De Post van den Helicon
(1788)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
De Post van den Helicon. No. 36.De Prosaïsmieten vereenigd met de antisentimentalisten hadden het reeds zo verr' gebracht: dat men op den Zangberg geen sentimenteele stukken meêr las, dan die, welke boven het zo genoemde sentimenteele, nog eenige andere, en in het oog van veelen, betere verdiensten bezaten. Om die reden gaat men voort met het lezen en beoordeelen der werken van Feith, en weigert die gunst aan J: E: De Witte Junior. Maar wie kan voor alles instaan! Men begint tegenwoordig in zulke formaatjens met die zaaken voor 't licht te komen, die zo verleidend zijn, dat niemand, hoe hij 't ook moog' voorgenomen hebben, bekwaam is, zijn handen er af te houden, en heeft men den eersten stap gedaan, dan behaagt het door de kleinheid, zo - dat men niet nalaaten kan het geheel uit te leezen. Dit is het lot geweest van Hortense een Fragment: de Zanggodinnen wisten dat het van De Witte was, en dit niettegenstaande; is het op Den Helicon geleezen. Volgt De Witte naa, Zangsters, die naar debiet hongert! Maakt gelijk zijn plaagster, kleine werkjens: gij behoeft daarom geen naavolgsters genoemt te worden. Maakt het geen gij uitgeeft, maar redelijk, en dan blijf ik u al borg dat u dien naam nooit te beurt zal vallen. In de Zama van den zelfden Auteur, waren ook alle zotte uitdrukkingen en quasi gevoelige denkbeelden, onderschrapt. Thalia liet het daar bij; maar dit Fragment is zo gelukkig niet, en mij is uitdrukkelijk belast, tot voorkoming van verdere diergelijke prulschriften, (die niet anders doen kunnen, dan de natie waar bij dezelve uitkomen, tot schande te verstrekken) de onvergevelijkste dezer uitdrukkingen (denkbeelden zijn | |
[pagina 282]
| |
er dun gezaeit) exemplaar in mijn weekblad te pronk te zetten. Maar zal het van eenig nut zijn? Dan, 't staat mij niet te onderzoeken. Gehoorzaamen is de voornaamste plicht, die mij bij 't aanvaarden van mijn ampt opgelegt is. Zie daar dan mijn lezer, de onderschrapte passages uit de Hortense! Oordeel zelf eens of zij om hunne singulariteit geen plaats van uitzondering verdienen.
| |
Uit de Toeweiding aan de Vriendschap; pag. VI.‘Gij weet dat het geen Ideaal is, dat mijne Zangster u aanbied! De wrevel der verharding - de vitterijen van eene kruipende ziel, moge het wraaken dat ik aan eene vrouw, welke ik mijne vrienden noem, een schets, daar de liefde in voorzit, toewije; het zal ons niet schaden: gevoelige deugdzaame harten die hooger kunnen doordenken, zullen overtuigd zijn, dat bij weldenkende stervelingen, schoon onderscheiden in kunne, de vriendschap op de edelste gronden kan rusten, en zij, zonder den mensch onteerende uitzichten te bedoelen, over de tederste betrekkingen kunnen spreeken.’ Ga naar voetnoot*
| |
Uit Hortense aan Karel: Pag. 10.De loopbaan is volend - mijn taak is afgeweven,
'k Verlaat vernoegt de rampwoestijn, -
Een koorsjen spreid het floers op 't afgefolterd leven:
Straks zal het morgen zijn! -
Pag. 15. Beminde! uw edle trouw brengt traanen in mijn oogen:
Schoon reeds de dood zijn Seis bereid:
Die traan zal dood - noch graf - noch koorkleed op doen droogen:
Zij rolt in de eeuwigheid. -
| |
Uit Hortense aan haaren Vader. Pag. 19.Reeds breekt de dood mijn hart - en 'k voel nog traanen vloeijen:
't Zijn drupplen die natuur, als dochter, mij ontwringt:
ô Vader! - Vader! zie hoe zij dit blad besproeijen,
Dat van mijn' kinderplicht het volle pleit voldingt! Ga naar voetnoot**
| |
[pagina 283]
| |
Uit aan Karel. Pag. 26.Niet hier - maar in een hoger sphaer
Vindt mijne ziel haar' Karel weêr,
Niet hier, - maar dáár zal God vereende harten binden. Ga naar voetnoot*
Pag. 27. Gelukkig dierbaar vriend! als wij
Bevrijd van 's waerelds woestenij
In 't graf van het leven zien - en ons daar niets zal scheiden!
