelegen in de reikwijdte, maar ook in de benadering. Palmer besteedde ruimschoots aandacht aan kleinere Europese staten, terwijl Wood alleen de maatschappelijke ‘republikanisering’ van de Amerikaanse koloniën analyseerde. Wood is een exponent van het zogenoemde republikeins revisionisme. Dit is de stroming in de Angelsaksische historiografie die de consensus over de achttiende eeuw, als de periode waarin het ‘liberalisme’ tot ontwikkeling kwam, scherp aanvocht en de aandacht vestigde op de doorwerking van een ideeëncomplex dat met ‘republikanisme’ is aangeduid. ‘Republikanisme’ verwijst hier naar meer dan alleen het denken over een niet-monarchale staatsvorm. De term duidt een maatschappijvisie aan waarin ‘burgers’ elkaars gelijke zijn en vrijheid genieten op grond van het feit dat zij actief participeren in het bestuur en de verdediging van hun politieke gemeenschap. Dit klassieke ideaal werkte door in de hele achttiende eeuw en moet volgens de revisionisten onderscheiden worden van het idee dat individuen vrij en gelijk zijn op grond van hun door de staat beschermde natuurlijke rechten. De laatste gedachte zou typerend zijn voor het negentiende-eeuwse liberalisme. Dat het onderscheid zinvol, maar de tegenstelling te schematisch is, wordt inmiddels door velen onderkend. Het debat over ‘republikanisme’ en ‘liberalisme’ is niet slechts een politiek-theoretische discussie. Robert Shalhopes The roots of democracy is een mooi voorbeeld van een bredere en minder polariserende benadering van deze problematiek.Ga naar voetnoot3 De politieke theorie heeft in deze studie een plaats gekregen in het ruimere perspectief van de politieke cultuur. Daarmee sluit het boek aan bij de grote wending die het histo- | |
[pagina 2]
| |
risch onderzoek naar de achttiende-eeuwse revoluties heeft genomen sinds de late jaren zeventig. De politiek-culturele benadering heeft vooral voor de Franse revolutie geleid tot vernieuwende inzichten. Een ruime behandeling van deze ontwikkeling is hier niet op zijn plaats.Ga naar voetnoot4 Wel moet gewezen worden op de vele onderzoeksthema's die inmiddels onder de vlag van de politieke cultuur zijn (her-)ontdekt. De betekenis van symbolen en rituele handelingen, de transformatie van politieke begrippen en politieke talen, de groei en het functioneren van genootschappen en de ontwikkeling van de politieke pers behoren alle tot het terrein van de politiek-culturele benadering. Een van de hoogtepunten in dit verband vormden de congresresultaten die aan het eind van de jaren tachtig werden gepubliceerd, in drie delen, onder de titel The French revolution and the creation of modern political culture.Ga naar voetnoot5 Dat ‘politieke cultuur’ een wat vaag begrip is zullen weinigen ontkennen. De onder historici meest courante, en voor deze studie meest bruikbare omschrijving is die van Keith Baker in het voorwoord bij de zojuist genoemde trilogie over de Franse politieke cultuur.Ga naar voetnoot6 Politieke cultuur staat volgens Baker voor de continue strijd in elke maatschappij tussen argumenten en tegenargumenten, tussen voorstellingen en alternatieve verbeeldingen en tussen (individuele of collectieve) acties en tegenacties. De politiek culturele benadering privilegieert niet het mentale ten koste van het sociale, maar tracht beide terreinen in onderlinge samenhang te bestuderen en de wisselwerking te begrijpen. Politieke cultuur is dynamisch, onderhevig aan veranderingen van binnenuit én aan invloeden van buitenaf. Soms voltrekken de ontwikkelingen in een politieke cultuur zich langzaam en zijn ze oppervlakkig, maar soms ook is er sprake van snelle en diepgaande