De Post van den Helicon
(1788)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |
De Post van den Helicon. No. 40.Eindelijk is het rampzalig oogenblik daar. De verschrikkelijke oorlog - voor welkers uitbarsting de Zangberg langen tijd beducht geweest is, en van welkers uitslag het lot van alle de opgezeetenen afhangt - dreigt al wat maar eenige betrekking met het zangkundig territoir heeft, met een onherstelbaare verwoesting. De Reuzen alleen, welke van dien kant weinig te verliezen hebben, gaan gerust voort, zonder zich over iets te ontrusten; verzekerd: dat een verwoeste Zangberg ten minste altijd zo goed is als het Prosaïsmieten-land om een' tempel aan de Rhetorica toegewijd, op te richten, ontzien zij niets in hunne blinde woede dan Thalia, wier lachend gelaat alleen geschikt schijnt om hen ontzag in te boezemen. Waar brengt ons de stijfhoofdigheid der Sentimentalisten niet toe! - En wat hebben zij zich zelve niet op den hals gehaalt! - Kon ik de wanhoop schilderen welke in de oogen der quasi-gevoelige Zangsters vonkelde - de verleegenheid en onberaadenheid der geenen die door misleiding en uit zucht om den hedendaagsche smaak te volgen - eindelijk ook door de meenigte overgehaalt zijn den grooten weg | |
[pagina 314]
| |
tot hun verblijfplaats te kiezen - Dan zou dit geheele Nommer nog te klein zijn om het uit te voeren. Maar gaarne beken ik mijn onmacht hier toe. Dit zij het werk van een Poëtisch penceel; en valt niet in den kring der Weekbladschrijvers. Om er echter iets van te zeggen en de verbeelding van mijn lezers een weinig te gemoet te komen, is 't noodig dat ik hen verhaal dat er twee soorten van sentimenteele Zangsters zijn. Sommige zijn het per se en andere per accidens geworden: hierbij voegt zich nog een derde classe, die het niet zijn als quo ad formam. Deeze laatste zijn het alleen, die door hunne tegenwoordigheid gemaakt hebben dat Apollo hen zo lang ongestoord hun' rol heeft laaten spelen. Deeze, kan men ligtelijk nagaan, kwamen op dien weg alleen om bekend te worden; en 't is niet zwaar om te gissen welke partij zij kiezen zullen, als de Prosaïsmieten de overhand krijgen: daar 't hun alleen maar te doen geweest is om opgemerkt te worden. Die 't per accidens geworden zijn, zijn die, welke wel gevoel bezitten; maar door de gevoeligschijnende overgehaalt zijn hun eigen gevoel te verzaaken om een ernstig (doch echter geparodiëerd) gevoel er voor aan te nemen, en de mode te volgen. Deeze zijn ook niet ongeneeslijk en alleen maar verlegen wat nu te doen. Maar die het per se zijn... deeze.. ja verbeeld u deeze mijne lezers! - Deeze ongelukkigen, die geen klein getal uitmaaken! ... Aan wie niets meêr overschiet dan door 't zwaard des vijands om te komen... vluchten zullen zij niet: dewijl zij geen anderen dan den weg in questie bewandelen kunnen. Ik beef indien hen door de ruuwe hand der Reuzen het maske van valsch gevoel afgeligt wordt. In 't toekomende kan ik niet zien, en dit bovenstaande is om die reden het laatste nieuws van den Helicon dat ik mijn vrienden en vijanden mededeel: dit is het laatste Nommer: want het wordt mij in deeze hachelijke tijdsomstandigheden te gevaarlijk mijn reizen van den Zangberg naar 't Prosaïsch land te vervolgen. Neen - Mijn lezer! dit bovenstaande is alleen maar een reden voor die lieden die nooit verder als ten hoogste twee Paginaas lezen; en dan van een geheel | |
[pagina 315]
| |