Ween dan niet morrend bij mijn baar, enz. Ga naar voetnoot**.v
Een weinig verder. Ja 'k voel één - enkle warme traan
mijn Karel! in mijn oogen blinken. Ga naar voetnoot***
| |
Uit de Gedachten tot Christus. Pag. 26.Er lookte op 't levenspad geen bloempjen voor mijn treden!
Men hieuw het knopjen neêr in de eersten levensstond! Ga naar voetnoot****
Pag. 32. Mijn ziel schoon reeds door 't koud der dooden aangegreepen,
Woelt warm in 't stoflijk kluis, als ze op uw goedheid ziet,
Schoon door de siddring der verscheiding reeds benepen;
Verlaat de hoop haar niet! -
| |
Uit aan den Nacht. Pag. 35.Uwe uuren sleepten traag daar heen,
Nacht! als in uw sombren schoot,
't Bed bezaaid wierdt met mijn traanen
En een zucht ten hemel vlood!
Pag. 38. Maar, helaas! die zalige uuren
Vloden met den nacht voorbij;
En de Fakkel der vervolging
Loeïdde grommend aan mijn zij'! -
Waarom niet? (Lichtte knappend aan mijn zij) - om ten minste iets goeds gezegt te hebben? Dan, waaröm de ellend veradelt,
Door 't herdenken aan die smart? -
Is de ellende zuchten waardig,
Bij het breeken van het hart?
| |
[pagina 284]
| |
Uit aan Laodice, Abdesse van het Klooster Pag. 41.Beheerscheres van 't koor, waar dwang en godsdiest beiden,
De zielen boos- of goed- aan 't heilig altaar bindt;
Gun, eer een blijde dood mij doet van 't leven scheiden,
Dat ik u de slingring meld' waar zich mijn hart in vindt.
Pag. 42. Gij wist, Abdesse! dat de reinste en teêrste liefde
Mijn ziel, voor altijd, aan een' sterflijk' minnaar bondt.
'k Waar geen meesteresse om, als het de wreedheid bliefde,
Een gloed te dooven die in 't hart zijn zetel vondt! -
Pag. 44. Geloof me; als ééns ons hart den stervling heeft gevonden,
Die zelfs de hand van God voor ons gekoozen heeft:
Wordt nooit dat hart gehéél aan eenen dienst verbonden
Die levende ons begraaft - waar voor de menschheid beeft. Ga naar voetnoot*
Pag. 46. Genoeg, vaarwel! Mevrouw! mijn uurglas is verstreeken,
'k Treed vrolijk - schoon geen Non - uit deeze rampwoestijn,
Gij hebt mijn biegt gehoort: enz. -
| |
Uit aan den Dood. Pag. 48.De jaaren rollen over 't graf,
Gelijk een stille baar.
De eeuwen vliegen merkloos weg
Wij slaapen altijd dáár! -
De grashalm groent om onzen steen,
De zon draait om haar spil,
De maan verspreid haar voedend licht;
Wij sluimren altijd stil! -
| |
Uit aan Karel. Pag. 53.Die beving die voor eeuwig bondt,
Dat zwijgend spreeken dat u roerde,
Toen gij me op uwe treden vondt,
En mij, voor eeuwig aan u snoerde. - (Dit Couplet is Unicq)
Pag. 54. De wreede waereld kent geen min,
Zij scheurt de harten van elkander,
Maar - kwijnen wij ten leven in:
Dan vindt het eene hart het ander. - (Wie verstaat dit?)
| |
[pagina 285]
| |
Pag. 55. Zaagt ge in mijn oog een stille traan,
Ik op uw lip een zuchtjen beven... (een scherp gezicht moet Hortense gehad hebben)
- - - - - -
De valen nacht der duisternis
Is haastig om - en weggevloden:
Helaas! hoe wrang de scheiding is;
Zij heeft geen enklen zucht van nooden. -
| |
Uit Aan Ferfinand. Pag. 62.Vaarwel - vaar altijd wel! - tot wederziens mijn waarde! Ga naar voetnoot*
| |
Uit de Zandlooper. Pag. 50.Doet Natuur de dieren sterven,
Zij zijn weg - herleven niet:
Maar de mensch... mag ik mij uiten? (Och ja wel! )
Stort onzeker in het graf! -
| |
Uit Karel op het graf van Hortense. Pag. 57.Uw Karel, edle hartsvriendin!
Treed waglend tot uw asch;
Onzeker of hij weenen moet,
Bij d'afgestorven asch?