veranderingen. Zulke transformaties kunnen inderdaad op vele terreinen worden bestudeerd. Uit de studies die tot dusverre zijn verschenen blijkt dat deze ruime opvatting van politieke cultuur bepaald geen belemmering is voor vernieuwend historisch onderzoek. In die kracht ligt echter ook een potentiële zwakte. Het gevaar is niet denkbeeldig dat bepaalde onderdelen van een politieke cultuur in specialistische studies worden uitgediept, maar dat de samenhang tussen de deelterreinen verloren gaat. Een dergelijke ontwikkeling dreigt ook in het Nederlandse revolutie-onderzoek. De congressen in 1987, ter herdenking van de patriotse revolutie, leverden diverse nieuwe benaderingen op van deze zo intrigerende periode, maar zoals verwacht geen nieuwe synthese.Ga naar voetnoot7 Terecht meende E.H. Kossmann daarom, na afloop van een van de congressen, dat de ‘patriottentijd’ opnieuw in een monografie op zijn eigen waarde zou | |
[pagina 3]
| |
moeten worden beoordeeld.Ga naar voetnoot8 Dit vooral omdat, zoals Kossmann onlangs nog stelde, ‘de discussie over de Patriotten een nieuwe inhoud heeft gekregen en daardoor hoogst belangwekkend is geworden’.Ga naar voetnoot9 Dit boek bewandelt de in 1987 ingeslagen weg van de politiek-culturele benadering, en gaat zowel synthetiserend, als verbredend en verdiepend te werk. Die verbreding komt tot uiting in de verscheidenheid aan thema's. Wie politieke cultuur bestudeert moet bereid zijn zowel de ‘kleine’ feiten als de grote ontwikkelingen serieus te nemen. Dit impliceert niet dat een politieke-cultuurgeschiedenis per definitie plaats zou moeten bieden aan allerlei onbeduidende feiten. ‘Politieke cultuur’ zou daardoor een dekmantel worden voor een traditionele, verhalende geschiedschrijving. Kleine feiten verdienen pas vermelding, wanneer zij in een duidelijk verband kunnen worden geplaatst met andere gebeurtenissen, uitspraken, theoretische constructies, symbolen et cetera. Als heuristisch concept moet ‘politieke cultuur’ verbredend werken, als analytisch concept synthetiserend. Voor de periodisering 1766-1787 is niet alleen gekozen omwille van de praktische uitvoerbaarheid van het onderzoek. Het tijdvak tussen de installatie van Willem v als algemeen erfstadhouder van de Nederlandse Republiek en de ontmanteling van de patriotse bolwerken door Pruisische troepen in 1787 heeft ook een eigen karakter. Aangezien de rol en de positie van Willem v voor de opkomst van het patriottisme essentieel is gebleken, heb ik voor de ruime aanloop vanaf 1766 gekozen. Het eindpunt 1787 behoeft nauwelijks nadere uitleg. De weigering van patriotse troepen bij Goejanverwellesluis om prinses Wilhelmina van Pruisen toe te laten tot het grondgebied van de provincie Holland, resulteerde in een voor de patriotten smadelijke nederlaag, waaruit lessen voor de toekomst konden worden getrokken. In de Nederlandse historiografie is de periode tot 1787 vaker als een eenheid beschouwd, al werd doorgaans 1780 (het begin van de Vierde Engelse Oorlog) als beginpunt genomen. In Colenbranders Patriottentijd werd voor het eerst een samenhangende interpretatie gegeven van de periode. Hoewel Colenbrander beslist ook oog had voor autochtone ontwikkelingen, werd zijn visie in belangrijke mate bepaald door zijn brede kennis van de Franse, Pruisische en Engelse diplomatie in Nederland. Het leidde tot de bekende typering van de patriottentijd als een marionettentheater.Ga naar voetnoot10 Een reactie op dit buitenlandse perspectief waren de studies van Geyl. In zijn ogen was de ontwikkeling van het patriottisme in eerste instantie een Nederlands verschijnsel. Geyl concentreerde zich nauwelijks op diplomatieke correspondenties, maar oriënteerde zich vooral op kranten en pamfletten van eigen bodem.Ga naar voetnoot11 Geen van beiden heeft aan de ideeënvorming van het patriottisme echter veel aandacht besteed. Recentere studies van Leeb, | |