blad - ja zomtijds een geheel werk oordeelen - en dewijl het bij ons van diergelijke be-oordeelaars krielt; is de reden die ik hier boven opgegeven heb, om mijn eer bij die lieden op te houden. Dan - het hapert daar niet aan. Ik zal openhartig zijn en niet met zulke Schrijvers mij gelijk stellen, die hun lezers niet genoeg betrouwen om hen de geheimen van hun hart te ontvouwen. Kortziende Schijvers! weet ge dan nog niet dat een Auteur zijn werk altijd aan zijn lezers aanbieden moet gelijk een vader zijn kind bij een' schoolmeester besteedt. Moet ik het u leeren, achterhoudende menschen. Hoor, Mijne Heeren! die tot nog toe voortgegan zijt met mij weekelijks en vervolgens alle veertien dagen te leezen! - Hoort de reden waarom in mijne reizen van den Zangberg naar 't gemeene land & vice versa staak. Leert er uit de veroordeelen te eerbiedigen - merkt er in op dat tegen wind en stroom in te zeilen, weinig doet vorderen - en stemt met mij toe dat een werk dat men niet meêr leest - onder de nuttelooze ballasten der aarde geteld moet worden. Hoort nu en beeft telkens als gij in uw gemoed een vonk om iets te doen dat nog niet gedaan is, voelt gloeien! Dompelt hem in de Theöretische brieven van Rh. Feith; ongelukkige Waterland- Ga naar voetnoot*bewooners die deezen vonk tot een vuur hebben laaten uitbarsten! Weet, ontzinden! dat gij geen grein verstand meêr dan ik bezit - en even driest en onberaaden in uw bederf loopt. Laat ik u nog in tijds te rugg' roepen. Hoe wilt gij een bloem aan den weg gegroeid schoon doen vinden aan menschen die geen bloempjen bewonderen dan dat in een bloemperk geplant of bij geval opgewassen is? Nog eens - hoort toe! - - Het beest dat mij tot nog toe gedragen heeft - was een paard - dat meêr van verre vertoonde dan het was. Het Kalvergenootschap had niet geheel ongelijk - toen het in No. 11. dit paard voor een jagers knol aanzag. Dit beest is nu zo ziekelijk geworden en droeftig, zints het eens in de winderige stal van | |
[pagina 316]
| |
den overleden' Recensent gestaan heeft, dat ik dagelijks zijn' dood verwacht, en ik zou geen klein ongeluk te wachten hebben; zo het eens dood onder mij neder viel. Kent mijn Ros nader! En schoon het een' zeer wonderlijken naam draagt - een' naam die misschien nooit Paard noch Ezel, zo lang de waereld staat - bezeten heeft - ben ik echter verzekerd dat gij het dier herkennen zult. Het heet - De oplettenheid van mijn' lezer. - Ja dat was mijn paard - het behoort u in eigendom toe - in deezen zieken staat kan het mij van geen' dienst zijn, en ik geef het gaarne in de handen waar uit ik het ontfangen heb, wederom; met verzoek van het mij nooit te rugg' te zenden, dan wel in 't vleesch - en goed op beenen. Dan - en ook niet voor dien tijd zal ik de teugels weêr in handen neemen - en met een' vernieuwden moed van den Helicon tot aan de uitterste grenspaalen van het Prosaïsch territoir runnen, daar ik nu naauwlijks heen stappen kan. Vaart... wel.. dan! .. Hemel! met de traanen in mijn oogen schrijf ik deeze woorden. Hoe zal het Kalvergenootschap lachen! Wie zal nu voortaan den verschrikkelijken oorlog bezingen! Wie zal alle gebeurtenissen welke hij opleevert, aan de vergetelheid onttrekken! - O wat heb ik nu nog veel te zeggen, waarde onder mijn lezers! - En hoe weinig zult gij van dit alles verneemen! - De Garde robes van den Helicon naauwlijks in mijn Weekblad aangeroert (ik meen het musiekaale Prado) had mij ten minste voor 26 Ns. in beweeging gehouden. Ik zou u de plaatsen waar - en de oogenblikken wanneer - de Poësie en Musiek elkander omhelzen aangetoond hebben en.... Doch waar toe dient het een index te maaken, van een werk dat misschien nooit bestaan zal. 't Is best wanneer men van zijn goede vrienden afscheid neemt weinig woorden in 't heengaan te gebruiken; en eens het huis uit zijnde - niet weerom te zien.
Einde. |
|