De Post van den Helicon
(1788)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Post van den Helicon. No. 34.Het musicaale prado trots op den naam van garde robes des Zangbergs boogt niet zonder reden op het voorrecht van zo nabij den Helicon haar plaats te hebben. Zonder haar geen Poësie! - geen Zangsters! - geen Apollo! - Zij was er reeds, toen de Dichterlijke genie in de gevoelige harten begraven lag, en zich nooit dan met groote moeite ontwikkelde; ja nooit te voorschijn kwam - dan diep omwonden in de kloederen der Dichtkunst. Den algemeenen naam van Harmonie droeg toen alles wat den Dichter in zijn Versen van de Musiek ontleende. De maat, het rijm, de veel uitdoende klank en schikking der woorden - waar aan dikwils denkbeelden haaren oorsprong verschuldigt waaren - die men te vergeefs in de betekenis der woorden zelf zou gezocht hebben - alles wierd Harmonie in de Dichtmaat genoemt. Harmonieuse Versen waren altijd die, welke hier uit haare verdiensten ontfingen; al heerschte er niets minder dan harmonie in, en in tegendeel, alleen melodie. Men drukt zich derhalven zeer onvolmaakt uit bij leergierige Zangsters die musikaale begrippen daaromtrent bezitten: indien men hen zegt: ‘er moet meer harmonie in uwe Versen zijn’ - ten zij men hun eerst onderricht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebbe - dat Harmonie in de Versen, niets anders is, dan het schoone dat de Zang aan de Dichtkunst mededeelt; en dat de Melodie, hoe zeer onderscheiden van de harmonie, onder de zelven naam bedoelt wordt. 't Is een vrij algemeen gebrek onder onze Zangsters, die te weinig musikaal gehoor bezitten, om zich, het geen de musiek de Poësie aan de hand geeft, ten nutte te maaken. En de musici zijn zelden Poëtisch genoeg, om van hunne zijde dit gebrek te gemoet te komen, en hier door de smaak te verbeteren. 't Zou echter niet kwaad zijn, indien men in de Theorie der smaak dit onderscheid kon doen gelden, en eens ophieldt met alles met den generaalen naam van Harmonie te bestempelen; zo dra men geen' andere benaming weet uit te vinden voor een gelukkigen uitslag der versificatie. Hoe veele Versen bezitten een zoet vloeiende en zich makkelijk oplossende Melodie - die Harmonieus, om die reden genoemt worden; en die nogthans met dit alles niet Harmonieus zijn: Harmonie in de Poësie is gelijk in de musiek. Het in één smeltende - met een woord: dat geen, dat hij elkander gevoegt, zich zodanig vereenigt, dat het op zich zélf niet meer bestaat: met dat onderscheid; dat het in een Dichtstuk niet gelijktijdig; maar elkander opvolgende is, en om die reden het naaste grenst aan die Harmonie, welke men Harpegio noemt. Melodie daar en tegen, is wel het elkander opvolgende - maar niet in één smeltende. 't Is geheel iets anders; en om het juist uit te drukken, zou men moeten zeggen: ‘'t zijn die ongedwonge wendingen, welke men in de beide kunsten gewaar wordt; die zodanig geschikt zijn dat het eene zich met het andere op een gemakkelijke wijze verwisselt: zó - dat het eerste alleen geplaatst schijnt te zijn om het ander beter te doen uitkomen, ja dat geen te geven dat het, zonder deeze oplossing, niet zou kunnen bezitten - en niet alleen niet kunnen bezitten; maar zelfs niet zijn zou. De Melodie is uit dien hoofde meer in de maat, de Cesuur van 't Vers en de keus der op elkander volgende woorden te vinden: terwijl de Harmonie zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duidelijker in 't rijm, de evenredigheid der woorden en de smelting der elkander vervangende Versen op doet merken. Ik spreek hier alleen van de Harmonie en Melodie in de versificatie, en niet van de denkbeelden die met dezelve bekleed voorgedragen worden. Men verwondere zich des niet welk een kracht door deeze betoverende voordracht aan de gerichtste zaaken kan gegeven worden; en van welke nuttigheid het tevens is, deeze twee eigenchappen eener versificatie van elkander te onderscheiden, daar het een waarheid is, dat het één onderwerp met meer Harmonie en het ander met meer Melodie moet behandeld worden; 't geen zich zelve bewijst, indien men op de bovengenoemde uitleggingen acht geeft. Ook blijkt het genoeg uit den tegenovergestelden uitslag, die plaats grijpt, zo dikwils men te veel Melodie aan onderwerpen geeft, die een zwaare langzaame overgang van klanken en een zwaare harmonie vorderen. Geen beter voorbeeld, is er om aan te toonen hoe hinderlijk een kwalijk geplaatste Melodie is, dan in een Dichtstuk in het X. Deel, I. Stuk Poëtische Mengelstukken, door het Genootschap: Kunstliefde spaart geen vlyt, genaamt de jongste Dag, pag. 58. ‘En, - ô, - ô, mijn Englen! vlammende Dienaars!
