Proeve eener Hollandsche prosodia
(1810)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
Verdeeling der stoffe.Waanneer, gelijk wij te voren aanmerkten, de Prosodia eener taal zich met het Toonkundig gedeelte der uitspraak bezig houden moet, dan is het tevens beslist, hoedanig de verdeeling, ook eener Hollandsche Prosodia, zijn moet. De Toonkunde zelve moet er dan den leiddraad van opgeven. Daar nu de Toonkunde de regels der Harmonie, der Melodie, en der Maat- of Tijdkunde in zich bevat, moeten wij in de Prosodia dezelfde order volgen. De Toonkunde der Ouden verschilt hierin niets met die der Hedendaagsche volkeren. Gezag van anderen is meestal overtollig, dikwijls hinderlijk, als de natuur der zaak zelve duidelijk genoeg spreekt. Toen isidorusGa naar voetnoot(a) de Toonkunde verdeelde in eene Harmonische, Rythmische en Metrische, schreef hij zijne kundigere voorgangers na. Wanneer hij alleen op den aard dier kunst gelet had, zou hij deze | |
[pagina 34]
| |
verdeeling, die in de onveranderlijke wetten van den zang gegrond is, niet anders kunnen bepaald hebben; alleen misschien zou hij in de plaats van het woord Rythmica, 't welk te veel of te weinig uitdrukt, een ander gekozen hebben, om hetgeen wij Melodie noemen, naauwkeurig aan te wijzen: want de Rythmica en Metrica behooren beide tot de Maatkunde. De omschrijving, welke hij nogtans aan deze benamingen geeft, toont duidelijk genoeg, dat de Ouden hier mede geene andere verdeeling invoerden. ‘De Harmonica (zegt hij) bestaat in het opgeven en onderscheiden der toonen in scherpe en zware (hoog en laag); de Rythmica geeft de opvolging der woorden en het wel of kwalijk zamenhangen der klanken op; de Metrica bepaalt de maat der verschillende Metra, gelijk de Heroïsche, Jambische, Elegeïsche enz.’ Met een woord, hebben wij reeds opgemerkt, dat de Zang- en Dichtkunde der Grieken en, in navolging van dezelve, die der Romeinen, naauwer met elkander verbonden waren, dan immer deze beide zusterlijke kunsten bij de latere volkeren geweest zijn. Van daar, dat hetgeen zij Harmonie noemden, meer met hunne Melodie zamensmelten moest, gelijk wij nog bij | |
[pagina 35]
| |
onze opeenvolgende Harmonie in de Harpegio's waarnemen. Melodie, zonder eenige Metrica of Rythmica, is zelfs in de hedendaagsche Muzijk niet denkbaar, veel min dan bij de Grieken, die geene andere maat dan de cadans der verzen kenden. Nu doet het er in de bewerking eener hedendaagsche Prosodia wel niet veel toe, waar wij hier, in de opgemelde verdeeling, de grenslijnen stellen; maar daar de meeste onzer landgenooten de benamingen van de hedendaagsche Toonkunde beter dan die der Ouden kennen, vind ik het geschikter de eerste verdeeling te houden: vooral daar het toch in den grond geen verschil maakt, waar wij deze drie in elkaâr smeltende deelen der Toonkunde van elkander afzonderen. Laten wij dus ook, in deze proeve, de Hollandsche Prosodia of Spraaktoonkunde in eene Harmonische, Melodische en Maatkundige Prosodia verdeelen, en de klankregels, welke wij in de behandeling daarvan, voor de Hollandsche taal, zullen opsporen, op het Rythmus en Metrum der Ouden, voor zoo verre beide in onze taal ingevoerd kunnen worden, toepassen, na alvorens aangetoond te hebben, dat het Metrum en Rythmus, waaruit de verschillende soorten | |
[pagina 36]
| |
van verzen der Grieken en Romeinen bestaan en bepaald worden, niet alleen met den aard der uitspraak van onze taal vereenigbaar, maar ook werkelijk in deze uitspraak reeds gevestigd zijn; zoo dat er niets meer noodig zij, gelijk wij in 't voorbijgaan reeds aantoonden, dan om beide daarvan af te leiden. In de behandeling der Hollandsche Spraaktoonkunde kunnen wij dus gevoegelijk de opgegevene orde volgen. Kortheidshalve kunnen wij echter de Harmonie en Melodie gelijkelijk behandelen: want de Harmonie in het spreken, welke niet in gelijktijdig gehoorde, maar in elkander opvolgende klanken waargenomen wordt, is niets anders dan eene Harmonische Melodie. Deze zullen wij in deze proeve te kennen geven door de benaming van Toonkunde der Spraak. Wij kunnen dus gevoegelijk de Harmonie en Melodie der Spraak in één trekken; schoon zij om eene bijzondere eigenschap der Spraak, gelijk wij straks zullen aantoonen, weder tweeledig wordt. De Maatkunde is om eene soortgelijke reden mede tweeledig, eene Metrische en eene Rythmische Maatkunde namelijk: de eerste geeft ons den waren tijd door de kortheid en langheid der lettergrepen op, terwijl de tweede meer bijzonder, de cadans en toon- | |
[pagina 37]
| |
leiding der woorden, verzen en perioden, kennen doet. Na het eigenaardige van beide, en het kenschetsende onderscheid, daaruit voortvloeijende, aangetoond te hebben, zullen wij, over de verschillende verssoorten der Ouden, zoo wel die, welke wij reeds van hen overgenomen hebben, als die, welke overeenkomstig den aard onzer spraak in onze Dichtkunde zoude kunnen ingevoerd worden, kortelijk onze gedachten opgeven, om daarop, tevens, de alzoo geschetste Hollandsche Prosodia toe te passen. Dan, daar eene Prosodia, op zoodanig eene wijze bewerkt en uit een gezet, in de Spraakkunsten der Hedendaagsche talen, en vooral in de onze, geheel nieuw is, zal deze proeve (hier van houde ik mij ten volle overtuigd) niet dan in zeer veel opzigten onvolledig kunnen uitvallen. Eene gedurige oefening en aanwending van dezelve op den Stijl, de Dichtkunde en Welsprekendheid kunnen haar alleen voltooijen. Wanneer zij dus slechts tot het nader en beter behandelen van dit gedeelte onzer Spraakkunst aanleiding zal gegeven, en de daartoe in deze proeve aangevoerde bouwstoffen aan dezen zeer moeijelijken arbeid eenige verligting zal verschaft hebben, zal ik mij voor den daaraan be- | |
[pagina 38]
| |
steden tijd en te koste gelegde moeite rijkelijk beloond vinden. Volgen wij dan nu den voorgestelden leiddraad en beginnen wij onzen arbeid met hetgeen wij meer bijzonder genoemd hebben |
|