[pagina 4]
| |
Schama en De Wit deden dat in meerdere of mindere mate wel.Ga naar voetnoot12 Het nadeel van hun benadering was evenwel dat de hier behandelde periode geen afzonderlijke aandacht meer kreeg, maar onderdeel werd van een veel ruimere blik in de tijd, tot 1800, 1813 of zelfs tot 1848. In dat perspectief ging veel verloren van wat typerend is voor het tijdvak 1766-1787. De ontwikkelingen in de jaren tachtig werden door Leeb te eenzijdig beoordeeld, waardoor hij in deze periode geen ideologische vernieuwing constateerde. De Wit en Schama op hun beurt filterden al het nieuwe eruit en maakten de patriotten ‘moderner’ dan zij waren. Zoals in 1987 werd geconstateerd is de tijd rijp voor een herwaardering van de periode 1766-1787, waarin allerlei facetten van de politieke cultuur in samenhang worden bestudeerd. De centrale these van dit boek is dat de politieke cultuur in Nederland inderdaad diepgaande veranderingen onderging tussen 1766 en 1787. Deze veranderingen werden vooral door de patriotten in gang gezet en zij krijgen daarom de meeste aandacht. Het spreekt voor zichzelf dat zij alleen begrepen kunnen worden in de context van de argumenten, de voorstellingen en de acties van hun tegenstanders. Ook aan het optreden van erfstadhouder Willem v en zijn verdedigers is daarom de nodige aandacht besteed. Via diverse invalshoeken zal de these worden beargumenteerd. Het organiserende element bij deze speurtocht door de politieke cultuur is het ‘republikanisme’. Deze term wordt in de historiografie momenteel zo frequent gebruikt dat een precisering hier op zijn plaats is.Ga naar voetnoot13 Met republikanisme wordt in deze studie bedoeld de opvattingen over staat, maatschappij en burger, en de daarmee in verband staande handelingen, waarmee personen zich afzetten tegen de macht, mores en symbolische representatie van koningen en vorsten. In de Nederlandse vroeg-moderne geschiedenis is de staatsgezinde traditie een vorm van republikanisme, ontstaan in oppositie tegen de stadhouders uit het huis van Oranje-Nassau. Op basis van dit selectiecriterium zullen diverse onderwerpen de revue passeren, zoals politiek-theoretische ontwikkelingen, nieuwe visies op de vaderlandse geschiedenis, de evocatie van de klassieke oudheid, vijandbeelden, metaforen en de rol van politieke netwerken. De veranderingen in de politieke cultuur, zo zal blijken, stonden in rechtstreeks verband met nieuwe opvattingen over de manier waarop een republiek zijn vrijheid kon bewaren. Aanvankelijk beschouwden orangisten de patriotse oppositie als een opleving van staatsgezinde denkbeelden. Spoedig echter kristalliseerde een nieuw republikanisme uit dat, in tegenstelling tot de staatsgezinde variant, aan de actief participerende burger een centrale rol toebedeelde. Dit republikanisme kenmerkte zich niet alleen door ‘anti-monarchale’ retoriek, maar had tevens een krachtige ‘anti-aristocratische’ strekking. Het absorbeerde opvattingen die men, finalistisch bekeken, als proto-liberaal zou kunnen typeren. De stelling hier is dat de argumenten uit deze verschillende tra- | |
[pagina 5]
| |