Grijpt hen, - grijpt hen allen! - en, - stort het gebroed
In d'eindloozen brand van den vuurpoel ter neder:
Het woen van den hel en de wroeging ten prooi! ’
Hoe klaateren, op deeze taal, al de donders
En vallen, in eens, uit den zetel! - daar daalt
Een Engel: - hij sleept bij den knarssenden kluister,
Den brullenden Satan, - de boosheid, ter hell'. -
Hoe zinken zij allen, en 't monster, bij 't gillen
Van heel zijn gevolg, in het diepst van den kolk! -
Dan ook, schoon dat, krimpende, in al zijn vervloeking,
Voor eeuwig de wroeging het ijslijkst gevoelt;
Erkennen die snooden, - de Heer is rechtvaardig! -
Hun boosheid, hun laster verdiende nog meêr.
Onëindige liefde! - wie weet! - dan, - daar vallen,
Daar vallen, - wat slag! - en, het recht is voldaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Feith zegt hierom in zijn Verhandeling over 't Heldendicht, spreekende van de Schotsche Liederen: ‘Met ze in eenig ander metrum over te brengen verliezen ze de helft van hunne kracht, en met de Versen in Prosa te veranderen, alles.’ - Bij die gelegenheid geeft hij een voorbeeld van een Schotsch Lied - een Gesprek tusschen een Moeder en Zoon - waar in de versificatie het meeste schoon uitmaakt dat er in gevonden wordt. Maar vergrijpt zich zeer wanneer hij zegt - dat de toverkracht der Harmonie dit te weeg brengt: want in die geheele Tweespraak is schier alle harmonie verbannen, en niets dan het unison van het eerste vers van ieder couplet dat herhaald wordt is er van overgebleven. Om het aan te toonen zal ik er een couplet van uitschrijven; en men zal zien, dat het een treurige Melodie die naar een hartstochtelijk recitatief zweemt, is, die al dat akelige, waar van hij spreekt, veroorzaakt. Dein schwerdt, wie ists von blut so roth?
Edward, Edward!
Dein schwerdt, wie ists von blut so roth
Und gehst so traurig da! - O! -
Ich hab geschagen meinen geijer todt,
Mutter, Mutter!