Deeze passages waren alle onderschrapt: niet om dat zij de eenigste waren die afgekeurd wierden (want dan zou het geheele Fragment het zelfde lot gehad hebben) maar om dat deeze zo in 't oog loopen - dat het te verwonderen is; hoe iemand van een, maar zeer middelmatig verstand, het durft wagen er meê in 't licht te verschijnen. Doch, hoe belachelijk het zij - gelooft me - Mijn heeren! die uw Zangsters op den sentimenteelen weg gezonden hebt - ongevoelig zullen zij u dezelfde wartaal, als die, uit de Hortense, voor verheven gedachten in 't oor fluisteren. Gij zult er aan gewoon worden, en - even als al uw smaakgenooten (laat ik mij zo eens uitdrukken) aan den klank der sombere woorden blijven hangen: Gij verlustigt u in een verward melancolicq gevoel - dat ik niet twijffel of bezit voor u aantreklijkheden - zonder op het denkbeeld te komen - dat gij dus doende anderen doodelijk verveelen moet. Ik spreek nu nog niet eens van 't geen Erato aangaande het sentimenteele dikwils aangemerkt heeft. ‘De klagende toon (zegt zij) die in die stukken, van 't begin tot het einde zonder tusschenpozing gehoort | |
[pagina 286]
| |
wordt; maakt ons door zijn aanhoudenheid zelfs niet meer vatbaar voor dat geene daar zij anders bekwaam toe zou kunnen zijn; indien men hem bij gepaste gelegenheden aanhief. Zij verdooft ons gevoelen brengt ons in een soort van dronkenschap, die onbesuisd alles van de hand wijst, wat ons weder nuchtere zou kunnen maken. 't Is even als een Opera die geheel en al, uit toonen over de kleine terts gecomponeerd is; zonder éénen major te doen hooren; en die daar en boven door gebrek aan overgangen uit geduurige points d'orgue en afgebrooken passages bestondt. Zou 't gantsche paterre niet in slaap vallen?’ Trek u deeze gelijkenis niet aan Mijnheer De Witte! 't Is waar gij zijt verveelend genoeg met uw kleine terts, uw afgebroken passage et points d'orgue; - maar gij houdt ons echter wel uit den slaap door uw overgangen in den Major; waarin gij ons gehoor op zulke zwaare dissonanten en valsche toonen vergast, dat iemand al was hij afgewaakt, uit zijn slaap uitschaterende van lachen wakker zou worden. ‘Is dit niet wat ge outreerd, Mijnheer de Post van den Helicon?’ Neen, Mijnheeren! blijf maar in de Metaphora (wat ik u bidden mag).
| |
Mijnheer Mercurius!Ik heb gemerkt dat de musicq ook van uw departement is; en wel voornamelijk uit uw 34ste No. Ook is mij van iemand verhaald die u zeide, te kennen: dat gij voornemens zijt in uw weekblad, de Poësie te beschouwen van die zijde waar mede zij met de musicq den meesten overeenkomst heeft. In hoe verre ik hier omtrent wel of kwalijk onderricht ben, zult gij zelf het best weeten: ik neem ondertusschen de vrijheid u het volgende te melden. Een Musikant met naame Georg Caspar Hoderman heeft onlangs te Amsterdam in 't licht gegeven een werkjen getiteld Beknopt onderwijs in de Muzijk voor eerstbeginnende. Ik zou u met kleinigheden van dit soort - werkjens die in zulk een groot getal zijn, en natuurlijk allen op een en het zelfde neêr moeten komen - niet lastig vallen; indien ik niet begreep; dat de onkundige vermetelheid die in dit werkjen door en door zichtbaar is, verdiende ten toon gesteld te worden. En men heeft mij gezegd dat zij een liefhebber zijt met lieden die het verdienen zo te handelen. Ik zend er u het boekjen bij, op dat gij alles zelf beter | |
[pagina 287]
| |
zoudt kunnen nagaan als ik bekwaam ben het u te melden. Op pagina 4 van de Musicqplaatjens, welke achter dit werkjen geplaatst zijn, zult gij een Allegro vinden uit C gecomponeerd, waar in hij in de derde maat tegen F in de discant, twee octaaven lager in de Bas een F (unison) tot accompagnement plaatst. Toen deeze allegro nog niet door den druk gemeen gemaakt was, heeft zekere Keutman (een zeer goed Hoboist) de stoutheid gehad de F in de Bas geplaatst, uit te schrappen, en er een G voor in de plaats te zetten, 't geen Hoderman zo kwalijk opgenomen heeft: dat dit van hoe weinig belang het in