dities misschien niet een theoretisch consistente, maar niettemin een voor de regenten en burgers wel degelijk samenhangende visie over een nieuwe republikeinse samenleving vormden. Dit patriotse republikanisme was uniek. Voordien noch later is deze typische combinatie van elementen als een maatschappijvisie gepropageerd. De politieke cultuur wordt hier niet uitputtend geanalyseerd - een onmogelijke onderneming -, maar uitsluitend onderzocht vanuit deze cruciale ‘republikeinse’ dimensie. Zonder kennis hiervan is de achttiende-eeuwse patriot een ongrijpbaar fenomeen. Het bestudeerde bronnenmateriaal is gevarieerd. Het onderzoek heeft zich voornamelijk geconcentreerd op de interpretatie van de politieke pers en de pamfletten. Vanaf de jaren tachtig neemt dit materiaal qua volume gigantische vormen aan. Pers en pamfletten waren tot dusverre zeker niet uitputtend bestudeerd. Aan diverse destijds zeer bekende publikaties blijkt in de historiografie nog nooit een serieus woord te zijn gewijd. De thema's die zich aandienden uit de bronnen zijn aangevuld met gegevens uit een aantal belangrijke particuliere correspondenties en archieven. Verder zijn enkele kleinere archieven geraadpleegd, wanneer de thematiek daartoe aanleiding gaf. Het was in het kader van dit onderzoek niet mogelijk om al de archieven door te werken die van belang leken. Ik ben ervan overtuigd dat nog veel waardevol materiaal op ontdekking ligt te wachten. De spotprenten en zinnebeeldige voorstellingen van deze periode zijn wel bestudeerd. Veel van dit materiaal is reeds in 1987-1988 gepubliceerd. De hier opgenomen afbeeldingen zijn zoveel mogelijk als op zichzelf staande bron behandeld en niet slechts als illustratie achteraf. Het eerste deel van het boek concentreert zich op de periode tot 1780. De opmaat dient als een eerste kennismaking met de manier van politiek bedrijven in de jaren tachtig. In deze ‘case-study’ staat de positie van de hertog van Brunswijk centraal. Willem v werd in 1766 niet alleen aangesteld als erfstadhouder, maar hij trof ook vrijwel onmiddellijk een geheime overeenkomst met Brunswijk (zijn voormalige voogd), waarin deze als de belangrijkste raadsman werd aangesteld. Het bestaan van dit ‘vorstencontract’ werd in regentenkringen al spoedig bekend. Het duurde evenwel tot in de jaren tachtig voordat deze kwestie ten volle werd uitgespeeld. Brunswijks opkomst en ondergang illustreren op een mooie manier het contrast tussen 1766 en 1784. In hoofdstuk 1 wordt vervolgens in kort bestek geschetst wat de gangbare achttiende-eeuwse opvattingen waren over Nederland als republikeinse staat en maatschappij. De oude tegenstelling tussen orangisme en staatsgezind republikanisme (Loevesteiners) keerde in deze eeuw terug in steeds wisselende gedaante. Tussen deze twee polen, dat wil zeggen tussen Oranje en Loevestein, werden vanaf de jaren zeventig nieuwe politiek-theoretische inzichten ontwikkeld. Dit thema wordt uitgewerkt in hoofdstuk 2. Deze nieuwe inzichten werden in belangrijke mate geïmporteerd uit Groot-Brittannië en Amerika. Hoofdstuk 2 begint daarom met een schets van enkele thema's uit de moderne Angelsaksische historiografie over achttiende-eeuwse Britse politieke tractaten. Met enige nadruk wijs ik erop dat hier op geen enkele wijze naar volledigheid is gestreefd. Bedoeld is vooral enkele achttiende-eeuwse Britse politieke geschriften te introduceren die voor de ontwikkeling van het patriotse gedachtengoed van groot belang zijn geweest. De relevantie van deze introductie blijkt in de volgende twee paragrafen bij de behandeling van twee Nederlandse ‘staatsmannen’. Zowel de periodiek De Staatsman als de Overijsselse ridder Johan Derk van der Capellen tot den Pol waren belangrijke ‘importeurs’ van Angelsaksische ideologische waar. Het tweede deel behandelt de periode 1780-1784. De aard van het ‘republikanisme’ in deze periode wordt getoetst aan de hand van vier themas. Tevens is geprobeerd om iets van de dynamiek van het politieke proces zichtbaar te maken. | |