Ich hab geschagen meinen geijer todt,
Und das, das geht mir nah! - O!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe vreemd moet het iemand, die het waare gevoel van de Harmonie bezit, voorkomen; wanneer hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een weinig verder deeze Verhandeling inziende, dit volgende geleerd vindt: ‘Voor hun die geen zintuigen hebben, die voor eenige Harmonie vatbaar zijn, in wier ooren de muzyk zelve een woest gedruis is, is dit antique Liedjen zeker niet geschikt; zij noemen de Dichtkunst vrij eene vernuftige dwaasheid: zij zijn er de echte Kunstrechters niet van.’ Wat moet hij denken - wanneer hem op zo een' meesterachtigen toon iets voor harmonieus in de handen gestopt wordt dat hem geheel anders voorkomt? - Hoe ongelukkig is echter een Theorie gelijk deeze. Sprak men er nog maar ter loops van, gelijk dit reeds een gewoonte geworden is, om het zoetvloeiende in de Versen harmonieus te noemen. Men zou het aan 't ingeslopen misbruik wijten, en 't ongemerkt voorbij gaan - Men zou anders telkens stil moeten staan indien men op die kleinigheden wilde letten - maar zo willens en wetens (of liever) niet weetens - met een bepaald voornemen, den gantschen wereld Harmonie te doen opmerken - het daar voor met een beslissende uitspraak een' ieder op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te dwingen - dáár - waar het schijnt als hadt men er met geweld de Harmonie uit willen bannen - en met reden wat te veel Harmonie zou er al het akelige op eens uitgejaagd hebben - Neen dit gaat te ver', en dan is men verpligt te zeggen: ‘Gij hebt er geen verstand van! ’ En wanneer men de Versen eens met aandacht nagaat, zal men bevinden dat zij zeer dis Harmonieus zijn.
Hier op volgt een Vers dat in de eerste nooit smelten kan, maar in tegendeel zo sterk als mogelijk is er tegen in schreeuwt, die naar 't matrum ziet merkt ook tevens de reden
Op dit volgen weer dezelfde jambi, die even moeielijk zich met de bovenstaande Trochaei verbinden. En dan
Scheurt zich niet alleen van het ander af door een voet die er in gemist wordt, en door het staande monosyllabum, welke een klank geeft geheel strijdig aan roth; maar ook, door de volgende O - welke daar even tusschen de coupletten in staat, als een nijdig mensch, die in plaats van twee krakeelende vrienden te verëenigen, integendeel alles aanwendt om hoe langer hoe meêr twist te zaaijen. En of dit nog niet genoeg was - er volgt op deeze O! een tweede couplet, waar van het eerste Vers, dat van zulk een verschillende en zeldzaame maat is; dat men in den eersten opslag twijffelen zou, of dit Schotsche Liedjen wel in coupletten verdeeld is.
En deeze dissonant die zo sterk is dat zij zich bij geen mogelijkheid in een accoord met het voorgaande laat brengen; wordt op dezelfde wijze als het eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vers van 't eerste couplet herhaalt; en lost zich niet op dan bij 't laatste Vers:
Hier vindt men een flaauwe inéénsmelting met:
En hoe ver zijn deeze Versen van elkander! zonder nog acht te slaan op die O! die de weinige concor dance die er in is, niet weinig stoort. Dit alles overwogen hebbende komt het mij voor dat deeze Theorie meer schade dan voordeel doen kan voor die geen' welke zwak genoeg zijn, er hunne practyk naar in te richten. En dat het eindelijk eens tijd zal worden, de Harmonie en Melodie der Poësie wat beter te onderscheiden, voornamelijk wanneer men de houding aanneemt van iemand die er zich toe zet, om er anderen in te onderwijzen. Om 't hemelschbreed verschil daar van duidelijk te zien, is niets bekwamer dan het bekende couplet uit de Gezangen mijner Jeugd van Bellamy. Dat tot een voorbeeld van harmonie en inéénsmelting opgegeven mag worden. Nu scheen de maan haar glans te derven
't Gestarnt' aan 's Hemels trans te sterven
Terwijl Natuur de handen wrong,
Lucinde uw oog verloor haar straalen,
Daar 't hoofd der schelle Boschcoraalen,
Een sterflied op uw onschuld zong.
Als men hier nu nog bij nagaat welk een harmonie er in de uitdrukkingen zelf ligt - zal men moeten zeggen dat dit couplet zo in vinding als versificatie schoon is. En niet te dikwils kan bewonderd worden.
Dit relaas over de Harmonie en Melodie, is mij van Polyhymnia uitdrukkelijk belast te plaatsen; doch ik wil er niet ingehouden zijn, dat ik het alles zo woordelijk gedaan heb als zij misschien wel wenschte. De beste wijn verschaalt zomtijds bij 't overschenken.
NB. Zo lang de vorst aanhoud zal deeze Post alle veertien dagen uitgegeven worden bij J. ten Brink Gz. |
|