De Post van den Helicon
(1788)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
Mijnheer Mercurius!Langen tijd ben ik het met mij zelv' oneens geweest over het geen eigenlijk het zogenaamde sentimenteele in de Poësie en andere werken van smaak was. Dikwils heb ik mij laaten wijs maaken van menschen, welke ik naderhand door het leezen van uw Weekblad begreepen heb de bevoegde be-oordeelaars niet te zijn; dat het bestondt in het te sterk overgedrevene der hartstochten. Dan - indien dit zo was, begreep ik dat men weinig van dien kant te vreezen zou hebben: dewijl ik in zeer weinig Schrijvers hoe Patheticq ook - een hartstocht geschilderd heb gevonden welke zich in zijn volle kracht vertoonde. Het zou derhalve moeten bestaan in de verkeerde schildering van deezen en in het outreeren der oneigen bevindingen. Doch de zwaarigheid die ik daar in ontmoet, is, dat in dit geval, de meeste eerstbeginnende Schrijvers sentimenteel zoude moeten zijn; en dit geloof ik echter niet, dat de fout zou kunnen zijn van zo veele Schrijvers | |
[pagina 298]
| |
die zederd lang het penceel gebeezigt hebben tot het tekenen der gemoedsdriften. 't Is dus iets anders - iets daar ik wel een flaauw begrip van heb; doch niet genoeg om het in woorden uit te drukken. Ik zend u om die reden hier nevens twee Stukjens welke sommige mijner vrienden, met den naam van sentimenteel bestempelt hebben, en daar ik zeer aan twijffel. Ik wenschte er uw gedachten wel over te weeten: want zo mijn vrienden gelijk hebben: heb ik mij over die Epidimieke fout, een verkeerd denkbeeld gevormt, en ben er zelve meê besmet geweest zonder het te weeten. De Stukjens zijn de volgende. 't Eerste is
| |
Edward aan Julia.Sombere wolken klimmen - verheffen zich -
Dreigen verwoesting. Alles ziddert.
Buldrende stormen schudden de wouden -
Beuken het aardrijk.
Ja, dit is alles ijsselijk Julia: -
Maar ook die wolken drijven over:
Na de verschrikking vindt men de kalmte weer:
Alles wordt vrolijk
| |
[pagina 299]
| |
Schoon ik de zwaarste orkaanen verduuren moest
Die in dit leven 't menschdom teistren -
Schoon mij de bliksem de oogen deedt scheemeren -
Nog, zou ik juichen.
Eens, na dit woeden - na die onstuimigheid -
Zou ik den Hemel op zien klaaren:
En met een' boezem, zwellend van dankbaarheid -
Vrolijkheid aadmen.
Neen zulk een lot kan mij niet beschooren zijn.
Eeuwige kwijning is mijn aandeel.
Al te rampzalig - dierbaare Julia! -
Zwijgen die rampen.
Schuldeloos lijden - hoopeloos minnen wij.
Of voelt gij kalmte in de armen eens andren?
Kan uw bezit aan anderen zalig zijn.
Zonder uw liefde?
| |
[pagina 300]
| |
Niets is mij dierbaar - gij zijt de mijne niet!
Eindlooze hette drukt mijn' boezem.
Laat het vrij dondren op mijnen levensweg!
'k Hoor het - maar beef niet.
Maar ook na 't onweêr voel ik de hette nog.
Rondsom mij zweeven zwaveldampen: -
Dan - als de donder klaatrend mij nedervelt -
Wacht ik verlichting.
Het andre is | |
Julia bij het graf van Edward.Laat mij ginds zijn' dood beweenen!
Breng mij daar, mijn echtgenoot.
Hij - de wellust van mijn leven
Rust daar in het aaklig Graf.
| |
[pagina 301]
| |
Ziet gij daar die twee Cypressen,
Hoe zij beiden treurig staan?
Ach zij poogen zich te omhelzen...
Vruchteloos - Mijn echtgenoot!
O die wreede Boom! - in 't midden
Op mijn minnaars graf geplant! -
Deeze ontzegt hen dat omhelzen:
Maar die boom is schuldeloos - -
Breng mij tusschen die Cypressen:
Dat ik daar zijn' dood beween',
Want daar sluimert mijn geliefde.
Doch laat ik daar eenzaam zijn!
Ja, laat mij daar eenzaam Cidny.
Deeze plaats is niet voor u:
| |
[pagina 302]
| |
Of zoudt gij ook minnenijdig
Van zijn koud gebeente zijn?
Gaat te rug en laat mij weenen! -
Want de traanen die ik schreij'-
Op zijn graf - maar in úw bijzijn -
Zijn geen traanen die hij eischt.
Als ik eens van u gescheurt word...
Ach, kan ik dit zijn, - Wierd ooit
Zo mijn hart aan u verbonden,
Dat de dood het scheuren zou?
O! - vergeef mij deeze woorden:
't Is de droefheid die ze spreekt. -
Neen - maar als de dood mij wegneemt,
Laat dan daar mijn graf ook zijn. -
| |
[pagina 303]
| |
Ziet eens neder, lieve jong'ling!
Op uw droeve grafgenoot...
Ja - hier ben ik reeds genaderd
Aan de woning die mij wacht.
Ziet eens neder, lieve jongling! ...
Cidny! laat mij dan alleen:
Deeze jongling, is mijn gade -
Als ik sterf - voor de eeuwigheid.
Ja mijn Edward! deeze traanen
Zijn getuigen onzer trouw:
En de dood die hen zal volgen,
Zal voor ons een bruiloft zijn.
| |
[pagina 304]
| |
Dan wordt deeze plaats mij zalig -
Cidny, laat mij toch alleen!
Want de wellust van mijn leven
Rust in dit nog - aaklig graf.
Deeze Stukjens verzoek ik u, dewijl gij toch in de gelegenheid zijt om dit op den sentimenteelen weg te doen toetsen, onder die classe te stellen, waar onder gij begrijpen zult, dat zij behooren. In verwachting van hier op eenige letteren tot antwoord te ontfangen: heb ik de eer met alle achting te zijn
Uw aanhoudende lezer
K.
Te Amsterdam, Bij J. ten Brink Gz., word dit No. à 1 ½ st. uitgegeven. |
|