[pagina 6]
| |
Hoofdstuk 3 gaat in op de vrijheid van drukpers. Het begin van de zeeoorlog tegen Engeland ontketende politieke tegenstellingen die via pers en pamfletten werden aangewakkerd. De eerste paragraaf laat zien welke personen er voor bepaalde publikaties verantwoordelijk waren en probeert inzicht te geven in hun politieke connecties. In de tweede paragraaf wordt verduidelijkt hoezeer dit publikatieoffensief en het actie-reactiemechanisme de kloof tussen verdedigers en critici van Willem v steeds groter hebben gemaakt. Hoofdstuk 4 behandelt het probleem van de stadhouder als vorst in een republiek en begint met een ‘petite histoire scandaleuse’. De avances van Willem v ten aanzien van Constance van Lynden waren een van de redenen voor zijn imago van de ‘corrupte’ vorst. De republikeinse gevoeligheid van de patriotten beperkte zich echter niet tot de persoon van Willem v, maar had betrekking op het hele politieke systeem waarin hij de hoogste functies vervulde. De eerste aanvallen op dit systeem werden in deze periode gelanceerd. Hoofdstuk 5 behandelt een klassiek republikeins thema bij uitstek. Het ideaal van de gewapende burger en de problematiek van staande legers zijn vooral bekend uit de klassieke Romeinse geschiedenis. Over het belang van de burgerwapening en het gevaar van staande legers is veel geschreven. Geïnspireerd door de problemen van klassieke republieken zochten de patriotten hun eigen oplossingen. Hoofdstuk 6 behandelt de opvattingen over volkssoevereiniteit, zoals die door de patriotten werden verkondigd en door hun tegenstanders werden weerlegd. Het republikanisme van de patriotten, zo blijkt uit dit tweede deel, werd tussen 1780-1784 bepaald door vier elementen: een vrije politieke pers, afwezigheid van een soevereine vorst, een gewapende burgerij, en volkssoevereiniteit. Her derde deel bestrijkt de periode 1784-1787. De verschillen tussen het staatsgezinde en het nieuwe republikanisme waren tot 1784 grotendeels impliciet gebleven. Vanaf 1784 ontstond er echter een duidelijke scheuring in het patriottisme. Hoewel de breuk zich niet op elke plaats voltrok, sprak men overal in den lande spoedig over de rol van ‘aristocraten’. De eerste paragraaf van hoofdstuk 7 inventariseert de associates die het begrip ‘aristocraat’ opriep. ‘Aristocraat’ en ‘democraat’, zo zal blijken, waren zeer ambigue begrippen. Dit gegeven wordt in paragraaf 2 in politieksociaal opzicht uitgewerkt door de connecties tussen georganiseerde burger- en regentenpatriotten erbij te betrekken. De opkomst van het pejoratieve ‘aristocraat’ was ook een symptoom van het groeiende nieuw-republikeinse besef. Dat hierdoor ook de standaardvisies op de geschiedenis van de Nederlandse Republiek niet altijd meer voldeden, blijkt in paragraaf 3, waarin onder andere een opmerkelijk werk van de bekende burgerpatriot Gerrit Paape wordt behandeld. Hoofdstuk 8 ten slotte behandelt de concrete hervormingen waarop sinds 1784 werd aangedrongen. De invalshoek is Holland, waar in 1787 de problematiek van volksinvloed en de reglementering van het stadhouderschap officieel op de agenda van de statenvergadering werden gezet. De uitkomst van de strijd in Holland had de balans in de Republiek kunnen doen doorslaan. Om niet in een al te Hollandocentrische benadering te vervallen, worden de Hollandse discussies geplaatst in de context van de ideeën die al circuleerden in Overijssel, Gelderland en Utrecht. Het besluit weegt nogmaals het nieuwe, patriotse republikanisme uit de jaren tachtig van de achttiende eeuw. |
|