den eersten opslag ook schijnen mogen, de oorzaak geworden is, van dit ongemanierd en weinig beduidend muzijkboekjen, 't geen op zeer veele plaatsen, over het applicatuur der vingers handelende, defect is. Hij beweert zo driftig als onkundig en lomp; dat de bovengemelde Keutman geen kennis van de Bas Continue heeft: en dat het gehoor - zo wel als de regelen der Compositie - (gaarne onderstel ik dat de laatsten aan 't eerste ondergeschikt moeten zijn) niet dulden: dat een G hier het accompagnement, van de F die in de Discant staat, zijn kan. Wat mijn gehoor aangaat - nu, zo min als ooit, kon ik ontdekken, dat de G hier een kwaade uitwerking op het oog te weeg brengt; en de regelen der Compositie (indien onze onstuimige man gelijk heeft) moeten op dit stuk wel duister spreeken: dewijl ik schier nog geen één Componist aangetroffen heb, die zich aan deeze fout (zo het er een is) niet schuldig gemaakt heeft. Voor 't overige - wanneer ik, gelijk hij, F tegen F speel komt mij dit unison bij die gelegenheid zo laf voor, dat ik van harte wensch, nooit een gehoor te krijgen, dat mij 't octaaf in zo een geval boven de second doet verkiezen. Verlangende om te weeten hoe UE. hier over denkt, heb ik de eer mij met achting te noemen uw' aanhoudenden lezer.
K.
| |
Antwoord.Mijnheer!Ik heb het boekjen, 't welk gij de vriendelijkheid gehad hebt, mij te zenden, gelezen; en daar uit gezien dat de Heer Hoderman niet zeer veel oordeel bezit in 't appliceeren der regelen van de Theorie der musicq. Die wel onderscheid onderwijst wel; maar in plaats van de onderscheiden | |
[pagina 288]
| |
verwart hij het een door het ander - hier uit besluit ik (want hij weet er toch wel iets van) dat hij een ordinair Componist kan zijn; en wel met zo veel vrucht, als het gemeenlijk gedaan wordt, zijn leerlingen eenig begrip van de musicqgronden geven zal. - Ja misschien reeds gedaan heeft; maar door 't uitgeven van dit boekjen verraadt hij zich al te zeer, dan dat men zou kunnen geloven, dat hij er een' Phenix in zal worden. De regel die hij als een reden opgeeft, waarom de F van zijn allegro met een F en niet met een G moet geaccompagneerd worden, is gelukkig zo duister dat weinig menschen zullen weeten of die regel waarheid leert, dan niet. Veel minder zullen zij kunnen nagaan of hij om die reden gelijk heeft. Hij zegt namelijk: - - ‘Want men mag nooit een septima opwaards laaten gaan.’ Naar alle waarschijnelijkheid rust dit duistre gezegde op niets anders, dan op het accoord dat tegen de quart geslagen wordt: het welk de 6/5 / 3/5 is. Zijn F is in deeze Allegro de quart van C; en zijn oppervlakkig oordeel zegt hem daarom misschien dat niets dan F. A. C of D de noot zijn kan die er tegen F mag gesteld worden. Zonder in 't oog te houden dat dit maar alleen plaats grijpt, wanneer men volgens den klankladder opklimt. 't Is dan een geheel andere zaak: dán komt er geen G te pas; dan dient A en C - de terts en de Quint van F die de quart van C is; - om het daar op volgend accoord van de Quint te prepareeren. Geheel anders is het in zijn Allegro. Daar klimt hij tot de quart wel op; maar niet volgens de klankladder: want dan zou op G het accoord van de Quint hebben moeten volgen: 't geen hier anders is: dewijl hij in de Bas C. tegen G. geplaatst en dus het accoord van C houdt. Laat hij in 't vervolg wat Oordeelkundiger over de Accoorden denken, eer hij 't weêr in zijn hoofd haalt om er met zo veel hevigheid over te schrijven! Doch Mijnheer! gij zult gaarne met mij willen toestemmen, dat hij het onderwijs - de moeite om hem iets te onderrichten - niet verdient. Iemand die in zulk een ellendig prulschrift; als in dit zogenaamd beknopt onderwijs in de Musicq, den grooten Vegler, op zo een laage als zotte manier (onder den naam kwantswijs van Vertaaler) durft aanranden, - kost ons meer dan hij waard is indien wij ons langer met hem wilden inlaaten. In verwachting dat dit of iets anders hem eenigzints nedriger moge maaken, ben ik uw Dienaar
Mercurius. |
|